dinsdag 18 oktober 2011

Boekbespreking: Patience with God (2): de Weg van de kerkvaders

Ik had geen spijt van mijn aanschaf van Disappointed with God, al had ik gehoopt dat de auteur, Frank Schaeffer, iets dieper op de theorie achter zijn ideeen was ingegaan. Hij is duidelijk een minder systematisch denker, en minder georganiseerd schrijver dan zijn vader. Hij probeert meer met citaten en herinneringen een sfeer op te roepen dan dat hij een overtuigend betoog houdt. Maar hij schrijft naar mijn mening wel beter dan de andere Schaeffer. Het is duidelijk dat hij ervaring heeft als romanschrijver. De autobiografische passages zijn sterk beeldend, en komen realistisch over.
In het eerste deel van het boek richt Schaeffer zijn blik op de de nieuwe atheïsten. Dawkins, Hitchens en Dennet worden geciteerd - en op een humoristisch kritische manier laat de schrijver zien waar deze nogal luidruchtige wetenschappers en filosofen zelf doen wat ze bekritiseren bij gelovigen, waar ze niet zien hoe ze de waarde van mensen totaal vernietigen en hoe ze stellig zijn waar hun uitspraken niet te onderbouwen zijn. Maar Schaeffer is minstens net zo scherp tegen de evangelische fundamentalisten. Megavoorganger Rick Warren krijgt er van langs en met hem de ‘celebrity’-cultuur uit de kerk, en de Laatste Bazuin-serie: boeken over de eindtijd, die duidelijk een afkeer van andersdenkenden en andersgelovigen illustreren. Bij beide groepen merkt Schaeffer op dat ze gebaseerd zijn op een volledige overtuiging van het eigen gelijk. Maar dat is een valse zekerheid.

In het tweede deel van het boek zoekt Schaeffer naar een weg die beiden overstijgt. Hij wijst erop dat er in de geschriften van de oude kerkvaders (die in de Oosters Orthodoxe kerk nog steeds worden bestudeerd) een andere vorm van christelijk geloof te vinden is dan de ‘wie het niet met ons eens is gaat naar de hel’-variant. Het is een theologie die in de westerse kerk, vooral van de protestantse en evangelische tak bijkans vergeten lijkt. Deze kerkvaders betoogden dat mensen God niet in beschrijvingen kunnen vangen. Dat wil zeggen: we kunnen niet van God uitspreken wat of hoe hij IS. Gods wezen is daarvoor nu eenmaal te groot. Wat we wel van God kunnen zeggen is wat en hoe hij NIET is. De term daarvoor is ‘apophatic theology’.
Het moge duidelijk zijn dat deze theologie het niet mogelijk maakt absolute zekerheid te claimen, maar meer een zoeken inhoudt naar de grenzen van de menselijke kennis. Deze theologie maakt het ook mogelijk de paradoxen te omarmen die ons bestaan als mensen kenmerken. “I think that atheism and fundamentalist religion as we know them will last barely a geological eye-blink”, schrijft Schaeffer. “Just a few hundred or a few thousand years more. Then we will begin to understand that we are spiritual beings AND animals; that the universe is impersonal AND love preceded it; that we believe AND we doubt; that a particle may be in one place AND in another place at the same time; and that love is a chemical reaction AND a revelation. Above all, I hope that we will someday understand that apophatic paradox is the blessed, creative and freeing nature of reality, not a ‘problem’.”
De paradox - een (schijnbaar) onmogelijke tegenstelling - is altijd al een kenmerk geweest van de christelijke leer. Zoals de Engelse auteur Michael Green ooit zei: ‘Paradox is an essential form of truth’. Ga maar na: God die zowel een eenheid is als een gemeenschap. Jezus die zowel God is als mens. De mens is niet alleen zowel geest als lichaam, maar ook zowel een heilige is als een zondaar. Het Koninkrijk van God is er, maar nog niet. In de kerkgeschiedenis zijn mensen die een van deze uitersten claimden en de andere kant van de paradox verwierpen, voor ketters uitgemaakt. Dat wil zeggen: de kerk stelt het ‘accepteren dat je iets niet kunt begrijpen’ boven een keuze voor ‘absolute zekerheid’. Dit biedt de ruimte om ook op andere gebieden (zoals die waarover Schaeffer schrijft) zowel het een als het ander te aanvaarden en niet te hoeven kiezen voor een enkel gezichtspunt. Onzekerheid hoort er in het christelijke geloof bij - al heet het dan officieel mysterie.

Volgens de kerkvaders die Schaeffer aanhaalt, is het christelijke leven dus niet een vaste positie van waaruit stellige uitspraken gedaan kunnen worden. Het is een reis, niet gebaseerd op een juiste kennis van de waarheid of het claimen van zekerheid, maar op liefde. Liefde is het dienen van de God die niet beschreven kan worden, omdat hij anders is dan wij. Want wat is liefde anders dan het toekennen van waarde en betekenis aan iets of iemand buiten jezelf? Wat is liefde anders dan je opofferen voor de ander, in plaats van hem of haar af te wijzen voor zijn of haar anders-zijn? Liefde is het omarmen van de paradox, het bijeenbrengen van tegenpolen. Liefde is bovendien niet iets theoretisch. Het is geen lijst met regels die je uit het hoofd kunt leren, of een waarheid waar je over kunt discussieren. Het is ook niet een fijn gevoel of een spirituele ervaring. Liefde is heel praktisch. Liefde wordt uitgeleefd in de rituelen van het dagelijkse bestaan. In het masseren van de voetjes van je vijf maanden oude kleindochter, in het uitzwaaien van je zoon als hij naar zijn werk gaat, in een blik naar de hemel als je aan je werk begint.
Schaeffer beschrijft het zo: “As the congregants in African American churches clap, sing or solemnly process or as new Rangers put on their hard-won tan berets for the first time at their graduation ceremony, or as mothers push a stroller through the park and wave to other mothers, we ARE liturgy. We ARE ‘faith and love drawing near’. We ARE all vowing to ‘fight on ... though I be the lone survivor’, along with those Rangers. We have love, as Maximos says, and love is God’s gift. We see this not with our eyes, but with inner eyes. It is revealed to us, not in a book, but through our experience.”
Het Grote Verhaal speelt zich af in ons dagelijkse leven, sterker nog: het Grote Verhaal IS ons dagelijkse leven. Het optrekken met andere mensen, het genieten van schoonheid, betrokkenheid bij de maatschappij: dat is geloven - geen mentale activiteit of een emotionele toestand. Schaeffer legt die verbinding in een aantal verhalen die hij vertelt over zijn jeugd, over het schoolhoofd dat een voorbeeld geeft van genade en acceptatie, en de metselaar in het kleine Zwitserse dorp die eenvoudig goed zijn werk deed, bij iedereen, en daarmee vanzelf Frank inspireerde hetzelfde te doen, zonder enige vorm van dwang.
Tegelijk is er de liturgie van de kerk. Die is niet gescheiden van het normale leven, alsof het twee verschillende werelden betreft (dat is wel hoe ik vaak de gemiddelde evangelische kerkdienst ervaar - vooral omdat het eenrichtingsverkeer is, denk ik). In de liturgie beleven gelovigen samen het Grote Verhaal - in de vorm van symbolen en rituelen. Net als bij het leven van alle dag gaat het niet om theorie of gevoel, maar om het uitleven van het Verhaal. Door het in de vorm van de liturgie samen mee te maken, wordt het Verhaal meer realiteit voor de gemeenteleden, en herkennen ze het eerder in hun leven in de wereld door de weeks. De liturgie, geestelijke vorming, gebed, liefdadigheid, het is allemaal deel van de weg die leidt naar het uiteindelijke doel van de Schepper, dat we zouden delen in zijn natuur, die niets anders is dan liefde. Niet voor niets werden de eerste christenen ‘volgers van de Weg’ genoemd.

