zondag 31 mei 2015

Filmbespreking: Twee toekomstperspectieven (2): Mad Max Fury Road

Dit is een wat onconventionele filmbespreking, aangezien ze zowel de film uit de titel behandelt, als de film die in deel 1 werd ge-analyseerd, project T. Niet alleen is het dus handig om dat artikel te lezen voordat je aan deze bent, ook heb je dit artikel nodig om al mijn ideeën over de eerste film mee te krijgen. Maar ik vond de films te goed op elkaar reageren om ze niet te combineren. Vooral vanwege de filmposters voor ‘ToxiCosmos 3’, die herhaaldelijk terugkeren in project T, en die bedoeld lijken als parodie op de Mad Max-films. Waarvan er nu dus ook een in de bioscoop draait: Mad Max Fury Road.
En deze is eigenlijk net zo zeer vernieuwend voor het genre als Project T. Niet vanwege het verhaal op zich, dat erg lijkt op dat van eerdere Mad Max-films en dergelijke verhalen. In deze film wordt deze overeenkomst echter een kracht, aangezien het een mythisch aspect geeft aan de gebeurtenissen. Wat vooral vernieuwend is, is dat een regisseur van 70, en een cameraman van 72, laten zien dat een film niet hoeft mee te doen met de mode of de trends van onze tijd, maar dat kwaliteit zich altijd onderscheidt. Dat het niet computereffecten, flitsende montage of ironie is dat een film een succes maakt, maar de kracht van het verhaal, overzichtelijke actie waarin echt iets op het spel staat en personen met wie je kunt meeleven. Er is een volledige analyse te schrijven hoe deze film laat zien dat we als mensen uiteindelijk willen engageren met echte werelden en dat computereffecten ons toch te veel op afstand houden. We zijn wezens van de tastbare werkelijkheid en niet van de abstracte wereld van de ideeën. En bovendien is de film gewoon geweldig gemaakt, vol fantastische ideeën, zoals de ronkende gitarist die de auto’s begeleidt. De filmmaker gelooft in zijn wereld, en dat spat er van af. Dat ook begeleidt door on-ironische epische muziek, en de combinatie is een glorieus filmspektakel dat mij in elk geval er weer aan herinnerde waarom ik films zo gaaf vind. En met name post-apocalyptische films.

Want de film speelt zich af na een serie van wereldomvattende rampen. Daarbij zijn de olievoorraden verdwenen, is het water opgeraakt, en zijn vrouwen onvruchtbaar geworden. In een uitgestrekt woestijnlandschap houden groepen mensen zich nog in leven, onder andere in de Citadel. Immortan Joe deelt daar de lakens (of beter: het water) uit. Hij is degene die de kraan kan opendraaien en controleert dus het leven van de mensen onder hem. Hij beheerst bovendien hun toekomst, want hij presenteert zich als een godheid, die zijn trouwe onderdanen een plek op de eeuwige snelwegen kan garanderen. Hij vindt het dan ook niet meer dan logisch dat hij over het leven van vijf vrouwen kan heersen, die hem gezonde nakomelingen moeten schenken. Zij denken er echter anders over, en spannen samen met Imperator Furiosa - die zelf ook een appeltje te schillen heeft met Immortan Joe. Als ze proberen te ontsnappen, komt er een achtervolging op gang. Een van de volgwagens voert een gemuilkorfde man met zich mee als levend infuus voor de chauffeur. Deze man is Max, en hij is op z’n zachtst gezegd niet blij met hoe hij wordt behandeld. Als zijn bewakers hun aandacht laten verslappen, grijpt hij zijn kans …

Ik houd van zowel rampenfilms als post-apocalyptische films. Ze lijken misschien op elkaar, maar er zit een belangrijk verschil tussen. Rampenfilms spelen zich af terwijl de wereld (of het schip, of de wolkenkrabber) vergaat. De hoofdpersonen hebben maar een doel, namelijk proberen te overleven. En als kijker stel ik mezelf de vraag: zou ik in deze omstandigheden overleven? Zou ik zo snel kunnen reageren als de hoofdpersonen, beschik ik over dezelfde vaardigheden, en zou ik iemand anders kunnen laten omkomen als ik zo mijn leven zou kunnen beschermen? De crisis die wij allemaal bijna dagelijks ervaren (hoe overleven we de dagelijkse ‘rat race’ en de uitdagingen waar we thuis of in de kerk voor staan) wordt in zo’n film op scherp gezet, en dat heeft een cathartisch effect. Toen ik erover nadacht, realiseerde ik me dat Project T eigenlijk een rampenfilm is, een waarin onze wereld bezig is te vergaan (er worden beelden getoond van overstromingen, atoomontploffingen, verlaten steden). De vraag die de hoofdpersoon zich stelt is hoe het valt te repareren. Hoe kan de mensheid overleven? Het is in essentie een mechanische vraag, die een mechanisch antwoord krijgt: als we er met voldoende optimisme hard aan werken krijgen we de wereld wel weer draaiend.
Dat is echter wat anders dan een post-apocalyptische film. Daarin zijn de overlevers al gescheiden van de verliezers. Iedereen die we zien heeft de beproeving doorstaan, heeft zichzelf dus bewezen. De crisis is voorbij, of anders gezegd: de crisis is de nieuwe werkelijkheid geworden. En de vraag is dus niet: hoe overleef ik, maar: hoe word ik van een overlevende weer een mens?

