Het is interessant om af en toe je gedachten via de sociale media de wereld (of in elk geval het wereldwijde web) in te slingeren. Want dat stelt kritisch denkende mensen in staat je woorden te beoordelen en er vragen bij te stellen. En die vragen helpen je vervolgens je gedachten bij te stellen of scherper te verwoorden. In elk geval voorkom je zo dat je achter standpunten blijft staan die niet rationeel zijn of anderszins niet houdbaar. En soms levert het je inspiratie op voor een nieuw blogbericht, omdat 140 tekens op Twitter toch echt te weinig is om uitleg of nuance te geven. In elk geval voor mij, want ondertussen hoef ik waarschijnlijk niet meer te refereren aan het grote aantal woorden dat ik op mijn blog nodig heb om mezelf uit te drukken.
Hoe dan ook, de laatste weken was ik in gesprek met een mede-twitteraar over een gedachte, namelijk mijn uitspraak (vrij verwoord), dat ook iets dat je graag of met plezier doet, kan worden gezien als een offer aan God, niet alleen iets wat je doet met tegenzin. Daarop kwam de reactie dat het toch de betekenis van een offer is dat het je iets kost. Het is een opoffering. Als je een offer brengt voor een ander, geef je iets van jezelf. En daar kan ik (natuurlijk) niets tegenin brengen. Ja, een offer vergt eigenlijk altijd een investering. Een investering van tijd, geld, bezit of van plezier. Dus soms is het iets dat je eigenlijk liever niet zou willen doen. Maar het brengen van een offer is niet per definitie iets dat je doet met tegenzin. Het gaat namelijk bij een offer niet om jou, of om jouw motivatie, of wat het het jou kost. Het gaat om de ander, en wat hij of zij (of de goede zaak) verlangt. Het gaat niet om jouw opoffering, of jouw pijn of , maar om het hart van degene die je wil dienen, om zijn of haar vreugde.
Mijn ‘gedachte’ op Twitter was me ingegeven door een discussie op de kring van de kerk, nu iets meer dan twee jaar geleden. We hadden het over 1 Petrus 2:5, waarin de gelovigen worden opgeroepen: "Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn. " (Er werd natuurlijk ook gerefereerd aan Romeinen 12:2, waar Paulus de gelovigen vraagt zichzelf "als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen.") De vraag werd vervolgens op kring gesteld welke offers wij brachten voor God (helaas zonder eerst helder te definiëren wat een offer nou precies is). Ik was toen druk bezig met het schrijven van mijn boek (Indrukwekkende Vrijheid - nog steeds verkrijgbaar en nog steeds een aanrader! Ja, op mijn blog mag ik reclame maken voor mezelf) en ik zei dat ik dat zag als een offer voor God. Maar volgens meerdere mensen op kring kon mijn schrijven geen offer zijn, omdat het iets was dat ik graag deed. Schrijven was mijn hobby, ik deed het uit mezelf, dus kon het niet een offer voor God zijn. Een offer was (kennelijk) iets dat je liever niet wilde doen, waar je jezelf toe moest zetten, wat je deed omdat het moest. Niet iets dat je lachend deed, iets waar je van genoot, iets waar je enthousiast over was. Ik was hier behoorlijk verbolgen over.