Op sommige punten houd ik iets meer vast aan het traditionele christendom dan Frank Schaeffer. Hij gaat uit van de gedachte dat de mensheid zal evolueren naar een meer spiritueel hoogstaande vorm, die geen valse zekerheid meer zal claimen. Zo optimistisch ben ik dan weer niet - de mens zal volgens mij zonder ingrijpen van buitenaf niet van zijn religieuze neigingen afraken. Ik verwacht het daarom niet van de progressie van de mens, maar van God. Het is zijn Verhaal, niet het onze. Ik zeg nog altijd van harte ‘amen’ op de weergave van dat Verhaal in de Apostolische geloofsbelijdenis. Ik geloof dat alleen de opstanding van Jezus (niet figuurlijk, maar concreet in ruimte en tijd) werkelijke hoop geeft op verandering in mij persoonlijk en in de wereld. Als Jezus niet is opgestaan, hebben we niets om op te vertrouwen.
Desondanks zie ik overeenkomsten tussen mijn huidige beleving van het christelijke geloof en die van Schaeffer. Ik ben vooral gefascineerd door de verbinding die hij legt tussen zijn ‘hoopvolle onzekerheid’ en de uitspraken van sommige kerkvaders. Ikzelf ben me namelijk ook voorzichtig aan het oriënteren op de theologie van de Oosters Orthodoxe kerken. Het blijkt uit wat ik erover op internet lees, dat mijn gedachten over het leven als christen -zoals ik die onder andere verwoord op mijn blog- niet zo origineel zijn als ik wel eens denk: ik vind ze namelijk terug in wat ik lees over de Orthodoxe theologie. Deze tak van de kerk was alleen een paar duizend jaar eerder met het benadrukken van de drie-eenheid, de liefde van God, en redding als genezing en herstel in plaats van een juridische transactie. Gelukkig maar, want ik zou mezelf flink moeten wantrouwen als ik meende als eerste in de geschiedenis van de christenheid de waarheid te hebben gevonden.
Op de blog van Rachel Held Evans beantwoordde schrijfster Frederica Matthewes-Green onlangs meerdere vragen van lezers over de Orthodoxe kerk. Ze werd onder andere gevraagd om te beschrijven hoe mensen volgens de Orthodoxe kerk worden ‘gered’. Lees het onderstaande gedeelte dat ze gaf als antwoord op die vraag. Je zult zien dat deze visie heel anders is dan in westerse protestante of evangelische kerken wordt geleerd. Vooral de nadruk op het feit dat God liefde is en nooit die liefde voor de mensen heeft opgegeven, vind ik erg belangrijk. God vergaf ons al bij voorbaat uit zijn eigen natuur. Hij had daar geen genoegdoening voor nodig. Jezus’ dood en opstanding waren dus geen juridische transactie, maar Gods manier om de dood in ons en de wereld van binnenuit te verslaan en er leven uit voort te brengen. Zoals Jezus de dood overwon, zal uiteindelijk het Koninkrijk van God realiteit worden in het heelal, en zo zullen ook de dood en de gevolgen daarvan in ons niet het laatste woord hebben, maar zal er leven uit de dood voortkomen. We zullen veranderd worden, zodat we op God gaan lijken. Dat is ook wat ik van harte geloof.
“Instead of viewing salvation primarily as a matter of Christ paying his Father the debt for our sins (a view which doesn’t appear before the 11th century), Orthodox Christians hold the first-century view that sees the Father and Son united in a rescue operation, very much foreshadowed by the Exodus at the Red Sea. This time the enemy is not Pharaoh, but Death itself; “The reason the Son of God appeared was to destroy the works of the devil” (Hebrews), and free us from condemnation to eternal death. In the East, there never was a concern that the Father could not forgive us until the debt was paid. Instead, he forgives us freely, without payment, like the father in the parable of the Prodigal Son.
In this ancient view of salvation, Christ became human in order to go into the realm of death, where we were held captive. Once there he revealed his powers and broke down the gates of Hell.  The result is that death is now only a transition into eternal life.
Heaven and Hell (or Paradise and Hades) are not places; they are both experiences of the presence of God. In this life, God is veiled by the material world he created; in the next life, the veil is taken away and there is no separation. We will participate in God’s life, his “energies” in theological language, as distinct from his “essence” which is something beyond human capacity to know. His life or “energies” fill us, like the warmth and light of fire, the “energies” in turn of fire, which penetrate through a piece of iron in a furnace and make it hot and glowing. “Our God is a consuming fire,” and those who loved him in this life will find that fire to be warmth and light. Those who “loved darkness rather than light,” on the other hand, will find the inescapable light to be burning and misery.
These energies are God’s love. He really is love. Love is not an emotion but a living force, the life that upholds the universe. God does not have anger and does not punish, though it is right for us to recall in humility that that is what we deserve.  But those who hate and reject him will feel his love as pain. St. Isaac the Syrian (7th century) said that those who are scourged in hell are whipped with the cords of love. 
The experience of God, by which we assimilate his presence, begins in this life and continues into eternity. As St. Peter says, we are “partakers of the divine nature.” This is called theosis. “Theos” means God, and “-osis” means a process, so it is a process of being “God-ized.” The iron-in-furnace analogy fits well here. When Orthodox think of salvation, union with God is what they mean; and that Christ suffered and died in order to go into the realm of death to set us free, and enable us to choose and embrace it.


Over deze boodschap word ik enthousiast, terwijl ik vooral moe wordt van wat ik gewoonlijk op zondag hoor in de evangelische kerk. Daarom hoop ik binnen afzienbare tijd een keer een Orthodoxe kerkdienst te kunnen bezoeken. Zoals ik het nu zie zijn de Orthodoxe christenen als een ‘oudere broer’ die al een tijd langer op weg is in de richting die ik nu op wil gaan. Ik denk dat ik nog veel van hun ervaringen en wijsheid kan leren. Ik sluit zelfs niet uit dat ik me een keer zal aansluiten bij een Orthodoxe kerk. We zullen zien. Het leven als gelovige blijft ten slotte een reis.

P.S. De serie op mijn blog ‘Terug naar de basis’ beschrijft wat uitgebreider mijn zoektocht naar de kern van wat het inhoudt te geloven. In deel 5 staan voor de geinteresserden nog enkele citaten van Frank Schaeffer.

P.P.S. Nu we het toch over orthodoxie hebben: lees Orthodoxie van G.K. Chesterton voor een frisse, levenslustige manier van geloven.

maandag 17 oktober 2011

Boekbespreking: Patience with God (1): weg van de valse zekerheid

Vorige week was ik toevallig in de Slegte in Utrecht. Het zal waarschijnlijk geen van mijn reguliere lezers verrassen als ik zeg dat ik graag in die winkel kom. Ik kan er uren doorbrengen, bladerend en lezend. Ik verzamel eerst een arm vol boeken, bedenk dan dat ik toch geen tijd heb om ze allemaal te lezen, en zet ze dan weer terug, tot ik er een of twee over heb. Dit keer sloeg ik mijn slag bij de afdeling met theologische boeken. Een commentaar op Galaten van Maarten Luther en een boek van Frank Schaeffer.
‘Wie?’, denken de meesten van jullie nu. (Of: 'Spelt hij zijn naam wel goed?') Frank Schaeffer is niet heel erg bekend (in christelijk Nederland helemaal niet). Hij heeft enkele romans geschreven en een autobiografie, maar die ben ik nooit in de boekwinkel tegengekomen. Dat is anders voor zijn vader. Zijn vader is namelijk de in christelijke kringen behoorlijk bekende Francis Schaeffer. Hij is de oprichter van L’Abri, een internationale organisatie met leefgemeenschappen waar (vooral jonge) mensen vraagstukken over het leven en het geloof kunnen bestuderen. Hij hield zich later in zijn leven in de Verenigde Staten bezig met politiek, en was een van de grondleggers van ‘christelijk rechts’, vooral omdat hij vragen rond abortus en euthanasie aansneed. Verder heeft hij boeken geschreven waarin hij het christelijk geloof verdedigde. Hij analyseerde de Westerse cultuur, op basis van zowel recente filosofen als moderne kunstenaars en zette daar tegenover het wereldbeeld van de bijbel. In de periode voor mijn overspannenheid verslond ik zijn boeken. Ik noemde Schaeffer in een adem met C.S. Lewis: beiden gaven intellectuele argumenten om vast te houden aan de waarheid van het christelijke geloof. Tot de boeken van Schaeffer behoren titels als: Hij is er en Hij spreekt, De God die Leeft, Leven door de Geest, Hoe zouden wij dan Leven et cetera ... Er staat er nog steeds een rijtje van bij mij in de kast, en ik haal ze ook nog af en toe met instemming aan in boeken en artikelen.