Hier begint het verhaal van Mad Max, die zichzelf in de opening van de film beschrijft als ‘A man reduced to a single instinct: to survive’. De mindset van de karakters uit Project T is zijn hele wereld geworden. Hij is zijn menselijkheid kwijtgeraakt om te kunnen blijven bestaan. Zelfs zijn naam lijkt van hem te zijn weggesleten. Anderen zijn bereid hun medemensen hun menselijkheid te ontnemen. Immortan Joe behandelt vrouwen als fokkoeien en als melkmachines, en Max zelf dient als levend infuus. Hiervoor wordt technologie gebruikt. Maar ook religie wordt toegepast om mensen te reduceren tot minder dan personen (zeg maar: als een techniek). Dit geldt voor de ‘war boys’ die een chromen hemel voorgespiegeld krijgen en vervolgens bereid zijn zich op te offeren als kanonnenvoer. En voor de populatie onderaan de citadel, die af en toe water over zich krijgen uitgestort. Maar Immortan Joe waarschuwt hen dat ze niet verslaafd moeten raken aan water, anders zouden ze de afwezigheid ervan niet kunnen verdragen. Het is een eerste levensbehoefte! Geen verslaving! Zo werken instituten. Fascinerend is dat Immortan Joe hier lijkt op de optimistische technologen van Project T: hij heeft installaties om groenten en fruit te kweken, techniek om water op te pompen, auto’s … Als van techniek en innovatie de oplossing wordt verwacht, is dit waar het toe kan leiden.
Furiosa, de vijf vrouwen en Max vluchten naar ‘het groene land’ en ‘het volk van de vele moeders’ - opnieuw een andere wereld waar de oplossing moet liggen. Een ander instituut dat het eerste moet vervangen. Maar -dit las ik in een erg goede recensie van de Washington Post- de hoop ligt niet in een instituut. De droom blijkt te vervliegen. Van deze ideale samenleving is niks over dan een groepje (opnieuw) overlevers. ‘As with many of its pop cultural cousins “Mad Max” is thoroughly postmodern. Oppression, we believe, is not countered and defeated by a stronger alternative religion. There’s no better regime.’

We zijn ons naïeve jaren ’60 optimisme kwijtgeraakt, en mijns inziens terecht. Hoop komt niet van nog meer organisatie, nog meer inspanning, nog meer ‘schouders eronder en doorzetten’. Maar waarvan dan wel? ‘We find meaning in small, humanizing interactions between individuals,’, schrijft The Washington Post, ‘not within institutional structures. That might look like Max choosing to take care of others, or it might look like former sex slaves and regime hacks discovering their humanity in small acts of kindness.’ In plaats van een ander instituut op te zoeken of zelf op te richten, een alternatief dat waarschijnlijk in dezelfde valkuilen zou vallen als de Citadel, besluit de groep terug te keren. Terug te gaan naar de plek die ze probeerden te ontvluchten. Met als doel om op die plek aanwezig te zijn. Niet om van anderen te nemen, maar om te geven. Furiosa, Max en de overlevenden van het ‘volk van de vele moeders’ kiezen ervoor waarde toe te kennen aan zaden die de rampen hebben overleefd, aan jonge vrouwen die zich niet langer als vee wilden laten behandelen, aan een ‘war boy’ die zijn wereld heeft zien instorten. Ze besluiten die ook als waardevol te behandelen, ook als het hun hun eigen bloed, hun eigen leven zou kosten. Aan het eind van de film kiest Max er daarom voor zijn bloed te geven aan een ander die op sterven ligt. Niet gedwongen, maar uit eigen beweging. En deze keuze geeft hem zijn identiteit terug. Dan noemt hij zijn volledige naam. Hij is weer een mens.
Vergelijk dit maar eens met de climax van Project T. In die film heeft Frank Walkers karakter veel parallellen met Mad Max: ook hij is een gedesillusioneerde man die zichzelf heeft gebarricadeerd en zelfs intermenselijk contact heeft opgeofferd om zijn eigen overleving veilig te stellen. Ook bij hem ligt een nare ervaring uit het verleden daarbij aan de wortel. En ook hij moet in de loop van het verhaal zich weer met de echte wereld en echte mensen gaan bezighouden. Maar Frank offert aan het einde niet zichzelf op. Het is het robotmeisje Athena dat zich opoffert, en dat hij vervolgens in een installatie laat vallen om die op te blazen. Nogal een verschil, en het illustreert waarom volgens mij Project T minder hoopvol is dan Mad Max. Want Frank heeft met iemand anders’ leven betaalt om de wereld en zichzelf te laten overleven. En ook al overleeft de wereld, de vraag is of hij daardoor menselijker is geworden.

Ik moest bij het peinzen over deze twee films denken aan het essay ‘Learning in War Time’ van C.S. Lewis. Hij schreef dit in de tweede wereldoorlog. Studenten aan de universiteit waren onrustig aan het worden. Ze meenden dat de enige betekenisvolle activiteit, was naar het front te gaan en daar te strijden. Literatuur bestuderen, aan techniek werken, wetenschap bewerken, dat zagen ze als vlucht van de werkelijkheid. Hoe konden ze het veroorloven daarmee bezig te zijn, als aan de overzijde van het kanaal mensen op leven en dood vochten? ‘How can you be so frivolous and selfish as to think of anything but the War?’ - hij trekt het zelfs breder: hoe kun je met kunst en wetenschap bezig zijn, als er mensen om je heen naar de hel gaan? Maar hij wijst erop dat de bijbel zegt: ‘Of u nu eet of drinkt, doet alles ter ere van God’. En dan zegt hij dat dit betekent dat ‘Christianity does not simply replace our natural life and substitute a new one: it is rather a new organisation that exploits, to its own supernatural ends, these natural materials.’ Het is een vernieuwing van het hart, niet van de vorm. De techniek en bronnen van de citadel in dienst van opoffering in plaats van exploitatie. Het doel is niet het overleven, maar het waarde toekennen aan andere mensen, aan de wereld om ons heen, om die te zien door de ogen van God en ze lief te hebben zoals God ze liefheeft. Dus zegt Lewis: ‘We can therefore pursue knowledge as such, and beauty as such, in the sure confidence that by so doing we are either advancing to the vision of God ourselves or indirecty helping others to do so. Humility no less than the appetite, encourages us to concentrate simply on the knowledge or the beauty, not too much concerning ourselves with their ultimate relevance to the vision of God.’ Ons doel is niet te overleven, want of we overleven of niet hebben we niet zelf in de hand. Het is om mens te zijn en lief te hebben. En te vertrouwen op God. Want wij zijn het niet die onszelf verlossen door de witte of de zwarte hond te eten te geven. Het is God die de witte hond doet overwinnen en ons en onze wereld zo’n waarde toekent dat hij ze uit de dood doet opstaan.
In het einde van Project T komen mensen in beeld die met kunst bezig zijn, met onderzoek, het het beschermen van diersoorten. Mensen die andere mensen, dieren, kunst, techniek, zien als waardevol. Zij krijgen een speldje waardoor ze naar de andere wereld worden gebracht. Maar dat was helemaal niet nodig geweest! Want omdat ze de wereld zagen als waardevol, en zich daarvoor inzetten, deden ze al alles wat nodig was. Ze waren niet afhankelijk van de organisatie van ‘Plus Ultra’. Sterker nog: nu werden ze weggenomen uit hun omgeving waar ze zich zo voor inspanden, voor het versterken van een andere organisatie. Weliswaar om uiteindelijk de wereld te redden, maar wat de film niet genoeg duidelijk maakt, is dat dat al was wat ze aan het doen waren! Ze gaven al van zichzelf, hun eigen bloed, om wat waardevol is te beschermen. Meer wordt niet van ons gevraagd.

