Zoals je ziet als je naar mijn profiel hiernaast kijkt, schrijf ik niet alleen maar gedichten en filmbesprekingen, maar onder andere ook science fiction-verhalen. De laatste tijd vooral korte verhalen. Dit voorjaar deed ik mee met de verhalenwedstrijd van Trek Sagae, en daar won ik met mijn verhaal ‘De Valstrik’ de eerste plek. Een bemoediging om door te gaan. Ik hoop begin volgend jaar een bundel korte SF-verhalen uit te brengen. Maar eerst verschijnt dit najaar ‘Hoe je zwakheid leven brengt … Als God je verhaal vertelt’. Daar ben ik natuurlijk heel enthousiast over! Later zal ik er op mijn blog meer over schrijven. In dit en het volgende blogbericht gaat het om mijn SF-verhalen. Toen ik tiener was schreef ik mijn eerste korte verhalen, en eigenlijk ben ik ze in de tussentijd altijd blijven schrijven tussen de grotere projecten door. Sinds vorig jaar heb ik er prioriteit aan gegeven, en in een jaar tijd heb ik ongeveer achttien korte verhalen geschreven. De ideeën zijn echter nog lang niet uitgeput, dus ik schrijf gewoon lekker verder.
De verhalen die ik schrijf, hebben verschillende thema’s. Veel gaan over bijzondere levensvormen, aangezien ik gefascineerd ben door biologie en bijzondere ecosystemen. Een deel van de verhalen speelt zich af op andere werelden, wanneer de mens de technologie heeft ontwikkeld daar naartoe te reizen. De toekomst die ze beschrijven is behoorlijk positief, met ruimteschepen, robots en bijkans onsterfelijkheid binnen handbereik. Andere verhalen zijn minder positief en spelen zich af op onze Aarde, nadat de mens door milieuverontreiniging, broeikaseffect, het uitroeien van diersoorten en van andere mensen, zijn omgeving zowat onleefbaar heeft gemaakt.
Het zijn de twee toekomstperspectieven die altijd al terug te vinden zijn geweest in het genre: dat van de utopie (de wereld waarin iedereen gelukkig is, en alle problemen kunnen worden opgelost), en dat van de dystopie (de slechtst denkbare wereld, waarin de menselijke waardigheid, en zelfs zijn voortbestaan onmogelijk lijkt). Dat schrijvers en filmmakers steeds verhalen produceren uit beide categorieën illustreert onze ambivalentie als mensen ten opzichte van onze eigen toekomst - de eeuwige strijd tussen optimisme en pessimisme.
In elk geval illustreert de tweedeling in mijn eigen oeuvre mijn eigen ambivalentie. En ik schrijf om eerlijk te zijn meer dystopieen dan utopieen. Optimisme is niet echt een van mijn kenmerkende eigenschappen. Elk bericht over het uitsterven van weer een diersoort doet mij huiveren. Dat speelt natuurlijk mee met hoe ik de hierna te bespreken films beoordeel. Van ongenuanceerd optimisme word ik altijd wat wantrouwig, aangezien ik mezelf niet pessimistisch vind, maar realistisch.
Aan de andere kant kan ik wel stuiteren van enthousiasme bij wetenschappelijke ontdekkingen, gedaan in het laboratorium, bij opgravingen, op expedities in de diepzee of met robots op Mars. Als er een sonde op een komeet landt, volg ik het nieuws daarover aandachtig. Stemmen als dat er niet in ruimtevaart geïnvesteerd mag worden, omdat we alles nodig hebben om het leed van mensen te verlichten, maken me nogal onrustig. Want ze suggereren dat het verzamelen van kennis over ons heelal niet waardevol is, tenzij ze nuttig is. Dit vind ik pas echt een pessimistische visie. Enthousiasme en het zoeken van kennis om de kennis is iets moois, maar aan de andere kant: het is niet waardevrij. Het conflict tussen de twee stromingen binnen de sciencefiction zegt dus iets over conflicterende waarden die nu spelen in de maatschappij.