De reden dat ik zo heftig reageerde is waarschijnlijk gelegen in mijn verleden. We hebben allemaal punten waarop we gevoeliger zijn dan anderen, knoppen die reacties opleveren als ze worden ingedrukt, littekens die nog pijn doen als ze worden aangeraakt. En ik had jarenlang gedacht dat wat ik leuk vond waar ik van genoot, voor God niet waardevol kon zijn, maar eerder voor mij gevaarlijk, want een afleiding of potentiële verslaving. En dat ik moest doen wat ik volgens de kerk moest doen, ook al vond ik het zwaar, of moeilijk, of niet leuk (of in elk geval in hoeveelheden die ik niet leuk vond, want mensen die mij kennen weten dat ik heus wel geïnteresseerd ben in bijbelstudie en dat heus niet altijd tegen mijn wil in doe): bidden, bijbellezen, teksten uit het hoofd leren, evangeliseren. Al mijn vrije tijd ging hieraan op. Zelfs op momenten dat ik zou kunnen ontspannen probeerde ik me geestelijk te gedragen. Op verjaardagpartijtjes hoopte ik dat het gesprek op het geloof zou komen, en op vakantie nam ik een tas christelijke boeken mee die ik aan het eind ervan uitgelezen moest hebben. Ik ging hierin wat verder dan andere mensen, wat ook de reden was dat ik er overspannen van werd. Letterlijk. Het heeft me jaren gekost om daar wat van bij te komen. En daarom kwamen die woorden van mijn kringgenoten zo bij me binnen: er sprak dezelfde motivatie uit als die waarmee ik mezelf tot overspannenheid had gedreven.
Ik geloof niet dat het Gods bedoeling is dat wij overspannen zouden worden. Dat we een God welgevallige offerande zijn, of ons leven stellen tot een offer, betekent dus niet dat we voortaan alleen maar dingen voor God moeten doen die we liever niet zouden doen, die we doen met tegenzin, en dat wat we graag doen, waar we plezier in hebben, geen waarde of betekenis hebben voor God. In de redenering van mijzelf meer dan tien jaar geleden en in die van mijn kringgenoten waren volgens mij dan ook wat verkeerde aannames en zelfs leugens binnengeslopen.
Ten eerste zie ik een logische fout: dat je iets leuk vindt, wil niet zeggen dat het je niets kost, dat het geen offer is. Voor het schrijven van mijn boek heb ik heel wat vrije tijd opgeofferd. Ik heb geschreven in de trein (terwijl ik ook een boek had kunnen lezen, of computerspelletjes had kunnen spelen) en in het weekeinde (terwijl ik ook had kunnen uitslapen of kunnen internetten). Ik heb dagen vrij genomen om mijn manuscript te kunnen bewerken. Ik heb er zelfs een paar slapeloze nachten van gehad omdat ik mezelf onder druk zette om te presteren (dat was ongezond). Hoe graag ik ook schrijf, het kost een investering. Uit je passiviteit komen kost altijd iets. Het vergt altijd inspanning. De maatstaf is dus niet of je iets leuk vindt of niet, of iets graag doet of niet. Ik denk dat iedereen met een creatieve hobby of een passie het met me eens zal zijn. Het is voor een schilder confronterend om voor een wit doek te staan. Hij moet diep uit zichzelf putten om een kunstwerk te maken. Hij geeft iets van zichzelf. Ik ken ook mensen die het erover hebben dat ze iets creatiefs willen doen, willen tekenen of schrijven, maar het na jaren nog steeds niet hebben gedaan. Ook al willen ze het zelf heel graag, vinden ze het leuk, is het hun verlangen, ze hebben het offer, de investering nog niet kunnen opbrengen.
Ten tweede zie ik een kronkel in het denken over onze motivatie als mensen. Wat we doen, of we het nou graag doen of niet, komt voort uit onze wil. Klinkt eenvoudig, nietwaar? Onze wil, het instrument in ons waarmee we keuzes maken, leidt tot onze gedragingen, onze handelingen. Ons gedrag komt van binnenuit. Nu kunnen we dingen doen omdat we het zelf willen, uit een positieve motivatie. Die motivatie kan van alles zijn. Het kan zijn dat we er plezier in hebben (zoals ik met het schrijven, of het kijken van een goede film). Maar dat hoeft niet. We kunnen iets ook willen omdat we iemand anders willen helpen. Als ik een vriend help met klussen in zijn nieuwe huis, is dat niet iets dat ik uit mezelf zou willen doen (ik heb twee linker handen), en niet iets dat ik erg leuk vind, maar ik doe het graag, omdat die vriend mijn hulp goed kan gebruiken. Andere dingen doe ik omdat ik er op langere termijn profijt van heb (ik laat een gebakje staan, omdat ik over een paar maanden mijn extra kilo’s weer kwijt wil zijn). Uit mezelf zou ik het gebakje misschien nemen, maar ik kies ervoor het te laten staan omdat ik iets anders wil. Positieve motivatie. Bij de dingen die we uit zo’n positieve motivatie willen, zullen we niet mopperen. Ik zal niet mopperen op de vriend die me vroeg hem te helpen, en ik zal niet zeuren over het gebakje dat ik heb laten staan. Ik heb er zelf voor gekozen.