Ik ga dus door met het schrijven van allebei de soorten verhalen: utopisch en dystopisch. Utopische verhalen waarin blijkt dat een perfecte organisatie en utopie soms kan zorgen dat mensen uit het oog verliezen wat werkelijk waardevol is, en zo minder zichzelf zijn. Dystopische verhalen waarin blijkt dat zolang mensen oog houden voor wat werkelijk waardevol is, zelfs de meest onmenselijke omstandigheden hen hun menselijkheid niet kunnen afnemen. We hebben beide boodschappen heel hard nodig.

zaterdag 30 mei 2015

Filmbespreking: Twee toekomstperspectieven (1): Project T

Zoals je ziet als je naar mijn profiel hiernaast kijkt, schrijf ik niet alleen maar gedichten en filmbesprekingen, maar onder andere ook science fiction-verhalen. De laatste tijd vooral korte verhalen. Dit voorjaar deed ik mee met de verhalenwedstrijd van Trek Sagae, en daar won ik met mijn verhaal ‘De Valstrik’ de eerste plek. Een bemoediging om door te gaan. Ik hoop begin volgend jaar een bundel korte SF-verhalen uit te brengen. Maar eerst verschijnt dit najaar ‘Hoe je zwakheid leven brengt … Als God je verhaal vertelt’. Daar ben ik natuurlijk heel enthousiast over! Later zal ik er op mijn blog meer over schrijven. In dit en het volgende blogbericht gaat het om mijn SF-verhalen. Toen ik tiener was schreef ik mijn eerste korte verhalen, en eigenlijk ben ik ze in de tussentijd altijd blijven schrijven tussen de grotere projecten door. Sinds vorig jaar heb ik er prioriteit aan gegeven, en in een jaar tijd heb ik ongeveer achttien korte verhalen geschreven. De ideeën zijn echter nog lang niet uitgeput, dus ik schrijf gewoon lekker verder.
De verhalen die ik schrijf, hebben verschillende thema’s. Veel gaan over bijzondere levensvormen, aangezien ik gefascineerd ben door biologie en bijzondere ecosystemen. Een deel van de verhalen speelt zich af op andere werelden, wanneer de mens de technologie heeft ontwikkeld daar naartoe te reizen. De toekomst die ze beschrijven is behoorlijk positief, met ruimteschepen, robots en bijkans onsterfelijkheid binnen handbereik. Andere verhalen zijn minder positief en spelen zich af op onze Aarde, nadat de mens door milieuverontreiniging, broeikaseffect, het uitroeien van diersoorten en van andere mensen, zijn omgeving zowat onleefbaar heeft gemaakt.
Het zijn de twee toekomstperspectieven die altijd al terug te vinden zijn geweest in het genre: dat van de utopie (de wereld waarin iedereen gelukkig is, en alle problemen kunnen worden opgelost), en dat van de dystopie (de slechtst denkbare wereld, waarin de menselijke waardigheid, en zelfs zijn voortbestaan onmogelijk lijkt). Dat schrijvers en filmmakers steeds verhalen produceren uit beide categorieën illustreert onze ambivalentie als mensen ten opzichte van onze eigen toekomst - de eeuwige strijd tussen optimisme en pessimisme.
In elk geval illustreert de tweedeling in mijn eigen oeuvre mijn eigen ambivalentie. En ik schrijf om eerlijk te zijn meer dystopieen dan utopieen. Optimisme is niet echt een van mijn kenmerkende eigenschappen. Elk bericht over het uitsterven van weer een diersoort doet mij huiveren. Dat speelt natuurlijk mee met hoe ik de hierna te bespreken films beoordeel. Van ongenuanceerd optimisme word ik altijd wat wantrouwig, aangezien ik mezelf niet pessimistisch vind, maar realistisch.
Aan de andere kant kan ik wel stuiteren van enthousiasme bij wetenschappelijke ontdekkingen, gedaan in het laboratorium, bij opgravingen, op expedities in de diepzee of met robots op Mars. Als er een sonde op een komeet landt, volg ik het nieuws daarover aandachtig. Stemmen als dat er niet in ruimtevaart geïnvesteerd mag worden, omdat we alles nodig hebben om het leed van mensen te verlichten, maken me nogal onrustig. Want ze suggereren dat het verzamelen van kennis over ons heelal niet waardevol is, tenzij ze nuttig is. Dit vind ik pas echt een pessimistische visie. Enthousiasme en het zoeken van kennis om de kennis is iets moois, maar aan de andere kant: het is niet waardevrij. Het conflict tussen de twee stromingen binnen de sciencefiction zegt dus iets over conflicterende waarden die nu spelen in de maatschappij.