De afgelopen maand was de strijd terug te zien op het scherm van de bioscoop. Er was een dystopische film, met een bijna onbewoonbaar, woestijnachtig toekomstlandschap. Daarover later meer. Iets uitzonderlijker was een utopische film, die beoogde dystopische verhalen te ontmoedigen en opriep een positiever toekomstbeeld te verkondigen. Een van ontdekkingen, van inspiratie en van vooruitgang. Dit was Disneyfilm Project T (een film die in het buitenland is uitgebracht als Tomorrowland, maar die naam in Nederland niet mocht dragen vanwege een muziekfestival).
Deze laatste film was inhoudelijk het meest interessant van de twee, maar niet de beste. Wat voor de film pleit, is zijn ambitie: een origineel verhaal vertellen, met als hoofdpersonen een intelligente tiener, een robot en een kluizenaar. Zonder romantisch plot. En met een scene waarbij onder de Eiffeltoren een Steampunk-raket schuilgaat, die toegang biedt tot een andere wereld. Waar vindt je dat elders nog? De kracht van de film zit hem in enkele heel goed uitgedachte en weergegeven scenes. Regisseur Brad Bird liet in zijn eerdere (teken)films al zien fantastische actiescenes te kunnen verzinnen, en doet dat hier ook. Een gevecht in een SF/geekwinkel (waarbij een tegenstander wordt uitgeschakeld met een bliepende R2D2), de belegering van een huis door een stel robots, een rondleiding door een futuristische wereld, het is adembenemend in beeld gebracht. Voeg daarbij een prima acterende George Clooney, en een dosis humor, en je krijgt een uniek resultaat. Helaas was de actiescene aan het slot veel minder inspirerend, en waren er een paar erg prekerige passages. Hugh Laurie loopt heen en weer als een ‘motivational speaker’, maar wist mij niet te overtuigen. Ik denk dat de film bij mij daarom niet bereikte wat hij beoogde te bereiken. Maar ik zal hem zeker nog vaker kijken, al was het voor de oorspronkelijke ideeën.
Tiener Casey heeft het zwaar op school. Iedere docent vertelt hoe erg het in de wereld is, hoe groot de risico’s zijn. Maar op haar vraag hoe we het kunnen oplossen, heeft niemand een antwoord. En thuis is het niet beter. Haar vader -technicus bij NASA- staat op het punt ontslagen te worden, en haar droom om ooit de sterren te bezoeken, lijkt nooit te zullen uitkomen. Op een dag vindt ze een mysterieus speldje dat haar lijkt te transporteren naar een andere wereld, vol jetpacks, hologrammen en zwevende treinen. En ruimteschepen. Het waren maar beelden, maar nu wil ze niets liever dan die wereld echt betreden. Het spoort leidt, via een SF/geek-winkel, een bijna-aanrijding en een ontmoeting met robotmeisje Athena, naar het gebarricadeerde huis van Frank Walker, dat vol staat met technieken die nog niet uitgevonden zouden moeten zijn. En met een klok die aan het aftellen is. Kennelijk gaat er over twee maanden iets ergs gebeuren. Frank kan Casey echter niet naar de andere wereld brengen, want de toegang ernaar toe is al decennia lang afgesloten. Ene gouverneur Nix heeft besloten onze aarde in de steek te laten …
Het centrale thema van de film is het welbekende oude verhaal van de twee honden. In je hart wonen twee honden, een witte en een zwarte, die met elkaar vechten. Wie van de twee wint er? Degene die je het meest te eten geeft. Casey refereert er meerdere malen aan in de loop van de film. Ik kreeg het zelf vaak genoeg te horen in mijn christelijke opvoeding. Dan had het betrekking op mijn oude natuur (het vlees) en mijn nieuwe natuur (in Christus). Ik moest, door uit de bijbel te lezen, te bidden en naar de kerk te gaan, de hond van mijn nieuwe natuur voeden. Dan zou die mijn slechte natuur verslaan. Maar als ik, door het kijken van films, het lezen van stripboeken of het omgaan met verkeerde mensen de hond van mijn oude natuur voedde, zou die uiteindelijk de overhand krijgen.