Anders is het bij negatieve motivatie, als ik iets doe omdat het op de een of andere reden moet, omdat ik erdoor gedwongen wordt. Daarbij heb ik zelf geen vrijheid om te kiezen, mijn handelen wordt bepaald door factoren van buiten, of anderen. Dat kunnen omstandigheden zijn: ik moet nu eenmaal belasting betalen, ook al doe ik dat liever niet, omdat het verplicht is. Het kan zijn dat anderen onze vrijheid afnemen: ik moet op mijn werk bij een vergadering zitten, omdat mijn baas me heeft gezegd dat ik het moet. Ik moet misschien overwerken omdat ik een deadline heb. En het kan God zijn die me inperkt: ik moet bijbellezen of bidden omdat God anders boos op me wordt, of omdat ik anders geen goed christen ben. Ik moet naar de kerk, omdat ik anders niet naar de hemel ga. Als ik dingen doe uit een negatieve motivatie, ervaar ik ze als een last. Ik zucht eronder. Ik ga eraan onderdoor.
Volgens mij zagen mijn kringgenoten (als ik ze goed interpreteer) een offer als iets dat je doet uit de tweede motivatie: iets dat je doet, terwijl je het zelf niet wilt. Maar de Bijbel heeft daar een woord voor: huichelarij. Lees de bergrede maar eens. Of Jezus’ uitval tegen de Farizeeën in Mattheus 23. Hij heeft geen goed woord over voor mensen die het juiste gedrag laten zien aan de buitenkant, terwijl ze het eigenlijk niet willen, terwijl ze liever iets anders zouden doen. Witgekalkte graven, noemt hij ze. In de bergrede wijst Jezus steeds opnieuw naar de motivatie. Het is niet genoeg dat je nooit iemand hebt gedood, zegt hij, je haat voor iemand is in zichzelf al zondig. Als je je alleen maar goed gedraagt omdat je bang bent voor straf, of omdat je door God voor je heiligheid beloont wilt worden, is je zogenaamde rechtvaardigheid niets waard. God ziet het hart aan. Hij is niet onder de indruk van een toneelspel. Hij wil mensen zien die echt, oprecht leven, die vrij zijn, die zichzelf zijn. Niet mensen die zich hebben laten binden door hun omstandigheden, door andere mensen, of door verkeerde Godsbeelden.
Wat God verlangt - kort gezegd, dit bericht dreigt al behoorlijk lang te worden - is dat onze daden en woorden worden gemotiveerd door de liefde. Liefde voor God, liefde voor onze medemens, liefde voor de schepping, liefde voor onszelf als waardevolle personen. Dit is de motivatie die voor God telt. Wie lief heeft, zegt de bijbel, heeft de wet vervuld. En als je lief hebt zul je offers brengen: je zult iemand een geschenk geven, je helpt iemand die in nood is, je zit bij iemand aan het ziekbed, je komt uit je comfort zone, je schrijft een gedicht, je maakt een schilderij, je doet allerlei dingen, leuk of minder leuk, uit liefde. Of iets leuk of minder leuk is maakt niet eens meer uit: het gaat je om degene van wie je houdt. We zoeken het beste voor de ander. Dat is ons offer.