De afgelopen maand was de strijd terug te zien op het scherm van de bioscoop. Er was een dystopische film, met een bijna onbewoonbaar, woestijnachtig toekomstlandschap. Daarover later meer. Iets uitzonderlijker was een utopische film, die beoogde dystopische verhalen te ontmoedigen en opriep een positiever toekomstbeeld te verkondigen. Een van ontdekkingen, van inspiratie en van vooruitgang. Dit was Disneyfilm Project T (een film die in het buitenland is uitgebracht als Tomorrowland, maar die naam in Nederland niet mocht dragen vanwege een muziekfestival).
Deze laatste film was inhoudelijk het meest interessant van de twee, maar niet de beste. Wat voor de film pleit, is zijn ambitie: een origineel verhaal vertellen, met als hoofdpersonen een intelligente tiener, een robot en een kluizenaar. Zonder romantisch plot. En met een scene waarbij onder de Eiffeltoren een Steampunk-raket schuilgaat, die toegang biedt tot een andere wereld. Waar vindt je dat elders nog? De kracht van de film zit hem in enkele heel goed uitgedachte en weergegeven scenes. Regisseur Brad Bird liet in zijn eerdere (teken)films al zien fantastische actiescenes te kunnen verzinnen, en doet dat hier ook. Een gevecht in een SF/geekwinkel (waarbij een tegenstander wordt uitgeschakeld met een bliepende R2D2), de belegering van een huis door een stel robots, een rondleiding door een futuristische wereld, het is adembenemend in beeld gebracht. Voeg daarbij een prima acterende George Clooney, en een dosis humor, en je krijgt een uniek resultaat. Helaas was de actiescene aan het slot veel minder inspirerend, en waren er een paar erg prekerige passages. Hugh Laurie loopt heen en weer als een ‘motivational speaker’, maar wist mij niet te overtuigen. Ik denk dat de film bij mij daarom niet bereikte wat hij beoogde te bereiken. Maar ik zal hem zeker nog vaker kijken, al was het voor de oorspronkelijke ideeën. 

Tiener Casey heeft het zwaar op school. Iedere docent vertelt hoe erg het in de wereld is, hoe groot de risico’s zijn. Maar op haar vraag hoe we het kunnen oplossen, heeft niemand een antwoord. En thuis is het niet beter. Haar vader -technicus bij NASA- staat op het punt ontslagen te worden, en haar droom om ooit de sterren te bezoeken, lijkt nooit te zullen uitkomen. Op een dag vindt ze een mysterieus speldje dat haar lijkt te transporteren naar een andere wereld, vol jetpacks, hologrammen en zwevende treinen. En ruimteschepen. Het waren maar beelden, maar nu wil ze niets liever dan die wereld echt betreden. Het spoort leidt, via een SF/geek-winkel, een bijna-aanrijding en een ontmoeting met robotmeisje Athena, naar het gebarricadeerde huis van Frank Walker, dat vol staat met technieken die nog niet uitgevonden zouden moeten zijn. En met een klok die aan het aftellen is. Kennelijk gaat er over twee maanden iets ergs gebeuren. Frank kan Casey echter niet naar de andere wereld brengen, want de toegang ernaar toe is al decennia lang afgesloten. Ene gouverneur Nix heeft besloten onze aarde in de steek te laten …

Het centrale thema van de film is het welbekende oude verhaal van de twee honden. In je hart wonen twee honden, een witte en een zwarte, die met elkaar vechten. Wie van de twee wint er? Degene die je het meest te eten geeft. Casey refereert er meerdere malen aan in de loop van de film. Ik kreeg het zelf vaak genoeg te horen in mijn christelijke opvoeding. Dan had het betrekking op mijn oude natuur (het vlees) en mijn nieuwe natuur (in Christus). Ik moest, door uit de bijbel te lezen, te bidden en naar de kerk te gaan, de hond van mijn nieuwe natuur voeden. Dan zou die mijn slechte natuur verslaan. Maar als ik, door het kijken van films, het lezen van stripboeken of het omgaan met verkeerde mensen de hond van mijn oude natuur voedde, zou die uiteindelijk de overhand krijgen.
In mijn bespreking van ‘Beasts of the Southern Wild’ heb ik uitgelegd dat deze wel heel erg simpele voorstelling van het geestelijke leven uiteindelijk voor mij heel slechte gevolgen had. Ik werd er gestrest van, overspannen, omdat ze de verantwoordelijkheid helemaal bij mij neerlegde. Als ik toevallig de zwarte hond een enkel hapje eten meer gaf, zou die de witte verslaan, en dat was dan mijn schuld geweest. Ik kon nergens van genieten, maar moest altijd afvragen welke hond ik voedde, en ik kon natuurlijk niks anders doen dan die activiteiten die de witte zouden ondersteunen. Het verhaaltje had ertoe geleid dat ik mezelf zag als in tweeën gesplitst en de strijd die ik in mijn binnenste voerde maakte me volledig uitgeput. Ik denk dat er uiteindelijk alleen maar verliezers waren.
In de film wordt de metafoor op grotere schaal toegepast: het idee is dat ons vertellen van pessimistische verhalen een ‘self fulfilling prophecy’ is, omdat we voor de toekomst die in die verhalen wordt getoond, nu zelf niets hoeven te veranderen. Door ons te voeden met verhalen over ingestorte samenlevingen, vernietigde ecosystemen, en verdwenen menselijke waardigheid, zouden we gaan geloven dat dit een onafwendbare toekomst is, en dat we die toch niet kunnen tegenhouden. We zouden passief worden. De film vraagt waar de toekomstbeelden gebleven zijn uit de SF-verhalen van de jaren vijftig en zestig (de film opent niet voor niets met beelden van de Wereldtentoonstelling uit 1964), de ‘gouden eeuw’ voor de SF, met verhalen van Clarke, Asimov en Heinlein, waarin tieners nog een raket konden bouwen in hun achtertuin, jetpacks door de lucht zoefden en zowel de lichtsnelheid als de tijd geen beperking waren voor de avonturiers van de toekomst. De toekomst van bijvoorbeeld de eerste Star Trek-serie. Hoe komt het dat we ondertussen dik in het derde millennium zitten, maar nog steeds geen jetpacks kunnen vliegen?
Nou, doordat verhalen nooit echt de toekomst kunnen voorspellen, die misschien anders is, maar niet noodzakelijk slechter (de ruimteschepen in die verhalen bevatten bijvoorbeeld geen computers, en wie had ooit de iPhone kunnen verzinnen?), en omdat die utopie nooit werkelijk bestond. Omdat niet gespot kan worden met de natuurwetten, en ook niet met de menselijke natuur. In 1963 had de wereld nota bene nog aan de rand van de nucleaire afgrond gestaan tijdens de Cubacrisis! Daarover wordt niet gerept in de film. Het leek misschien toen mensen op de maan landden, dat alles mogelijk zou zijn, maar de techniek bleek een tweesnijdend zwaard. De meeste problemen waar we tegenwoordig mee kampen zijn aan dezelfde innovaties te wijten: zure regen, het gat in de ozonlaag, antibioticaresistentie, ziektes die hele monoculturen van gewassen treffen, watertekorten en zeespiegelstijging, atomaire wapens en cyberterrorisme, ze zijn mogelijk gemaakt door dezelfde ontwikkelingen die werden toegejuicht in de verhalen.