In mijn bespreking van ‘Beasts of the Southern Wild’ heb ik uitgelegd dat deze wel heel erg simpele voorstelling van het geestelijke leven uiteindelijk voor mij heel slechte gevolgen had. Ik werd er gestrest van, overspannen, omdat ze de verantwoordelijkheid helemaal bij mij neerlegde. Als ik toevallig de zwarte hond een enkel hapje eten meer gaf, zou die de witte verslaan, en dat was dan mijn schuld geweest. Ik kon nergens van genieten, maar moest altijd afvragen welke hond ik voedde, en ik kon natuurlijk niks anders doen dan die activiteiten die de witte zouden ondersteunen. Het verhaaltje had ertoe geleid dat ik mezelf zag als in tweeën gesplitst en de strijd die ik in mijn binnenste voerde maakte me volledig uitgeput. Ik denk dat er uiteindelijk alleen maar verliezers waren.
In de film wordt de metafoor op grotere schaal toegepast: het idee is dat ons vertellen van pessimistische verhalen een ‘self fulfilling prophecy’ is, omdat we voor de toekomst die in die verhalen wordt getoond, nu zelf niets hoeven te veranderen. Door ons te voeden met verhalen over ingestorte samenlevingen, vernietigde ecosystemen, en verdwenen menselijke waardigheid, zouden we gaan geloven dat dit een onafwendbare toekomst is, en dat we die toch niet kunnen tegenhouden. We zouden passief worden. De film vraagt waar de toekomstbeelden gebleven zijn uit de SF-verhalen van de jaren vijftig en zestig (de film opent niet voor niets met beelden van de Wereldtentoonstelling uit 1964), de ‘gouden eeuw’ voor de SF, met verhalen van Clarke, Asimov en Heinlein, waarin tieners nog een raket konden bouwen in hun achtertuin, jetpacks door de lucht zoefden en zowel de lichtsnelheid als de tijd geen beperking waren voor de avonturiers van de toekomst. De toekomst van bijvoorbeeld de eerste Star Trek-serie. Hoe komt het dat we ondertussen dik in het derde millennium zitten, maar nog steeds geen jetpacks kunnen vliegen?
Nou, doordat verhalen nooit echt de toekomst kunnen voorspellen, die misschien anders is, maar niet noodzakelijk slechter (de ruimteschepen in die verhalen bevatten bijvoorbeeld geen computers, en wie had ooit de iPhone kunnen verzinnen?), en omdat die utopie nooit werkelijk bestond. Omdat niet gespot kan worden met de natuurwetten, en ook niet met de menselijke natuur. In 1963 had de wereld nota bene nog aan de rand van de nucleaire afgrond gestaan tijdens de Cubacrisis! Daarover wordt niet gerept in de film. Het leek misschien toen mensen op de maan landden, dat alles mogelijk zou zijn, maar de techniek bleek een tweesnijdend zwaard. De meeste problemen waar we tegenwoordig mee kampen zijn aan dezelfde innovaties te wijten: zure regen, het gat in de ozonlaag, antibioticaresistentie, ziektes die hele monoculturen van gewassen treffen, watertekorten en zeespiegelstijging, atomaire wapens en cyberterrorisme, ze zijn mogelijk gemaakt door dezelfde ontwikkelingen die werden toegejuicht in de verhalen.
Dat vooruitgang mogelijk is zonder dat het iets kost, of zonder ooit tegen beperkingen op te lopen, is de mythe van deze tijd. De mythe van de maakbaarheid, die achter het verhaal van de twee honden schuilt. De maakbaarheid van de individuele mens (als je maar 'nee' zegt tegen eten wordt je vanzelf slank), en de maakbaarheid van de wereld (als we maar optimistisch genoeg zijn, komt alles goed). En een mythe die nogal verweven was met de verheerlijking van wetenschap in de SF verhalen van vroeger. De andere wereld in deze film werd gesticht door de groep ‘Plus Ultra’, die wetenschappers, kunstenaars en andere creatievelingen bij elkaar wilde brengen om ‘alles te kunnen maken wat ze maar wilden’. Daarvoor hadden ze een plek nodig zonder ‘politiek, bureaucratie en hebzucht’. Hilarisch! Ze dachten aan de menselijke natuur te kunnen ontsnappen, maar ongeacht naar welke wereld ze zouden vluchten, ze zouden altijd een politiek hebben, geschreven en ongeschreven regels, en ook hebzucht. Het idee dat wetenschappers en kunstenaars daar niet over zouden hoeven nadenken, maakt ze alleen maar blind voor die aspecten van hun eigen hart.