Jarenlang woonden Francis Schaeffer en zijn vrouw en kinderen in Zwitserland, bij een boerendorpje in de buurt. Ze stichtten er de eerste L’Abri-gemeenschap en probeerden tegelijk de mensen uit de omgeving te bekeren. Hun kinderen werden meegesleept door het religieuze enthousiasme, zo ook Frank. Hij leerde al jong om zelf ook te evangeliseren, om bijbelteksten aan te halen, om met mensen te bidden. Het was de bedoeling dat hij het werk van zijn vader zou voortzetten en in dat kader maakte hij filmopnames, stelde hij schilderijen ten toon en verscheen hij op televisie. Zo vader, zo zoon.
Maar er ging iets mis  wat betreft zijn beoogde carrière. Frank voelde zich namelijk steeds ongemakkelijker bij zijn rol. Hij realiseerde zich dat het dat ook was: een rol. Hij wist precies wat hij moest doen en zeggen om als ‘christelijk’ over te komen, maar hij was voor zijn gevoel niet ‘echt’. En hij realiseerde zich dat veel van wat hij deed en zei als christelijk leider in de schijnwerpers gebaseerd was op het beschermen van het eigen gelijk, en het afwijzen en veroordelen van andersdenkenden. Hij zegde de Evangelisch christelijke wereld vaarwel. In plaats daarvan begon hij romans te schrijven (waarin hij zijn ervaringen als kind van een bekend prediker meenam). Hij verliet de kerk waar hij in opgegroeid was. Maar hoewel hij zijn zekerheid had verloren, was hij het geloof niet kwijtgeraakt. Frank vond een geestelijk thuis bij de Grieks Orthodoxe kerk.
Toen hij zijn autobiografie schreef - Crazy for God - waarin hij onder andere de minder plezierige kanten van zijn ouders en de eerste L’Abri-gemeenschap belichtte, kreeg hij kritiek van twee kanten. Van de fundamentalistische gelovigen uit de Evangelische wereld, die hem ervan beschuldigden God te hebben verraden en zijn erfgoed te hebben verkwanseld, en van de zogenoemde ‘Nieuwe Atheisten’, die niet begrepen waarom hij niet een stap verder ging en totaal afscheid nam van het geloof. Dit was voor hem reden om een nieuw boek te schrijven: Patience with God. Hij zegt zelf in het voorwoord: “This is a book for those of us who have faith in God in the same way we might have the flu, less a choice than a state of being. In spite of doubt, in spite of feeling wounded by past religious contagion, in spite of our declared agnosticism or even atheism, in spite of the sorts of idiots like me, who are attracted to or, more accurately, bred to religion and run around defending and/or criticizing it.

Zoals gezegd kwam ik dit boek tegen bij de Slegte. Omdat ik de naam van Schaeffer herkende en op internet had gelezen hoe hij zich had afgezet tegen het geloof van zijn ouders, pakte ik het uit de kast. Toen ik op de achterflap las dat Schaeffer moe was van waarheidsclaims die rieken naar valse zekerheid, raakte ik nog sterker gefascineerd. Vooral over het alternatief dat hij voorstelde, dat overeenkomt met de manier waarop het leven geleefd wordt, wat niet het geval is bij de manier waarop er in fundamentalistische evangelische kring over geloof wordt gepraat. Hij noemt het de kerk van ‘Hoopvolle Onzekerheid’.
Ik herken namelijk veel van mijn eigen geloofsreis in die van Frank Schaeffer. Net als hij groeide ik op in een behoorlijke strenge, evangelische gemeenschap. En net als hij nam ik wat ik daar leerde serieus. Ik wilde een ‘sprekende broeder’ worden (zoals we ‘voorgangers’ noemden in de Vergadering van Gelovigen), een soort van Willem Ouweneel, en daarom deed ik erg veel bijbelstudie, leerde ik bijbelteksten uit het hoofd, bad ik elke dag, en probeerde ik te evangeliseren.
Maar al die activiteit, het harde werken, in combinatie met een verkeerde studiekeuze, leidde ertoe dat ik overspannen werd. Het kaartenhuis stortte in. Mijn zekerheid was verdwenen. Ik ben nog een tijd wel naar een evangelische kerk gegaan, maar heb me altijd ongemakkelijk gevoeld bij de meeste preken, en de manier van kerkzijn, om dezelfde reden als Schaeffer: valse zekerheid. Volgens mij komt daar een wettische, veroordelende instelling uit voort. De druppel die de emmer deed overlopen kwam op een gebedsavond voorafgaande aan de tweede kamer-verkiezingen. Een dametje bad die avond een gebed waarbij God werd gevraagd zijn zegen niet van Nederland weg te nemen, want Nederland zou keuzes maken die tegen God ingingen. De gelijkstelling van ‘christelijke keuzes maken’ en als land gezegend worden deed me huiveren. De implicatie is dat landen waar het slecht gaat, wat betreft natuurrampen of een slechte economie, dus niet goed of christelijk zijn. En dat wij heel erg ons best moeten doen om wel goed te zijn, anders zouden ons dezelfde rampen treffen. Dat ‘wij zijn goed, zij zijn fout’-denken is de basis voor veroordeling. Het is ook niet in overeenstemming met de bijbel, waar God zegt dat hij het doet regenen over de goeden en de slechten, en waar Prediker zegt dat tijd en toeval allen treffen. Maar wat mij die avond vooral trof was dat iedereen die er aanwezig was braaf ‘Amen’ zei op dit gebed. We zongen zelfs een lied dat stelde dat we als land Gods genade te gretig hadden aangenomen. Ik werd er verdrietig van: met dit geloof kan ik me niet meer identificeren.
Zowel mijn intellectuele zekerheid van het geloof, als mijn gevoel erbij, zijn tegenwoordig grotendeels verdwenen. Vorig jaar noemde ik me op mijn blog ‘nauwelijks gelovig’ - en dat klopt nog steeds. Ik zie heel veel redenen om niet te geloven - niet in het minst het gedrag van andere christenen. Aan de andere kant kan ik het geloof niet loslaten. Het is nu eenmaal een deel van me. Maar ik zoek naar manieren om dat geloof uit te leven. Laat ik het hier maar eerlijk toegeven: ik identificeer me niet meer met de evangelische kerk - hoewel ik nog wel naar een evangelische gemeente ga, omdat ik daar mensen ken. Maar mijn theologie past er niet meer bij. Aan de andere kant kan ik ook weinig met de ‘nieuwe atheïsten’ - die bijvoorbeeld door Swaab (daar heb je hem weer) instemmend worden aangehaald - die alle godsdienst naar de vuilnisbak verwijzen, het menselijke ras van zijn betekenis ontdoen, en het individu reduceren tot een verzameling atomen en moleculen die er is om genen door te geven aan de volgende generatie. Ik verlang naar betekenis. Ik kan niet niet geloven.
Dat was precies het dilemma waarin volgens de tekst op de achterflap ook Frank Schaeffer zich lange tijd bevond, dus nam ik het boek mee naar huis. Wellicht kon ik iets leren van iemand op dezelfde reis als ik.

Deze bijdrage is behalve een boekbespreking ook een persoonlijke ontboezeming geworden. Vandaar dat ik hem in tweeën heb geknipt. In het volgende deel meer over de conclusies van Frank Schaeffer met betrekking tot zijn evangelische verleden en hoe die overeenkomen (of niet) met waar ik ben op mijn zoektocht naar wat het betekent christen te zijn.

zondag 16 oktober 2011

Amerika: Mammoth Hot Springs

 Ik was wel eerder in het nationale park Yellowstone geweest, drie jaar geleden, maar toen hadden mijn vrienden en ik vanwege pech met de camper maar een halve dag de tijd om dit gigantische natuurgebied (met onder andere wolven, beren, coyotes, arenden, elanden en bizons) te bekijken. Dit jaar hadden we er wat langer voor uitgetrokken. Bovendien kwamen we het park nu vanaf een andere kant binnen, zodat we een bezoek konden brengen aan de Mammoth Hot Springs. Als je hier rondloopt waan je je op een andere wereld. Mars of Venus. Ik hoef hier denk ik niet uit te leggen waarom Yellowstone mijn favoriete park in de Verenigde Staten is. De foto's spreken volgens mij voor zich ...