Dat vooruitgang mogelijk is zonder dat het iets kost, of zonder ooit tegen beperkingen op te lopen, is de mythe van deze tijd. De mythe van de maakbaarheid, die achter het verhaal van de twee honden schuilt. De maakbaarheid van de individuele mens (als je maar 'nee' zegt tegen eten wordt je vanzelf slank), en de maakbaarheid van de wereld (als we maar optimistisch genoeg zijn, komt alles goed). En een mythe die nogal verweven was met de verheerlijking van wetenschap in de SF verhalen van vroeger. De andere wereld in deze film werd gesticht door de groep ‘Plus Ultra’, die wetenschappers, kunstenaars en andere creatievelingen bij elkaar wilde brengen om ‘alles te kunnen maken wat ze maar wilden’. Daarvoor hadden ze een plek nodig zonder ‘politiek, bureaucratie en hebzucht’. Hilarisch! Ze dachten aan de menselijke natuur te kunnen ontsnappen, maar ongeacht naar welke wereld ze zouden vluchten, ze zouden altijd een politiek hebben, geschreven en ongeschreven regels, en ook hebzucht. Het idee dat wetenschappers en kunstenaars daar niet over zouden hoeven nadenken, maakt ze alleen maar blind voor die aspecten van hun eigen hart.
En juist zij hebben die relativering eigenlijk nodig. In contact te staan met de menselijke samenleving, met de voeten in de Aarde staan. Anders zouden ze zo een tweede ‘atoombom’ kunnen creeren, in naam van de vooruitgang, of hun eigen ego. Want er zit een bepaalde ik-gerichtheid achter. Niet alleen bij de oprichters van deze andere wereld, maar ook bij de hoofdpersonen zelf. Frank vindt het als jongetje maar wat gaaf om zichzelf in een spiegelend gebouw te zien vliegen met zijn jetpack. Hij steekt zelfs zijn duim op naar zijn spiegelbeeld. En Casey is wel heel trots dat zijn volgens robotmeisje Athena een score van wel 73 heeft gehaald op een bepaalde schaal. Niks mis met trots zijn op je prestaties, maar je moet oppassen om je daar niet door te laten verblinden. Dat je (vanwege je talent) iets kunt, wil niet zeggen dat je het ook moet doen.

De oplossing voor de wereldproblematiek ligt in deze film in de handen van Casey, die de andere wereld weer in zijn glorie wil herstellen, weer wil laten functioneren, zodat uiteindelijk alle uitvindingen en ontdekkingen van daaruit weer naar de onze zullen zullen stromen. Ze heeft uit onze wereld, haar intrek genomen in die andere wereld, de organisatie van 'Plus Ultra’ nieuw leven ingeblazen, en als ze nu maar hard genoeg werkt aan het voeden van de ‘witte hond’, zal alles goed komen. Nogal een grote last om op je schouders te dragen, zelfs als je een optimist van nature bent. Want wat als de vernieuwing niet zo makkelijk gaat, wat als er onverhoopt toch rampen optreden en het onheil zich niet laat afwenden? Dan heeft zij gefaald, dan is het haar schuld, dan was zij kennelijk niet optimistisch genoeg.
Ik geloof in het diepst van mijn hart dat het verhaal van die twee honden een fabeltje is, en dat het niet ons harde werken, onze inspanning, ons optimisme is dat de wereld zal redden, de SF-verhalen van de jaren ’50 en ’60 ten spijt. En ironisch genoeg is het een van de dystopische verhalen die in deze film op de hak worden genomen (kijk de filmaffiches maar voorbijkomen in de film), die volgens mij een veel hoopgevender beeld van de toekomst geeft. Daarover meer in mijn volgende blogbericht, dat morgen of overmorgen online komt!

(wordt vervolgd)

woensdag 13 mei 2015

Gedicht: Terugkeer

Terugkeer

En opeens is het zover:
de lucht weer blauw, het blad
van bomen schreeuwend als
de brengers van goed nieuws.
Kastanjes steken vlaggen op.
De bermen vol confetti:
fluitenkruid. Het geel van 
boterbloemen schettert
als trompetten. Het kwam uit 
het niets, rolde tapijten uit
bijna te fel voor mijn ogen
over de weiden. Het elastiek
is teruggeveerd. Het was zo strak
gespannen, leek te breken.
De wereld hield haar adem in.
Werd grijs. Niet meer. Terug is
het leven, deelt verkwistend 
uit van zichzelf. En ook aan mij.
Ja, dit gaat ooit voorbij. Eens went
de overdaad, verdwijnt de jeugd.
Maar nu ben ik hersteld 
en dans, mijn bed gedragen
op mijn schouders, op het feest.