En juist zij hebben die relativering eigenlijk nodig. In contact te staan met de menselijke samenleving, met de voeten in de Aarde staan. Anders zouden ze zo een tweede ‘atoombom’ kunnen creeren, in naam van de vooruitgang, of hun eigen ego. Want er zit een bepaalde ik-gerichtheid achter. Niet alleen bij de oprichters van deze andere wereld, maar ook bij de hoofdpersonen zelf. Frank vindt het als jongetje maar wat gaaf om zichzelf in een spiegelend gebouw te zien vliegen met zijn jetpack. Hij steekt zelfs zijn duim op naar zijn spiegelbeeld. En Casey is wel heel trots dat zijn volgens robotmeisje Athena een score van wel 73 heeft gehaald op een bepaalde schaal. Niks mis met trots zijn op je prestaties, maar je moet oppassen om je daar niet door te laten verblinden. Dat je (vanwege je talent) iets kunt, wil niet zeggen dat je het ook moet doen.
De oplossing voor de wereldproblematiek ligt in deze film in de handen van Casey, die de andere wereld weer in zijn glorie wil herstellen, weer wil laten functioneren, zodat uiteindelijk alle uitvindingen en ontdekkingen van daaruit weer naar de onze zullen zullen stromen. Ze heeft uit onze wereld, haar intrek genomen in die andere wereld, de organisatie van 'Plus Ultra’ nieuw leven ingeblazen, en als ze nu maar hard genoeg werkt aan het voeden van de ‘witte hond’, zal alles goed komen. Nogal een grote last om op je schouders te dragen, zelfs als je een optimist van nature bent. Want wat als de vernieuwing niet zo makkelijk gaat, wat als er onverhoopt toch rampen optreden en het onheil zich niet laat afwenden? Dan heeft zij gefaald, dan is het haar schuld, dan was zij kennelijk niet optimistisch genoeg.
Ik geloof in het diepst van mijn hart dat het verhaal van die twee honden een fabeltje is, en dat het niet ons harde werken, onze inspanning, ons optimisme is dat de wereld zal redden, de SF-verhalen van de jaren ’50 en ’60 ten spijt. En ironisch genoeg is het een van de dystopische verhalen die in deze film op de hak worden genomen (kijk de filmaffiches maar voorbijkomen in de film), die volgens mij een veel hoopgevender beeld van de toekomst geeft. Daarover meer in mijn volgende blogbericht, dat morgen of overmorgen online komt!
(wordt vervolgd)
De verhalen die ik schrijf, hebben verschillende thema’s. Veel gaan over bijzondere levensvormen, aangezien ik gefascineerd ben door biologie en bijzondere ecosystemen. Een deel van de verhalen speelt zich af op andere werelden, wanneer de mens de technologie heeft ontwikkeld daar naartoe te reizen. De toekomst die ze beschrijven is behoorlijk positief, met ruimteschepen, robots en bijkans onsterfelijkheid binnen handbereik. Andere verhalen zijn minder positief en spelen zich af op onze Aarde, nadat de mens door milieuverontreiniging, broeikaseffect, het uitroeien van diersoorten en van andere mensen, zijn omgeving zowat onleefbaar heeft gemaakt.
Het zijn de twee toekomstperspectieven die altijd al terug te vinden zijn geweest in het genre: dat van de utopie (de wereld waarin iedereen gelukkig is, en alle problemen kunnen worden opgelost), en dat van de dystopie (de slechtst denkbare wereld, waarin de menselijke waardigheid, en zelfs zijn voortbestaan onmogelijk lijkt). Dat schrijvers en filmmakers steeds verhalen produceren uit beide categorieën illustreert onze ambivalentie als mensen ten opzichte van onze eigen toekomst - de eeuwige strijd tussen optimisme en pessimisme.