En dan kijk je om en realiseer je je dat je niet op Mars of Venus rondloopt, maar gewoon op Aarde...

zaterdag 15 oktober 2011

Terug naar de basis (5): de ware haven

De vrienden bij wie ik logeerde in de Verenigde Staten zijn behoorlijke filmliefhebbers, net zoals ik. We grepen dan ook de kans aan op een avond een film te kijken: de jongste Disneyfilm, Tangled. Het is een prachtige film, de eerste sprookjesfilm die volledig met de computer is gemaakt maar niet de charme van een sprookjesfilm verliest. Het is ook een mooi verhaal, met sterke karakters, goede liedjes en veel humor. De film bevat scènes van een adembenemende schoonheid - bijvoorbeeld als duizenden schijnende lampionnen worden opgelaten boven een meer. De opbloeiende relatie tussen de held en de heldin is ontroerend. Er is een werkelijk slechte heks, maar haar manipulatieve technieken worden ontmaskerd. En aan het slot van het verhaal offert een van de hoofdpersonen zich op voor de vrijheid van de ander. Het lijkt een tragisch moment. Maar als het overgebleven karakter alles verloren lijkt te hebben waar ze het hele verhaal door op had gehoopt, gebeurt er iets wonderlijks: een plotselinge omwenteling, een glimp van hoop van buiten de grenzen van de wereld. Wat Tolkien zou noemen: ‘Eucatastrofe’.
Dit is echter geen filmbespreking, dit is deel vijf van een steeds langer wordende serie (al zijn we na dit deel wel zo ongeveer op de helft, gelukkig). Waar het me om gaat, zijn de woorden die mijn vriend Peter en ik na afloop van de film met elkaar wisselden. We waren allebei namelijk diep geraakt. De film wekte iets in ons op: verlangen naar een groot avontuur, werkelijke intimiteit, en een wonderlijke schoonheid. We voelden ons hart opzwellen. Diep van binnen hoopten we dat ons leven ook zo betekenisvol zou zijn als dit verhaal. En we vroegen elkaar: “Wat voelen mensen met een materialistisch wereldbeeld, als ze zo’n film zien? Als ze niet geloven dat hun leven betekenis heeft, wat doen ze dan met die diepe verlangens die door zo’n verhaal worden opgewekt?”
Peter suggereerde dat deze mensen het wel ervaren, maar die ervaring wegdrukken of vergeten als ze de bioscoop uitlopen - op dezelfde manier als sommigen na een kerkdienst de deur uitstappen en hun leven niet laten veranderen door wat ze hebben gehoord. Wat ze meemaken als ze zo’n film kijken - een ervaring van transcendentie: opgenomen worden in een wereld van avontuur, schoonheid en intimiteit die het zelf overstijgt - brengen ze niet in verband met hun dagelijkse leven van slapen, werken en seks - van eten en gegeten worden, van de kleine verhalen.
Maar echt vergeten kunnen ze de ervaring niet: daarom zoeken ze hem opnieuw op. Er is een reden dat sommige films tot in de miljarden dollars opbrengen - en dat zijn vooral de films met zo’n mythisch karakter, met romance, avontuur en schoonheid (Avatar, Titanic, Lord of the Rings, Harry Potter, Pirates of the Caribbean, et cetera, et cetera ...). Deze films voldoen aan het belangrijkste criterium waarop meesterverteller J.R.R. Tolkien verhalen beoordeelde. “Ze waren geslaagd als ze verlangen opwekten en bevredigden, terwijl ze het vaak ondraaglijk aanscherpten.” Maar ik geloof dat, wil een verhaal een verlangen daadwerkelijk kunnen bevredigen, het iets moet bevatten dat waarheid is. Het moet een aspect bevatten van het Ware Verhaal.

Mensen zijn -ik heb het eerder gezegd - notoire verhalenlezers, -kijkers en -vertellers. We verlenen voortdurend betekenis aan de werkelijkheid waarin we leven. We kunnen niet zonder. Zelfs de meest overtuigde atheist kan niet volledig functioneren alsof zijn ‘ik’ een illusie is en het leven zinloos. Het idee dat ons zelfbewustzijn, onze creativiteit en onze liefde voor anderen, volledig kan worden gereduceerd tot de toevallige bewegingen van atomen en subatomaire deeltjes, kunnen we eenvoudig niet accepteren.
Ik las deze week toevallig het boek Patience With God van Frank Schaeffer (recensie volgt), waarin de schrijver beschrijft hoe hij de voetjes van zijn vijf maanden oude kleindochter masseert. Hij houdt van haar. Maar materialisten verklaren die liefde uit productie van oxytocine en andere hormonen. Hoewel dat misschien op basis van waarnemingen van buitenaf het ‘hoe’ van de liefde beschrijft, verklaart het volgens Schaeffer niet hoe de liefde er ‘van binnenuit’ uitziet, het ‘waarom’: “Genes may push me to love, but why does it hurt so much to contemplate the idea that my love for my family might be a chemically induced delusion? Why do we all struggle against the idea of meaninglessness? Surely our all-knowing and powerless genes could make us seamlessly accept our fate!” Hij trekt hieruit de volgende conclusie: “Maybe, if wanting meaning IS the way people ARE, and we are PART OF NATURE, then those feelings, however they express themselves, might indicate something true ABOUT THE REALITY OF NATURE and the way it actually IS, rather than just signaling an emotional need for religious therapy.
C.S. Lewis heeft ooit gesteld dat als een mens een verlangen heeft, er ook iets moet zijn dat het verlangen vervult. Als je een slot ziet (geen kasteel), ga je er immers ook van uit dat er een sleutel bestaat die er op past. Dus, zegt Lewis, als ik in mij een verlangen waarneem dat door niets op deze wereld vervuld kan worden, bestaat er iets buiten de wereld dat het kan vervullen. Het feit dat we bijna universeel als mensen verlangen naar schoonheid, intimiteit en avontuur, suggereert dus dat schoonheid, intimiteit en avontuur werkelijkheid ZIJN. Het feit dat wij zo hardnekkig verlangen naar betekenis, suggereert dat de werkelijkheid daadwerkelijk betekenis HEEFT. Het feit dat wij niets anders kunnen dan verhalen vertellen over de werkelijkheid, suggereert dat de werkelijkheid een verhaal IS.
Maar het blijft een suggestie, geen bewijs. De hoofdpersonen in een boek of TV-programma kunnen zelf onmogelijk ontdekken dat ze onderdeel zijn van een verhaal. Hun blik is beperkt tot de wereld die de auteur voor hen verzonnen heeft. Net zo kunnen wij onmogelijk wetenschappelijk aantonen dat ons vermoeden juist is en dat de werkelijkheid een verhaal IS. Betekenis is niet een eigenschap van atomen en moleculen. Je kunt er geen test voor opzetten, je kunt het niet isoleren in een reageerbuis. Het is als met onze woorden: je kunt de trillingen van iemands stembanden meten, je kunt de golven in de lucht in kaart brengen. Je kunt zelfs meten welke hersencellen actief worden nadat de trommelvliezen van degene die luistert in beweging komen. Maar dan weet je nog steeds niet wat er gezegd wordt. De betekenis van de woorden is geen eigenschap van de geluidsgolven, en zelfs niet van de activiteit van de hersencellen.
Atomen en moleculen zijn het enige dat je kunt waarnemen met behulp van de wetenschappelijke methode, dus is het geen wonder dat de wetenschappelijke methode tot de conclusie leidt dat er alleen atomen en moleculen worden waargenomen. De gevolgtrekking dat er dus ook alleen maar atomen en moleculen zijn en dat de interactie daartussen de werkelijkheid afdoende verklaart, is niet de werkelijkheid zelf. Het is een verhaal dat mensen elkaar vertellen over de werkelijkheid.  Het materialisme is dus net zo goed een mythe als de godenverhalen die de materialistische wetenschapper zo stellig als onzin bestempelt. Het Verhaal van de werkelijkheid is niet van binnenuit te lezen.