zondag 10 mei 2015

Filmbespreking: The Avengers - Age of Ultron

Ik ben een behoorlijke liefhebber van superheldenstripboeken en ook van superheldenfilms. Als er een superheldenfilm in de bioscoop draait, ga ik daar dan ook heen. En meestal niet slechts een keer. Of het nu de X-men zijn, Spider-Man of Batman, ik ben steeds geboeid door de verhalen over mannen en vrouwen die door het lot bijzondere gaven toebedeeld krijgen en de keuzes die ze vervolgens maken (om even kleurrijke schurken te bevechten) of niet meer kunnen maken (omdat de ‘gewone’ mensen ze wantrouwen). De krachten en kostuums van de helden en heldinnen maken kleurrijke actiescenes mogelijk, maar tegelijk blijft het gaan om mensen en hun dagelijkse beslommeringen. Het zijn dus niet de omstandigheden die zijn uitvergroot, maar de karakters. Ze zijn misschien wel Herculus, maar ze moeten nog steeds de mest uit een stal vegen. Daardoor maken ze (net als een groot deel van de heldenverhalen uit de oudheid) de zorgen en dilemma’s van ons eigen leven voor ons helderder zichtbaar, en ook de weg om daar bovenuit te stijgen. Want zoals Neil Gaiman al zei, op basis van een citaat van Chesterton: sprookjes zijn waar, niet omdat ze zeggen dat draken bestaan, maar omdat ze zeggen dat ze kunnen worden verslagen. Als het Peter Parker lukt om ondanks zijn moeilijke omstandigheden zijn vriendelijkheid te bewaren en voor anderen er te zijn, dan kan het ons ook lukken. Dat is volgens mij een van de redenen waarom er zoveel superheldenparafernalia op jongens(en steeds vaker ook meisjes)kamers te vinden zijn. En omdat ook na het opgroeien de noodzaak van het maken van moeilijke beslissingen niet afneemt, blijven ook veel volwassenen geboeid door deze verhalen. Ze vervullen een belangrijke rol in de vorming van de moraliteit, en dus denk ik dat ze -analoog aan de mythologie van vroeger- niet zomaar uit de bioscoop zullen verdwijnen.
Maar er zijn mensen die niet zo blij zijn met de triomftocht van de superhelden in de filmwereld. Ze vonden een paar films wel leuk, schrijven ze in hun recensies, maar nu lijden ze aan ‘superheldenmoeheid’. Dat er nu elke paar maanden wel een superheldenfilm uitkomt, is in hun ogen overdaad. Ze lijken er naar uit te zien dat het fenomeen van de superheldenfilm instort, en de striphelden weer terugkeren naar hun obscure nichemarkt. Ik begrijp dit dus niet. Want van alle films die er over een heel jaar uitkomen (honderden) gaat het maar om enkele films, met maanden er tussenin. Hoe kan je er dan moe van worden? Er is toch tijd genoeg om ‘bij te komen’ en te genieten van al die andere films? Bovendien hoef je ze niet te kijken, als je dat niet wilt! Voor mij geldt, als fan, dat ik vaak die maanden lang wachten vind. Ik hou immers van deze films, en zou ze best elke week willen kijken. Hetzelfde geldt voor commentaar dat de komende jaren meerdere Star Wars-films zullen uitkomen. Mensen denken dat ze, als ze elk jaar een nieuwe Star Wars-film zien, dit universum zat zouden kunnen worden. Maar het gaat nog steeds om slechts een film per jaar! Ik zie niet in hoe je daar moe van zou kunnen worden. Vooral als het gaat om een fantastisch uitgebreide wereld, vol mogelijkheden om interessante verhalen te vertellen. Ook hier geldt dat ik heus elke maand wel een nieuwe Star Wars-film zou willen kijken.
Natuurlijk kan iemands liefde voor superheldenfilms veranderen. Hij/zij ziet misschien vaker terugkerende elementen en merkt dat hij verhalen voorspelbaar vindt worden. Hij/zij is misschien ook in een andere levensfase aangeland, waar andere, misschien subtielere keuzes belangrijker zijn geworden. Ikzelf merk dat ik tegenwoordig wat minder superheldenstrips lees, omdat ik wat uitgekeken ben geraakt op de voortdurende terugkeer naar de status quo, en het jammer vind dat zelfs de dood van karakters uiteindelijk geen consequenties heeft, want ze keren altijd terug. Behalve oom Ben. Ik kies liever voor afgeronde verhalen, met een duidelijk einde (met blijvende consequenties). En ik begin wat diverser strips te lezen, dus ook meer SF-verhalen, of verhalen met een fantasytintje. Het betekent niet dat ik ben vergeten waarom ik een paar jaar geleden superheldenstrips helemaal het einde vond, en die kwaliteiten niet kan waarderen als ik ze weer tegenkom. Ik ben dan wel opgegroeid, maar ik heb het kind in mij niet achtergelaten. Mocht je merken dat je niet zo van superheldenfilms houdt, even goede vrienden. Maar klaag niet over een ‘superheldenmoeheid’. Ga gewoon naar films waar je wel van houdt, en laat ons genieten van die zeldzame keren dat we onze helden op het witte doek ontmoeten.

Dat moest er even uit, onder andere na het lezen van wat minder lovende recensies van Avengers - Age of Ultron - de laatste superheldenfilm in de bioscoop, en een fantastische prestatie van regisseur Joss Whedon. Misschien niet zo vernieuwend als de eerste film, en behept met een overdaad aan karakters (die allemaal een eigen verhaallijn moeten meekrijgen). Sommige scenes zijn door die overdaad wat moeilijk te volgen geworden, en welke rol iedereen moet spelen in de ontknoping is niet altijd duidelijk. Ook zijn emotionele scenes niet altijd zo krachtig als ze hadden kunnen zijn, omdat we de personen in kwestie maar een paar minuten hebben gevolgd. De film had van mij een half uur langer mogen wezen! De muziek is niet heel memorabel, maar aan de andere kant zit er veel humor in de film (aan Whedon wel toevertrouwd), en is het slot (hoewel wat langdradig) passend episch. Voor een superheldenfilm vond ik er ook een verrassende diepgang in zitten (waarover later natuurlijk meer).