In elk geval illustreert de tweedeling in mijn eigen oeuvre mijn eigen ambivalentie. En ik schrijf om eerlijk te zijn meer dystopieen dan utopieen. Optimisme is niet echt een van mijn kenmerkende eigenschappen. Elk bericht over het uitsterven van weer een diersoort doet mij huiveren. Dat speelt natuurlijk mee met hoe ik de hierna te bespreken films beoordeel. Van ongenuanceerd optimisme word ik altijd wat wantrouwig, aangezien ik mezelf niet pessimistisch vind, maar realistisch.
Aan de andere kant kan ik wel stuiteren van enthousiasme bij wetenschappelijke ontdekkingen, gedaan in het laboratorium, bij opgravingen, op expedities in de diepzee of met robots op Mars. Als er een sonde op een komeet landt, volg ik het nieuws daarover aandachtig. Stemmen als dat er niet in ruimtevaart geïnvesteerd mag worden, omdat we alles nodig hebben om het leed van mensen te verlichten, maken me nogal onrustig. Want ze suggereren dat het verzamelen van kennis over ons heelal niet waardevol is, tenzij ze nuttig is. Dit vind ik pas echt een pessimistische visie. Enthousiasme en het zoeken van kennis om de kennis is iets moois, maar aan de andere kant: het is niet waardevrij. Het conflict tussen de twee stromingen binnen de sciencefiction zegt dus iets over conflicterende waarden die nu spelen in de maatschappij.
De afgelopen maand was de strijd terug te zien op het scherm van de bioscoop. Er was een dystopische film, met een bijna onbewoonbaar, woestijnachtig toekomstlandschap. Daarover later meer. Iets uitzonderlijker was een utopische film, die beoogde dystopische verhalen te ontmoedigen en opriep een positiever toekomstbeeld te verkondigen. Een van ontdekkingen, van inspiratie en van vooruitgang. Dit was Disneyfilm Project T (een film die in het buitenland is uitgebracht als Tomorrowland, maar die naam in Nederland niet mocht dragen vanwege een muziekfestival).
Deze laatste film was inhoudelijk het meest interessant van de twee, maar niet de beste. Wat voor de film pleit, is zijn ambitie: een origineel verhaal vertellen, met als hoofdpersonen een intelligente tiener, een robot en een kluizenaar. Zonder romantisch plot. En met een scene waarbij onder de Eiffeltoren een Steampunk-raket schuilgaat, die toegang biedt tot een andere wereld. Waar vindt je dat elders nog? De kracht van de film zit hem in enkele heel goed uitgedachte en weergegeven scenes. Regisseur Brad Bird liet in zijn eerdere (teken)films al zien fantastische actiescenes te kunnen verzinnen, en doet dat hier ook. Een gevecht in een SF/geekwinkel (waarbij een tegenstander wordt uitgeschakeld met een bliepende R2D2), de belegering van een huis door een stel robots, een rondleiding door een futuristische wereld, het is adembenemend in beeld gebracht. Voeg daarbij een prima acterende George Clooney, en een dosis humor, en je krijgt een uniek resultaat. Helaas was de actiescene aan het slot veel minder inspirerend, en waren er een paar erg prekerige passages. Hugh Laurie loopt heen en weer als een ‘motivational speaker’, maar wist mij niet te overtuigen. Ik denk dat de film bij mij daarom niet bereikte wat hij beoogde te bereiken. Maar ik zal hem zeker nog vaker kijken, al was het voor de oorspronkelijke ideeën.