En waarom doen we dat? Omdat die ander ook van ons houdt. En als die ander ook van ons houdt, zou die dan ook niet datgene willen dat het beste is voor ons? Zou de ander niet willen dat wij helemaal onszelf zijn, tot bloei komen, genieten van ons leven? Dat is mijn derde bezwaar bij de opmerkingen van mijn kringgenoten: er spreekt een in mijn ogen verkeerd beeld van God uit. Want wat voor God is het die ervan zou genieten als wij dingen doen die we niet willen, met tegenzin, waar we aan onderdoor gaan? Wat voor God is het die ons onder een juk van verplichting zou willen zien worstelen, die ons onze eigenheid en persoonlijkheid wil zien verliezen, die ons zou willen zien lijden? Wat voor God is het die geniet van ons lijden, die dat als offer zou zien? Een sadistische god (let op de kleine letter). Misschien is het duidelijker als ik het vergelijk met ouders en kinderen. Stel dat een kind houdt van tekenen, en een middag besteedt aan een prachtige tekening, en het geeft dat aan zijn of haar moeder. Zou die dan zeggen: “Dat is geen offer, want het is iets dat je graag doet. Als je mij een geschenk wilt geven, moet je het huis schoonmaken, want dat is iets dat je niet uit jezelf zou doen. Of je moet gaan hardlopen, hoewel je het helemaal niet leuk vindt. Alleen dat kan ik zien als een geschenk aan mij.” Zo’n moeder zouden we toch allemaal aangeven bij de kinderbescherming? Ik sprak laatst met familieleden van mij, met jonge kinderen. Zij vertrouwden mij toe dat ze het meest genoten van hun kinderen als die bezig waren met iets dat ze graag deden. Ze genoten ervan als hun ene zoontje bezig was met tekenen, en de ander genoot van paardrijden. En weer een ander ging helemaal op in een computerspel. De kinderen hoefden niet alleen maar dingen te doen die moesten (alhoewel meehelpen in het gezin er ook bijhoort, dat vergeet ik heus niet), dingen die ze liever niet deden. Ze hoefden zelfs niet de hele tijd over hun schouders te kijken naar hun ouders en hun goedkeuring te vragen. Mijn familieleden genoten ervan als hun kinderen zichzelf waren. Zou God ook niet zo kunnen zijn?
Onbewust en onbedoeld maakten mijn kringgenoten God tot een sadistische ouder, die wil dat zijn kinderen lijden. Maar hij is een liefhebbende Vader, die zijn kinderen elke goede gave wil geven die van boven komt. Hij heeft zelf onze offers niet nodig, hij is niet van ons afhankelijk, dus heeft hij geen reden om ons te dwingen, te controleren of te manipuleren. Hij zoekt wat voor ons het beste is. En wat voor ons het beste is, is om te leven uit liefde, om van onszelf te geven aan Hem, onze medemensen, de schepping en onszelf. Om vrijgevig te zijn, niet omdat het moet, maar omdat we het zelf willen. Om te leven met overgave. Uit het hart. Daar geniet God van.
Als we worden opgenomen in de dans van liefde van de drie-eenheid worden we liefhebbende mensen. Dan gaan we geven van onze tijd, ons geld, onze aandacht. Dan doen we ook dingen die we zonder liefde misschien niet hadden gedaan, dingen die niet onze hobby zijn. Dan gaan we misschien zo ver als moeder Teresa om ons leven te spenderen onder mensen die door anderen worden verworpen. Of als Jezus die zich liet kruisigen. Maar we doen het niet omdat het moet, of omdat we anders straf krijgen, of omdat God alleen blij met ons is als we onszelf pijnigen.
Een bijbelverhaal dat vaak wordt gebruikt om christenen schuld aan te praten is de gelijkenis van Jezus van de Schapen en de Bokken in Mattheus 25. Jezus zegt tegen de 'schapen': "Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is. Want ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op, ik was naakt, en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe." De bokken deden dat allemaal niet en worden gestraft. Maar het interessante is dat de ‘schapen’ zich helemaal niet bewust waren dat ze iets voor Jezus deden, dat het een offer was. "Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en opgenomen, u naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar u toe gekomen?" Ze deden het namelijk niet als offer aan Jezus, ze deden het niet omdat het moest. Ze deden het omdat ze het wilden, omdat ze van andere mensen hielden. Dat is waar het God om gaat, niet om het offer als zodanig, maar om de motivatie waaruit we leven. Dat is een offer dat voor God welgevallig is.