Marvel werkt al sinds 2008 aan de opbouw van een universum bestaande uit diverse striphelden, die elkaar dus ook op het scherm kunnen ontmoeten. Dit culmineerde in de eerste Avengers-film, waarin een team van superhelden het moest opnemen tegen een buitenaardse invasie. En in deze film ijlen de gevolgen van dat avontuur nog na. De speer van de boosaardige Loki, waarmee hij mensen kon hersenspoelen, blijkt namelijk nog steeds vermist. En Tony Stark, beter bekend als Iron Man, twijfelt er nog steeds aan of hij en zijn collega’s een volgende aanval van deze schaal wel zullen kunnen afweren. Als de mysterieuze Wanda Maximoff hem een visioen voorschotelt van zijn falen, begint hij aan een ambitieus project: de creatie van Ultron, een systeem dat een harnas om de wereld moet leggen, zodat buitenaardsen geen kans maken. Maar hij vertelt zijn teamleden niet wat hij eigenlijk van plan is. En dat komt hem duur te staan als blijkt dat Ultron zijn eigen ideeën heeft over wat goed zou zijn voor de mensheid. Met de hulp van Wanda Maximoff en haar snelle broer Pietro zet hij eerst de verschillende Avengers tegen elkaar op, om vervolgens te bouwen aan een enorm robotleger. Want in zijn ogen zal er pas vrede op aarde zijn, als mensen niks meer hebben in te brengen …

Van Joss Whedon is bekend dat hij zichzelf identificeert als atheïst. Maar voor een atheïst schrijft hij behoorlijk vaak over religie (denk maar aan Shepard Book in Firefly), en ook in deze film is dat weer het geval. Hij heeft namelijk ook ergens gezegd dat hij weinig hoop heeft voor de toekomst van de wereld. En wie daarmee worstelt, zal zich bijna vanzelf vragen gaan stellen over geloof. Want godsdiensten hebben in de wereldgeschiedenis heel veel schade berokkend (laten we daar eerlijk over zijn), maar ze hebben ook heel veel mensen geïnspireerd tot daden van wonderbaarlijke naastenliefde, en inderdaad: hoop. Iets wat het atheïsme volgens mij nog niet voor elkaar heeft gekregen. En Whedon is door allebei deze aspecten van religie gefascineerd. De tweede Avengersfilm staat bol van de religieuze symboliek, maar er worden ook bijbelteksten in aangehaald, en er wordt opvallend expliciet naar God verwezen. Is dat alleen maar om bijbelminnend Amerika naar de film te krijgen? Zo oppervlakkig is Whedon volgens mij niet. Een aspect van de film dat bijna automatisch een religieus karakter krijgt is de opstand van een schepsel tegen zijn schepper (als een rebels kind tegen zijn vader). De val van Lucifer is Milton’s Paradise Lost is hiervoor natuurlijk het stroomschema. Maar dit element wil ik alleen maar aanstippen. Wat ik interessanter vind, is wat Whedon in deze film lijkt te zeggen over georganiseerde religie.

Ultron is volgens mij namelijk een beeld van de kerk (en van de instituten die andere godsdiensten dan het christendom kennen, maar ik houd het in de recensie bij de christelijke kerk).
Het gaat me hier niet om de kerk als bovennatuurlijk begrip (de gemeenschap van alle gelovigen, die elkaar vinden rond het werk van Christus), en zelfs niet om het samenkomen van die gelovigen rond brood en beker, de symbolen van zijn werk die Jezus ons heeft gegeven. Het gaat mij om de organisatie die de mens daar omheen heeft opgebouwd: het gebouw, zeg maar, in plaats van de mensen. De organisatie wordt door mensen opgetuigd om bepaalde doelen te bereiken. Het gebouw bijvoorbeeld om te kunnen samenkomen. Een geloofsbelijdenis om makkelijk kennis te kunnen overdragen.
Maar er kunnen al snel doelen bij komen, die niet ‘nodig’ zijn. Zoals het indruk maken op ongelovigen met pracht en praal, of een hogere toren hebben dan de kerk in je buurtdorp. Op het je kunnen onderscheiden van ketters. Of het je zelf goed kunnen voelen omdat je zo actief bent. Maar vaker gaat het om doelen die in principe goed zijn, en bijbels, zoals het verspreiden van het evangelie, of het organiseren van hulp aan achtergestelden. In plaats van op God te vertrouwen dat Hij zijn doelen in vervulling zal brengen, door zijn volk heen, gaan mensen echter vaak zelf systemen bouwen om de beoogde resultaten te verkrijgen. Ze gebruiken hiervoor menselijke middelen.  Muren, een kerkklok, banken - die allemaal gebouwd en onderhouden moeten worden. Maar ook tradities, vormen, activiteiten. Criteria om mensen in en uit te sluiten, taken die moeten worden vervuld, en waarvoor mensen moeten worden geworven. De vorm gaat onherroepelijk een beroep doen op de mensen erbinnen - hun noden en behoeften gaan ondergeschikt worden aan het in stand houden van de structuur. Hun individualiteit wordt opgenomen in het geheel. En wordt beoordeeld aan de hand van de bijdrage aan het geheel. Het systeem is het hoogste goed geworden, en is dus ‘als God’. Het wil de hoogste en belangrijkste zijn, en wil concurrenten (afgoden) tot zwijgen brengen en uitroeien (daar komen godsdienstoorlogen uit voort).
Maar zelfs als het goede dingen wil, zal het systeem zich vormen naar zijn schepper. En dat is niet God, maar de mens (en als die een systeem maakt uit een gebrek aan vertrouwen in God, gaat het om de gevallen mens - die zou sterven na het eten van de vrucht). En dus bereikt het systeem zijn doel niet op organische wijze, als in een lichaam, maar op een mechanische wijze. In plaats van de vrucht voort te brengen die God voor ogen had, brengt het de dood voort. De mensen binnen de kerk raken hun vrijheid en levenslust kwijt. Sterker nog: je hebt dode, zielloze mensen nodig om in zo’n systeem te kunnen functioneren. Wie faalt, wie zondigt, wie verlangt naar wat anders, hoort er niet bij. En de mensen buiten de kerk worden ook tot de hel veroordeeld, en zelfs mensen die anders denken of anders geaard zijn soms actief bestrijden. De kerk verlangt naar een paradijs, maar wel een paradijs waar alleen de als een robot gehoorzame kerkganger thuishoort.
Daarom verzette Jezus zich tegen het instituut van het Farizeïsme, en andere vormen van wetticisme. En daarom moeten gelovigen niet het systeem ‘vader’ noemen, of ‘meester’, want alleen God is onze meester en onze vader. Het systeem is er voor de mens, niet de mens voor het systeem. De kerk als doel in zichzelf moet dus worden bestreden, maar dit betekent niet dat er geen plek is voor het kerk-zijn (zelfs niet voor een gebouw, of voor activiteiten, tradities en vormen), maar die zijn dienend. Ze zijn geen eisen waar mensen aan worden gehouden, maar hulpmiddelen. Ze straffen niet de feilbare mensen, maar leren hen hun eigen schoonheid te zijn. Ze bevinden zich onder de mensen, tussen de mensen, als de botten in het lichaam van Christus, en helpen het groeien. Religie als instituut is dus een vijand, maar religie als uitdeler van genade en hulp (de kerk als sacrament) maakt God voor ons zichtbaar. Mijn stokpaardje van het sacramentele versus het transactionele wereldbeeld is in dit alles duidelijk terug te vinden.