Dat wil niet zeggen dat onze verhalen geen waarheid kunnen bevatten. Wij zijn zelf namelijk deel van het Verhaal, dus bevatten onze verhalen echo’s daarvan. Onze verlangens zijn gevormd door het Verhaal, ook al kennen wij het Verhaal zelf niet. Maar als wij verhalen vertellen die overeenkomen met die diepe menselijke verlangens, zullen ze vaag de contouren ervan vertonen. Dat verklaart ten eerste de opmerkelijke overeenkomsten tussen verhalen uit allerlei culturen,. Hierbij zijn de inzichten van Joseph Campbell erg interessant. Hij wijst in De Held met de Duizend Gezichten talloze overeenkomsten aan tussen heldenverhalen en mythen uit verschillende culturen - ze beginnen bijvoorbeeld met een roep om het avontuur aan te gaan, de held ontvangt bovennatuurlijke hulp, wordt geconfronteerd met zijn vader, sterft (letterlijk of figuurlijk) en keert terug na het behalen van zijn doel. Verhalen die deze elementen bevatten, spreken vaak veel mensen aan (George Lucas maakte hier handig gebruik van bij het schrijven van de eerste Star Wars-trilogie). De grote mythen hebben volgens Campbell dit effect omdat ze overeenkomen met iets waarachtigs en permanents in de mens zelf.
Het verklaart ook waarom deze verhalen ons zo diep kunnen raken. C.S. Lewis was onder de indruk van de verhalen uit de Noorse mythologie. Als hij het idee van een offer in de mythologie van een heidense godsdienst tegenkwam, bewonderde hij het en werd erdoor ontroerd. Het idee van de stervende en herlevende godheid had, sinds hij het verhaal van de Noorse god Balder had gelezen, altijd tot zijn verbeelding gesproken. Maar hoewel het verhaal die uitwerking op hem had, weigerde hij het als waarheid te zien. Mythen waren volgens hem leugens, “al zijn het leugens die door zilver worden geblazen.” Zijn vriend J.R.R. Tolkien sprak hem echter tegen -vertelt Humphrey Carpenter in Het Leven van J.R.R. Tolkien - volgens hem hadden mythen hun effect juist omdat ze leken op de waarheid: “Wij zijn afkomstig van God en het is onvermijdelijk dat de mythen die wij gemaakt hebben, ook al bevatten zij fouten, ook een versplinterd fragment van het ware licht weerspiegelen, de eeuwige waarheid die bij God berust ... onze mythen mogen dan op een dwaalspoor geraakt zijn, zij koersen, zij het vaak zigzaggend naar de ware haven.”
Tolkien geloofde echter niet dat mensen altijd moesten blijven tasten naar de waarheid, dat ze voortdurend over zee zouden blijven zwalken zonder die ware haven te ontdekken.  Het was -meende hij- mogelijk het Ware Verhaal te kennen, omdat het werkelijkheid was geworden. De Ware Mythe was ook daadwerkelijk waar gebeurd. De verteller die het heelal tot aanschijn had geroepen met zijn woorden, had de mensen deelgenoot gemaakt van zijn verhaal.

Betekenis wordt altijd door iemand gegeven, een verhaal heeft altijd een verteller. De geluidsgolven die door de instrumenten worden waargenomen, krijgen hun betekenis van degene die de woorden uitspreekt. De personen in een verhaal krijgen hun betekenis van de auteur. Dat geldt ook voor de werkelijkheid. Als die betekenis heeft, is die door iemand aan de werkelijkheid gegeven. Als de werkelijkheid een Verhaal is, is er een Verteller. En de Verteller is de enige die de personen in het verhaal kan vertellen wie ze zijn, wat ze betekenen. De enige manier waarop wij het verhaal van de werkelijkheid kunnen leren kennen, is als het ons wordt geopenbaard.
Het is als met de film The Matrix (ik zei toch dat die films een rode draad door deze serie zouden vormen?). De meeste mensen in dit verhaal menen dat ze leven in een grote, drukke stad. Ze doen hun werk, koken hun eten, slapen, drinken et cetera. Ze denken dat dit alles is. Sommigen hebben het vermoeden dat er iets anders aan de hand is, dat er een ander Verhaal is. Het knaagt aan ze, als een splinter in hun gedachten. Maar ze kunnen er onmogelijk achter komen wat het Verhaal dan is. Ze bevinden zich immers in de werkelijkheid, in het Verhaal, en kunnen het dus nooit van buiten zien. Totdat iemand de werkelijkheid binnenkomt die er geen deel van is, en ze vertelt dat er meer is dan ze ervaren, dat hun vermoeden waar is, dat ze niet leven in het ware verhaal. Hij gebruikt er voorbeelden voor, vergelijkingen, en bij zijn toehoorders vallen allerlei waarnemingen op hun plek. Het klikt. Ze willen nu ook in de ware Werkelijkheid gaan leven. Ze gaan ernaar verlangen. “Unfortunately”, zegt Morpheus tegen Thomas Anderson, “No-one can be told what The Matrix is, you have to experience it for yourself.” De verteller die in de werkelijkheid is binnengedrongen kan alleen in beelden en metaforen over het Verhaal spreken tot mensen die het nog niet kennen. Om werkelijk te weten wat het ware Verhaal is, moet je er deel van worden, net als de verteller zelf. Daartoe legt de Verteller zijn toehoorders een keuze voor: het vereist een beslissing om in het ware Verhaal te stappen. Maar als je die beslissing hebt genomen, gaan je ogen open. Sterker nog, het is voor het eerst dat je ze gebruikt. En je ziet voor jezelf dat de mensheid gevangen is in roze cocons, gekoppeld aan buizen en draden, in de macht van machines die ze in een simulatie laten geloven. En je kiest ervoor hetzelfde te doen wat je bevrijder deed: de mensen die nog gevangen zijn vertellen over het Ware Verhaal.
Om dat samen te vatten: het blijft niet bij woorden, het verhaal moet daadwerkelijk gebeuren. De Verteller van het verhaal moet er niet alleen mooi over vertellen, hij moet het verhaal werkelijkheid laten worden, oftewel: het uitleven. En mensen uitnodigen deel te worden van het uitleven van dat verhaal, zodat het ook in hun leven werkelijkheid wordt. Het leven van de Verteller is dus het verhaal dat hij vertelt, en vice versa. Ze zijn niet van elkaar te scheiden.

Dit geldt voor het leven van Jezus. Hij is God die in de schepping binnenkomt. En hij vertelt over het Ware Verhaal, wat hij noemt: het koninkrijk van God. Hij geeft geen theologielessen, hij onderwijst geen theorie. Hij geeft voorbeelden, gelijkenissen. “Het Koninkrijk van God is als ...” Zijn wonderen zijn net zo goed voorbeelden, gelijkenissen. Hij schept met zijn woorden en zijn daden als het ware een wereld, waar de toehoorders met hun verbeelding in kunnen binnentreden. Als ze dat doen, wordt hun hart veranderd. Ze gaan verlangen naar de wereld die Jezus hen voor ogen schetst, ze gaan hopen dat het koninkrijk van God inderdaad zo is, dat het inderdaad het mooiste is dat ze kan overkomen. Hun ogen worden geopend: dit zijn woorden van eeuwig leven. Aan dit Verhaal willen ze deel krijgen.
Als Jezus een verhalenverteller was als alle anderen, een wonderdoener van dertien in een dozijn, was het hierbij gebleven. Maar Jezus vertelde niet alleen OVER het ware Verhaal. Hij IS het Ware Verhaal. Lees Johannes 1 maar eens. Jezus gaf niet alleen de woorden van God door, hij WAS het Woord dat bij God was, en dat God zelf was. Dat wat Jezus vertelde over het Koninkrijk van God, was wat zichtbaar werd in Hem. In zijn geboorte, in zijn leven, in zijn dood, in zijn opstanding en in zijn hemelvaart. Jezus’ leven WAS het Verhaal van het Universum. Waar Jezus in voorbeelden en metaforen over sprak, gebeurde ook echt in zijn leven. De mythe die hij vertelde, werd werkelijkheid. Het verhaal werd tastbaar. Op een concrete plek, op een concrete tijd. Dat wat iemand als C.S. Lewis raakte in een verhaal over opoffering van een Noorse God, was  opeens niet alleen een fijn gevoel, maar een natuurlijke, echte reactie op het tastbare, concrete offer van de Ware God. De mythen hadden hun zigzaggende koers voltooid en hadden de ware haven bereikt.
En wij kunnen hier deel van uitmaken, wij kunnen het verhaal van Jezus gaan leven. Hem navolgen, noemt de bijbel dat. Het verhaal van het universum dat werkelijkheid werd in Jezus, wordt dan ons verhaal. De hoop van vernieuwing voor het hele universum, die zichtbaar werd in Jezus’ opstanding, is een belofte voor ons. Dat is wat ‘redding’ inhoudt. We zijn niet gered door iets wat Jezus vertelde, of door een bepaalde daad van Jezus, maar door Jezus. Punt. Hij IS het verhaal. Niets meer, niets minder. Je kunt er niet iets van scheiden of het losmaken.