Tiener Casey heeft het zwaar op school. Iedere docent vertelt hoe erg het in de wereld is, hoe groot de risico’s zijn. Maar op haar vraag hoe we het kunnen oplossen, heeft niemand een antwoord. En thuis is het niet beter. Haar vader -technicus bij NASA- staat op het punt ontslagen te worden, en haar droom om ooit de sterren te bezoeken, lijkt nooit te zullen uitkomen. Op een dag vindt ze een mysterieus speldje dat haar lijkt te transporteren naar een andere wereld, vol jetpacks, hologrammen en zwevende treinen. En ruimteschepen. Het waren maar beelden, maar nu wil ze niets liever dan die wereld echt betreden. Het spoort leidt, via een SF/geek-winkel, een bijna-aanrijding en een ontmoeting met robotmeisje Athena, naar het gebarricadeerde huis van Frank Walker, dat vol staat met technieken die nog niet uitgevonden zouden moeten zijn. En met een klok die aan het aftellen is. Kennelijk gaat er over twee maanden iets ergs gebeuren. Frank kan Casey echter niet naar de andere wereld brengen, want de toegang ernaar toe is al decennia lang afgesloten. Ene gouverneur Nix heeft besloten onze aarde in de steek te laten …
Het centrale thema van de film is het welbekende oude verhaal van de twee honden. In je hart wonen twee honden, een witte en een zwarte, die met elkaar vechten. Wie van de twee wint er? Degene die je het meest te eten geeft. Casey refereert er meerdere malen aan in de loop van de film. Ik kreeg het zelf vaak genoeg te horen in mijn christelijke opvoeding. Dan had het betrekking op mijn oude natuur (het vlees) en mijn nieuwe natuur (in Christus). Ik moest, door uit de bijbel te lezen, te bidden en naar de kerk te gaan, de hond van mijn nieuwe natuur voeden. Dan zou die mijn slechte natuur verslaan. Maar als ik, door het kijken van films, het lezen van stripboeken of het omgaan met verkeerde mensen de hond van mijn oude natuur voedde, zou die uiteindelijk de overhand krijgen.
In mijn bespreking van ‘Beasts of the Southern Wild’ heb ik uitgelegd dat deze wel heel erg simpele voorstelling van het geestelijke leven uiteindelijk voor mij heel slechte gevolgen had. Ik werd er gestrest van, overspannen, omdat ze de verantwoordelijkheid helemaal bij mij neerlegde. Als ik toevallig de zwarte hond een enkel hapje eten meer gaf, zou die de witte verslaan, en dat was dan mijn schuld geweest. Ik kon nergens van genieten, maar moest altijd afvragen welke hond ik voedde, en ik kon natuurlijk niks anders doen dan die activiteiten die de witte zouden ondersteunen. Het verhaaltje had ertoe geleid dat ik mezelf zag als in tweeën gesplitst en de strijd die ik in mijn binnenste voerde maakte me volledig uitgeput. Ik denk dat er uiteindelijk alleen maar verliezers waren.
In de film wordt de metafoor op grotere schaal toegepast: het idee is dat ons vertellen van pessimistische verhalen een ‘self fulfilling prophecy’ is, omdat we voor de toekomst die in die verhalen wordt getoond, nu zelf niets hoeven te veranderen. Door ons te voeden met verhalen over ingestorte samenlevingen, vernietigde ecosystemen, en verdwenen menselijke waardigheid, zouden we gaan geloven dat dit een onafwendbare toekomst is, en dat we die toch niet kunnen tegenhouden. We zouden passief worden. De film vraagt waar de toekomstbeelden gebleven zijn uit de SF-verhalen van de jaren vijftig en zestig (de film opent niet voor niets met beelden van de Wereldtentoonstelling uit 1964), de ‘gouden eeuw’ voor de SF, met verhalen van Clarke, Asimov en Heinlein, waarin tieners nog een raket konden bouwen in hun achtertuin, jetpacks door de lucht zoefden en zowel de lichtsnelheid als de tijd geen beperking waren voor de avonturiers van de toekomst. De toekomst van bijvoorbeeld de eerste Star Trek-serie. Hoe komt het dat we ondertussen dik in het derde millennium zitten, maar nog steeds geen jetpacks kunnen vliegen?
Nou, doordat verhalen nooit echt de toekomst kunnen voorspellen, die misschien anders is, maar niet noodzakelijk slechter (de ruimteschepen in die verhalen bevatten bijvoorbeeld geen computers, en wie had ooit de iPhone kunnen verzinnen?), en omdat die utopie nooit werkelijk bestond. Omdat niet gespot kan worden met de natuurwetten, en ook niet met de menselijke natuur. In 1963 had de wereld nota bene nog aan de rand van de nucleaire afgrond gestaan tijdens de Cubacrisis! Daarover wordt niet gerept in de film. Het leek misschien toen mensen op de maan landden, dat alles mogelijk zou zijn, maar de techniek bleek een tweesnijdend zwaard. De meeste problemen waar we tegenwoordig mee kampen zijn aan dezelfde innovaties te wijten: zure regen, het gat in de ozonlaag, antibioticaresistentie, ziektes die hele monoculturen van gewassen treffen, watertekorten en zeespiegelstijging, atomaire wapens en cyberterrorisme, ze zijn mogelijk gemaakt door dezelfde ontwikkelingen die werden toegejuicht in de verhalen.