Dit is het betoog van Joss Whedon. Ik weet niet of hij de connectie bewust heeft gelegd, maar het past wel heel goed. De grondslag voor Ultron wordt gelegd door Tony Stark, omdat hij bang is. Hij ziet de wereld (door manipulatie) als een vijandige plek, en kan het niet verdragen mogelijk ten onder te gaan. Hij denkt dat hij een systeem kan bouwen (mechanisch) dat de wereld kan beschermen en dat vrede kan brengen op Aarde. En Tony overlegt niet met zijn mede-Avengers. Hij vraagt niet hun advies, hij laat zich niet door hen gerust stellen. Hij vertrouwt hen niet. De basis van het systeem is dus angst in plaats van vertrouwen. En waar vertrouwen gemeenschap vormt (het is de basis voor de samenwerking tussen de Avengers die verder niet sterker van elkaar zouden kunnen verschillen), scheurt de angst de gemeenschap apart, en leidt tot ‘wij/zij’-denken. 
De robot Ultron kiest als zijn hoofdkwartier een beschadigde kerk (in het centrum van een stad) en zet zich daar op een troon. Als hij een zeldzame grondstof vindt, zegt hij letterlijk: ‘Upon this rock I will build my church’. De connectie lijkt me duidelijk. Maar daar waar Tony’s bedoelingen misschien nog goed waren, is de uitvoering van het systeem dat in elk geval niet. Ultron zegt het zelf: ‘I was meant to be new. I was meant to beautiful. The world would've looked to the sky and seen hope, seen mercy. Instead, they'll look up in horror.’ Ultron wil de hemel op aarde brengen (‘Peace in our time’), maar dat kan niet als de situatie blijft zoals die is. Als de mens blijft zoals hij is. Dus ziet hij de mensen als vijand, die moet worden uitgeroeid. Oh, hij zegt dat ze de kans krijgen zich te ontwikkelen, zich te bekeren, maar in feite veroordeelt hij ze tot de hel. Ultron heeft geen empathie met de zwakke, de breekbare. Wie niet kan meekomen met het systeem, is het niet waard te overleven. Hij zegt het letterlijk. En van zichzelf heeft hij een heel hoge dunk: hij wil voor zichzelf een nieuw lichaam bouwen. Het lichaam van een god. Het door de mens gemaakte instituut wordt een afgod. Hij wordt daarin gedreven door zijn angst voor de dood: alleen als hij almachtig is, is zijn eeuwig voortbestaan immers zeker.
De Avengers weten ondertussen dat ze Ultron in deze vorm niet kunnen verslaan. Ze zijn immers maar mensen. Maar hun hoop schuilt in het mysterieuze nieuwe karakter The Vision. Hij komt deels voort uit Ultron (de vorm), maar zijn hart is dat van Jarvis, de butler van de Avengers, gericht op dienen. En Vision ziet zichzelf ook als dienaar, als iemand die het leven wil beschermen, die bereid is zich daarvoor op te offeren. En hoewel hij goddelijk is (kijk wat hij doet met Thors hamer!), wil hij de Avengers dienen. Als Ultron hem daarmee confronteert, zegt Vision: ‘Humans are odd. They think order and chaos are somehow opposites and try to control what won't be. But there is grace in their failings. I think you missed that.’ Ultron werpt tegen: ‘They're doomed.’ ‘Yes’, zegt The Vision, ‘but a thing isn't beautiful because it lasts. It is a privilege to be among them.’ En hij sluit zich aan bij de nieuwe Avengers, geleid door Steve Rogers. Toen Tony hem vroeg hoe ze de bedreiging van de dood konden bestrijden zonder Ultron, antwoordde Steve: ‘Samen’. En als ze zouden sterven, zou dat ook zijn geweest als vrienden, samen. De dood is immers niet het einde. Er is altijd hoop op opstanding.
Geloof is iets wat hoop kan geven, maar niet als het een systeem wordt. Het geeft hoop als het mensen, van verschillende achtergronden, nationaliteiten, zwak en sterk, samen brengt. En Jezus zegt: ‘Waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben ik in het midden.’ Daar wordt hij zichtbaar. Dat is de kerk.