Het Verhaal van de werkelijkheid, het concrete leven van Jezus en ons eigen leven zijn dus EEN ongescheiden verhaal. Als wij luisteren naar zijn woorden over het Koninkrijk en daar naar gaan verlangen, IS dat tegelijk het nieuwe leven waarin wij delen door zijn dood en opstanding. Als wij iemand anders liefhebben en waarde hechten aan iets of iemand buiten ons, IS dat de liefde van God die in ons zichtbaar is.
Frank Schaeffer geeft daar in zijn boek Patience with God een mooi voorbeeld van. Als tiener woonde hij op een kostschool. Samen met een andere jongen pestte hij een klasgenoot, die de neiging had om in woede uit te barsten. Het hoofd van de school riep hen bij zich. Hij laat hen iets ervaren van wat ze hun klasgenoot hebben laten ervaren, de onzekerheid die hij moet hebben gevoeld. Maar in plaats van hen vervolgens de straf te geven waar ze recht op hebben, laat hij ze vrij. Maar hij geeft ze de opdracht hun klasgenoot nu ook genade te schenken. Hem niet meer onzeker te laten voelen, maar hem welkom te heten. Volgens Schaeffer deden zij dit vervolgens ook, niet omdat het hoofd van de school hen op basis van argumenten ergens van overtuigd had, maar omdat het hoofd van de school zelf een genadige, goede man was. “The wisdom and mercy of our headmaster was what I followed, not a theory. He did not try to convert me to a better way. He WAS the better way. His teaching me didn’t depend on my believing what he believed. It depended on his setting an example for me to follow - an example that cost him a night’s sleep.” Het leven van de meester WAS het verhaal, en het werd ook hun verhaal toen ze het zelf gingen uitleven. Ze werden zelf ook genadig en liefdevol. En ik geloof dat dit een voorbeeld is van de genade en liefde die zichtbaar werden in Jezus. De echte mythe, de ware haven.

zondag 9 oktober 2011

Terug naar de basis (4): kies je verhaal

Ik begon deze serie met een verwijzing naar The Matrix Reloaded, dus laat ik er maar een terugkerend thema van maken. De tweede en derde film van de serie zijn volgens velen niet de beste. En om eerlijk te zijn hebben ze niet dezelfde sterke structuur als de eerste - iets te lange ingewikkelde monologen, een onkwetsbare held en actiescènes die vooral ‘cool’ zijn en niet noodzakelijk voor het verhaal. Maar toch zit er genoeg stof tot nadenken in. In The Matrix Revolutions wordt bijvoorbeeld gesproken over de vraag waarom wij doen wat we doen. Wat drijft onze keuzes? De held, Neo, wordt gedreven door zijn liefde voor Trinity. In het begin van de film ontmoet hij een intelligent computerprogramma, die er uitziet als een mens, en hem vertelt dat hij van zijn ‘vrouw’ en ‘kind’ houdt. Neo is verbaasd - een computerprogramma spreekt over liefde, was dat niet een menselijke emotie? Nee, antwoordt het programma, het is een woord. Het woord ‘liefde’ is in zichzelf niets. Wat ertoe doet is de verbintenis die erdoor geïmpliceerd wordt, dat de ander waardevol voor je is, betekenis heeft. Later in de film vraagt aartsvijand Mr. Smith Neo waarom hij blijft doorvechten, waarom hij steeds opnieuw blijft opstaan. “Do you believe you're fighting for more than your survival? Can you tell me what it is? Do you even know? Is it freedom? Or truth? Perhaps peace? Yes? No? Could it be for love? Illusions, Mr. Anderson. Vagaries of perception. The temporary constructs of a feeble human intellect trying desperately to justify an existence that is without meaning or purpose. And all of them as artificial as the Matrix itself, although only a human mind could invent something as insipid as love. You must know it by now. You can't win. It's pointless to keep fighting. Why do you persist?” Liefde is volgens Smith geen realiteit. Het is een woord dat mensen verzonnen hebben, om betekenis te geven aan de kille realiteit, die alleen maar bestaat uit atomen en natuurkrachten. Door over ‘liefde’ te spreken houden mensen zich maar voor de gek. Waarom zou je daar je leven voor opofferen?
Neo antwoordt:  “Because I choose to.”
Hij accepteert niet het wereldbeeld van Smith, waarbij niets waardevol is. Hij kiest ervoor te handelen alsof het woord ‘liefde’ wel degelijk betekenis heeft. Hij kiest om te leven volgens een andere beschrijving van de werkelijkheid, volgens een ander verhaal.

In de eerdere delen van deze serie heb ik betoogd dat onze keuzes niet vrij zijn, maar dat ze worden bepaald door onze verlangens. Wat wij zouden beschrijven als ‘vrijheid’, is de mate waarin wij in staat zijn keuzes te maken die in overeenstemming zijn met onze verlangens. Maar we zijn niet vrij om onze verlangens te kiezen. Ik kan niet zomaar beslissen dat ik niet meer geïnteresseerd ben in aquariums, of dat ik opeens niets meer moet hebben van fantasyverhalen. Ik kan doen alsof, maar dan voel ik me gedwongen, niet vrij. Maar mijn verlangen kan wel veranderen. Als ik graag vis eet, kan ik bijvoorbeeld een afkeer krijgen van het eten van vis, als ik hoor hoe de oceanen worden leeggevist, en ecosystemen worden vernietigd. Vis krijgt dan een andere betekenis voor me. Ik kan een hekel krijgen aan Harry Potter-boeken als ik hoor dat die gebruikt worden om jongens en meisjes aan het toveren te zetten (niet dat dit het geval is - maar het illustreert het punt dat ik in dit artikel ga maken). Andersom kan ik van de Harry Potter-boeken gaan houden als ik zie hoe christelijke waarheden door de verhalen worden geïllustreerd. Ik kan een hekel krijgen aan iemand die eerst mijn vriend was, als iemand me vertelt hoe hij zich op de middelbare school gedragen heeft.
Mijn verlangen ergens naar, of mijn liefde voor iets of iemand, is afhankelijk van de betekenis die het voor mij heeft. De Amerikaanse schrijver Greg Boyd geeft in zijn boek Repenting from Religion (zie mijn recensie) de volgende definitie van liefde. “This love is not a feeling one has, though certain feelings often follow from it. It is rather a commitment one makes, a stance one takes toward another, and an activity one does. It is the act of unconditonally ascribiong worth to another.” Je houdt van iets of iemand als je die persoon of dat object waarde toeschrijft. En als je van iets of iemand houdt, en niet meer van iets of iemand anders, heeft dat gevolgen. Opeens willen we het anders gaan doen. Dat lukt niet altijd, en we voelen ons nog steeds soms onvrij, maar ons hart, de bron waar onze keuzes uit voortkomen, is wel veranderd.