Dat vooruitgang mogelijk is zonder dat het iets kost, of zonder ooit tegen beperkingen op te lopen, is de mythe van deze tijd. De mythe van de maakbaarheid, die achter het verhaal van de twee honden schuilt. De maakbaarheid van de individuele mens (als je maar 'nee' zegt tegen eten wordt je vanzelf slank), en de maakbaarheid van de wereld (als we maar optimistisch genoeg zijn, komt alles goed). En een mythe die nogal verweven was met de verheerlijking van wetenschap in de SF verhalen van vroeger. De andere wereld in deze film werd gesticht door de groep ‘Plus Ultra’, die wetenschappers, kunstenaars en andere creatievelingen bij elkaar wilde brengen om ‘alles te kunnen maken wat ze maar wilden’. Daarvoor hadden ze een plek nodig zonder ‘politiek, bureaucratie en hebzucht’. Hilarisch! Ze dachten aan de menselijke natuur te kunnen ontsnappen, maar ongeacht naar welke wereld ze zouden vluchten, ze zouden altijd een politiek hebben, geschreven en ongeschreven regels, en ook hebzucht. Het idee dat wetenschappers en kunstenaars daar niet over zouden hoeven nadenken, maakt ze alleen maar blind voor die aspecten van hun eigen hart.
En juist zij hebben die relativering eigenlijk nodig. In contact te staan met de menselijke samenleving, met de voeten in de Aarde staan. Anders zouden ze zo een tweede ‘atoombom’ kunnen creeren, in naam van de vooruitgang, of hun eigen ego. Want er zit een bepaalde ik-gerichtheid achter. Niet alleen bij de oprichters van deze andere wereld, maar ook bij de hoofdpersonen zelf. Frank vindt het als jongetje maar wat gaaf om zichzelf in een spiegelend gebouw te zien vliegen met zijn jetpack. Hij steekt zelfs zijn duim op naar zijn spiegelbeeld. En Casey is wel heel trots dat zijn volgens robotmeisje Athena een score van wel 73 heeft gehaald op een bepaalde schaal. Niks mis met trots zijn op je prestaties, maar je moet oppassen om je daar niet door te laten verblinden. Dat je (vanwege je talent) iets kunt, wil niet zeggen dat je het ook moet doen.
De oplossing voor de wereldproblematiek ligt in deze film in de handen van Casey, die de andere wereld weer in zijn glorie wil herstellen, weer wil laten functioneren, zodat uiteindelijk alle uitvindingen en ontdekkingen van daaruit weer naar de onze zullen zullen stromen. Ze heeft uit onze wereld, haar intrek genomen in die andere wereld, de organisatie van 'Plus Ultra’ nieuw leven ingeblazen, en als ze nu maar hard genoeg werkt aan het voeden van de ‘witte hond’, zal alles goed komen. Nogal een grote last om op je schouders te dragen, zelfs als je een optimist van nature bent. Want wat als de vernieuwing niet zo makkelijk gaat, wat als er onverhoopt toch rampen optreden en het onheil zich niet laat afwenden? Dan heeft zij gefaald, dan is het haar schuld, dan was zij kennelijk niet optimistisch genoeg.
Ik geloof in het diepst van mijn hart dat het verhaal van die twee honden een fabeltje is, en dat het niet ons harde werken, onze inspanning, ons optimisme is dat de wereld zal redden, de SF-verhalen van de jaren ’50 en ’60 ten spijt. En ironisch genoeg is het een van de dystopische verhalen die in deze film op de hak worden genomen (kijk de filmaffiches maar voorbijkomen in de film), die volgens mij een veel hoopgevender beeld van de toekomst geeft. Daarover meer in mijn volgende blogbericht, dat morgen of overmorgen online komt!
(wordt vervolgd)