Als ik weer een link mag leggen met het boek van Swaab (Wij zijn ons brein): dat we wezens zijn die verlangen, is in onze hersenen vastgelegd. We kunnen niet kiezen wel of niet te verlangen. Maar waar onze verlangens op gericht zijn, staat niet vast (behalve bepaalde verlangens die een biologisch doel dienen - eten, ademhalen, seks). Waar we naar verlangen wordt bepaald door de waarde die we ergens aan hechten, oftewel: de betekenis die het voor ons heeft. Maar hoe wordt bepaald wat welke betekenis voor ons heeft? Wat maakt dat we iet of iemand waardevol vinden?
Mijn tafel, de regenwolk buiten, mijn aquarium en mijn vriendin bestaan alle vier uit atomen en moleculen, of nog verder gereduceerd uit subatomaire deeltjes. Toch is mijn vriendin voor mij belangrijker dan mijn tafel, en (zelfs) dan mijn aquarium. Dat is niet omdat ze natuurwetenschappelijk gezien van een totaal andere orde is dan de tafel of het aquarium. Betekenis is mijns inziens niet een eigenschap die iets of iemand uit zichzelf heeft, dat wil zeggen: je kunt het niet meten met een wetenschappelijk instrument. Je kunt er geen test voor uitvoeren, of het in een reageerbuis aftappen. Betekenis is ook niet in de hersenen voorgeprogrammeerd - dan zou het nog steeds een fysieke realiteit zijn, atomen en energie, te isoleren in een reageerbuis. Betekenis is al niet aangeboren bij dieren, trouwens. Dieren leren vaak proefondervindelijk (of van de ouders) welke planten ze wel of niet kunnen eten. Als ze iets eten, en het smaakt vies, dan is er een negatieve waarde aan het voedsel in kwestie verbonden, en zullen ze er de volgende keer aan voorbijlopen. De betreffende plant heeft betekenis voor ze gekregen.
Betekenis kan iets of iemand alleen door iemand worden gegeven (ik heb hier al eens over gesproken in mijn eerdere serie over de menselijke persoonlijkheid). Mensen gebruiken daar bijvoorbeeld woorden voor. Objecten en voorwerpen in de buitenwereld hebben namelijk zelf geen namen. Wij zijn het die ze namen geven, en dus maken dat we ze van elkaar kunnen onderscheiden. Wij zijn het die een bepaald object een stoel noemen, en een ander een boom. Die categorieën zijn door ons geschapen, ze zijn geen eigenschap van de werkelijkheid. Toen ik in de Verenigde Staten was, had ik de gelegenheid om een van mijn favoriete auteurs te ontmoeten, en wel dezelfde Greg Boyd, die ik hierboven aanhaalde. Ik kon een uur lang bij hem op kantoor met hem praten. En Greg haalde een voorbeeld aan van een Griekse filosoof. Hij wees op een berg zand. Neem er een korrel af, en het is nog steeds een berg zand. En bij de volgende korrel ook. Maar na hoeveel korrels houdt het op een berg te zijn? De werkelijkheid houdt zich niet aan de naam. Dat kan ook niet. De verzameling zandkorrels heeft niet uit zichzelf de naam ‘berg’, die wordt door ons eraan gegeven. Daarmee krijgt het object betekenis, kunnen we erover praten. Maar die betekenis is niet objectief, de verzameling korrels heeft de betekenis ‘berg’ voor ons - betekenisgevers.
En met dit soort woorden kleuren we het universum. Een lichtpuntje in de hemel wordt een ster, een verzameling water wordt een meer of een rivier. Voorwerpen die objectief gezien niet meer zijn dan verzamelingen atomen en moleculen, onderhevig aan oorzaak en gevolg, trillingen van energie, worden door ons benoemd. Ze krijgen plotseling een plek, en een betekenis. Ze worden waardevol. En het gaat verder dan alleen benoemen - we vertellen een verhaal over de ster (zoals in de film The Lion King: ‘The great kings of the past are up there, watching over us’ of ‘I always thought they were balls of gas burning billions of miles away.‘), of over de rivier - die het thuis is van een riviergod of komt stromen uit het paradijs. En plots wordt de ster of de rivier belangrijk, krijgt de ster of de rivier waarde - boven andere sterren of rivieren, waar ze verder op geen enkele manier van verschillen. Hetzelfde geldt voor de mensen of objecten om mij heen. Ik vertel er als het ware aan mezelf een verhaal over, en dat bepaalt de betekenis die ze voor mij hebben. Kom maar eens bij mij voor mijn stenenverzameling staan. Aan het ene fossiel ben ik meer gehecht dan aan het andere, ook al is die misschien mooier. Dat komt omdat ik die tweede in een souvenirwinkel heb gekocht, maar die eerste vond ik zelf op mijn tiende in het Gardameer in Italie, onder een halve meter water. Het verhaal bij het eerste fossiel is anders. De ene trui gooi ik weg omdat er een vlek in zit, de ander bewaar ik, ook al is ‘ie me veel te klein, omdat het de trui is van de tweewekelijkse kring op studentenvereniging Ichthus. Het verhaal ervan is anders.

Mensen zijn notoire verhalenvertellers. We kunnen niet anders dan namen plakken op voorwerpen en objecten, en we kunnen niets anders dan verhalen vertellen over de wereld, onszelf en onze plaats in de wereld. We doen het net zo makkelijk als ademhalen. We leggen als het ware een construct van verhalen op de wereld om ons heen, waar alles een plaats in krijgt: onze stenenverzameling, onze collega, onze partner, ons eigen leven, het heelal. De anders betekenisloze verzamelingen atomen en moleculen krijgen daardoor waarde voor ons, we gaan van ze houden (of ze haten), ze komen voor ons tot leven. Je zou dus kunnen zeggen dat we allemaal in een verhaal leven. Het kan een groot verhaal zijn - het verhaal van een godsdienst of filosofie. Het kan een klein verhaal zijn - het verhaal van carrière maken en concurrentie, of van zoveel mogelijk van het leven genieten. Maar elk van ons leeft in een verhaal - elk moment van elke dag. Er valt niet aan te ontsnappen. Zelfs niet door een materialistische wetenschapper als professor Swaab, hoezeer hij het zelf ook zal ontkennen. Hij vertelt in Wij zijn ons Brein een verhaal: “Als je de geest geeft, ga je niet ter ziele maar is je brein ermee opgehouden. Ik heb nog geen goed argument gehoord tegen mijn simpele conclusie dat de ‘geest’ het resultaat is van het functioneren van onze 100 miljard hersencellen en de ‘ziel’ een misverstand.” De hersenen zijn een grote, onbewuste computer, de vrije wil is een illusie, morele regels zijn overlevingsbevorderende patronen die door de evolutie in onze genen zijn vastgelegd, bij de dood houdt alles gewoon op, en liefde is een hormonale reactie. Dit is geen objectieve waarheid (net zo min als de religies en filosofieën die hij terzijde schuift). Het is een verhaal dat hij over zichzelf en andere mensen vertelt. En dit verhaal kleurt zijn werkelijkheid, bepaalt de waarde die mensen en fenomenen voor hem hebben. Geen wonder dat hij op de gespreksbijeenkomst over zijn boek door iemand als ‘somber’ werd omschreven.

Als mensen vertellen we bovendien niet alleen onszelf steeds verhalen over onze werkelijkheid, we vertellen ze ook aan elkaar. In onze preken en boeken, in onze films en radioprogramma’s, maar ook op allerlei andere manieren. Muziek, dans, schilderijen en foto’s. Eigenlijk vertelt alles wat we doen en zeggen een verhaal - onze keuzes laten immers zien welke betekenis de voorwerpen en mensen buiten ons hebben. Of we een ander negeren bij een discussie, of we een boom omzagen of laten staan, of we biologisch vlees eten of niet. Daarom kon iemand als Franciscus van Assisi zeggen: “Predik het evangelie - eventueel met woorden.” Ons hele leven is een verhaal dat we andere mensen vertellen. En wij zien, horen, voelen de verhalen van anderen - van individuen en van de cultuur: wat zij belangrijk vinden, en waarom. En wij kunnen ervoor beslissen dat verhaal over te nemen als het onze - we kunnen hetzelfde verhaal gaan vertellen. Soms willen anderen dat ook - subtiel (denk aan reclame: de beelden vertellen een verhaal - ze geven geen informatie over een product, maar laten je een verhaal erover beleven, waardoor je aan het product een andere waarde gaat geven. Het krijgt een bepaalde betekenis voor je) of minder subtiel (hersenspoeling is erop gericht mensen het ene verhaal te laten afzweren en een ander verhaal over de werkelijkheid te accepteren).
Dit is trouwens de reden dat ik op mijn blog zoveel aandacht besteed aan filmbesprekingen. Een film is niet zomaar entertainment. Elke film - of het nu een ‘art house’-film is, of een Hollywoodspektakel - vertelt een verhaal - waarom bepaalde mensen of voorwerpen waarde hebben of niet. En als je daar niet bewust van bent, kun je niet vrij kiezen of je een bepaald verhaal over de werkelijkheid overneemt, of niet. Je kunt zomaar in een ander verhaal gaan leven en daardoor wordt veranderd waar je waarde aan hecht, wat je liefhebt - ten goede of ten slechte. Zoals Morpheus Neo waarschuwt in de eerste film van de bekende serie: “The Matrix is everywhere!”.

Ik ben in deze serie een heel eind met Swaab meegegaan. Ik heb hem gelijkgegeven dat de wil van de mens beperkt is, dat we niet zo vrij zijn als we vaak denken te zijn. We kunnen niet kiezen wel of niet te verlangen. Maar wat we wel kunnen kiezen, is in welk verhaal we willen leven - en dus welke waarde we aan mensen of voorwerpen hechten, waar we naar verlangen. Greg Boyd zegt het in Escaping the Matrix: “Freedom is not about mustering up the willpower to abstain from doing something you want to do. Rather, freedom is not wanting to do it anymore, and this is all about the faith we hold about it. For example, one cannot have faith that pornography or anything else is positive and not desire it. To change one’s desire, one has to change one’s faith.” Dit is wat geloof is: de keuze om in een bepaald verhaal te leven, om een bepaald verhaal jouw verhaal te laten worden. Dit was de keuze die Neo maakte in The Matrix Revolutions. Hij koos voor het verhaal van de liefde, boven het verhaal van Mr. Smith.
De vraag die we ons moeten stellen is dus niet in de eerste plaats of een theologie waar is of niet, en daarover intellectueel discussiëren. We moeten ook niet afgaan op gevoelens en emotionele reacties. Wat we ons moeten afvragen, is wat het beste verhaal is. In welk verhaal willen we leven? Ik geloof zelf dat het verhaal van Jezus het beste verhaal is. In het volgende deel wil ik laten zien waarom (vooral door het verhaal nog eens te vertellen).

donderdag 6 oktober 2011

Amerika: Multnomah Falls

Lezers van mijn blog weten dat ik fan ben van het boek The Shack (ned.: De Uitnodiging) van William Paul Young. Daarom vond ik het ook erg leuk in Amerika een plek te bezoeken die een belangrijke rol speelt in het verhaal: Multnomah Falls. Een goede reden ook om het boek weer eens te lezen. Het bleek ook de derde keer dat ik het las tot me te spreken. En de waterval was, zoals je kunt zien, behoorlijk indrukwekkend.





De rivier de Columbia, in een karakteristiek dal, wordt ook in The Shack beschreven.

zaterdag 1 oktober 2011

Terug naar de basis (3): onvrijwillig geboren

Een van de aanleidingen voor mij om deze serie artikelen te schrijven, was het boek Wij zijn ons brein van professor Dick Swaab. Hij geeft een mooie weergave van de huidige stand van het hersenonderzoek, dat laat zien hoe onze keuzes voortkomen uit onze identiteit, zoals die in fysieke vorm is vastgelegd in vooral onze voorste hersenkwabben. Maar hij interpreteert deze onderzoeksresultaten (waar weinig tegen in te brengen is) vanuit een atheïstisch oogpunt. Dat is echter niet de enige manier om naar de gegevens te kijken. Maar ook wie uitgaat van een niet materialistisch wereldbeeld, wie gelooft dat er ‘meer is tussen hemel en aarde’, kan de resultaten van het onderzoek niet zomaar naast zich neerleggen. Ze moeten worden opgenomen in het denken van de gelovige. Een van de belangrijke onderwerpen om over na te denken is de vraag hoe mensen kunnen veranderen. Want dat verandering nodig is, daarover zijn zowel professor Swaab als de christenen het eens. Wij zijn ons brein beschrijft namelijk veel niet wenselijke uitingen van het gedrag van mensen: van pedofilie, tot volkerenmoord, van religieuze wanen tot een geneigdheid tot misdaad. Omdat Swaab de mens eigenlijk ziet als een ingewikkelde machine, met het bewustzijn als onbedoeld bijproduct, is zijn enige oplossing om de machinerie te veranderen. Chemische middelen of magnetische of elektrische stimulatie - door in te grijpen in de hersenen kunnen het gedrag en neigingen van mensen worden veranderd (volgens de maatstaven van de wetenschappers, want die zijn het kennelijk die moeten vaststellen wat ‘goed’ of ‘normaal’ is als er geen objectieve basis is voor moraal - C.S. Lewis had het hier al over in De Afschaffing van de Mens, maar dat ter zijde). De manier om de keuzes van een mens te veranderen, is volgens Swaab om zijn identiteit te veranderen.
Daar tegenover staat de gedachte van veel evangelische kerken dat mensen zelf kunnen kiezen te veranderen. Sommige christenen geloven dat mensen er zelfs voor kunnen kiezen hun seksuele voorkeur te veranderen. De ‘vrije wil’ staat centraal. Voor veel christenen begint daar het geloof mee: met een keuze. Daar richten hun evangelisatie-inspanningen zich ook op: het gaat erom dat mensen een beslissing nemen voor of tegen God. Dat kan een keuze zijn op basis van rationele informatie -leerstellingen, vier geestelijke wetten, bewijs van Jezus’ opstanding- overgedragen in de vorm van een toespraak of een foldertje. Als mensen de juiste kennis hebben, zullen ze keuzes maken die daarmee overeenstemmen. Dus praten we als brugman, voeren eindeloze discussies op internetfora, en bombarderen mensen met TV- en radio-uitzendingen. Maar uiteindelijk raakt niemand overtuigd. Of beter gezegd: niemand laat zich overtuigen. Want hun identiteit, hun verlangen is niet veranderd. Alleen dreiging met straf, of beloven van beloning kan sommige mensen over de streep trekken, maar is de keuze dan werkelijk oprecht?
Anderen willen mensen tot een beslissing voor Jezus brengen op basis van een bepaald gevoel, het verdriet van een overtuiging van zonde of de euforie van een aanbiddingsbijeenkomst. We moeten in de evangelieverkondiging zorgen dat mensen zich ‘aangesproken’ voelen door onze boodschap (of vaker: door onze muziek), dan kiezen ze er in het moment van de oproep wel voor om bij ons te horen. Maar als mensen dat doen, is dat omdat het gevoel dat ze ervaren aansluit bij het verlangen dat ze toch al hebben. Er zijn mensen die zich graag euforisch voelen en er zijn mensen die zich graag schuldig voelen (ik kan het weten, ik was er een van). En als het gevoel verdwijnt, moeten ze dus noodgedwongen meer ervaringen zoeken (charismatische bijeenkomsten of veroordelende prediking) om hun verlangen te bevredigen. Ook het opwekken van een bepaald gevoel verandert niet iemands identiteit.
De hele evangelische retoriek van het ‘kiezen voor God’ en ‘je hart aan Jezus geven’ - het aandringen op een beslissing ‘nu, want anders is het te laat’ - doet meer kwaad dan goed. Achter deze denkwijze schuilt een verwrongen beeld van wat het betekent te geloven, waar ik in mijn eerste artikel in deze serie ook al over schreef. Er wordt hierbij namelijk voorbijgegaan aan onze identiteit, dat wil zeggen onze verlangens. En daar zit nu juist de wortel van onze agressie, onze verslaving, onze zelfzucht, onze onvrijheid. Richard Beck zegt het zo in zijn stuk op Experimental Theology: “With our affections broken our choices are broken. If our affections are disordered there is no way we can "chose our way" toward God. Something deep within us is confused and disoriented. We want the wrong things.”

Dit is nu precies de boodschap van de bijbel. In de bijbel gaat het niet om de buitenkant, maar om de binnenkant, de verlangens in het hart. Lees wat Jezus zegt tegen de Farizeeen in Mattheus 23: “Huichelaars, jullie lijken op witgepleisterde graven, die er vanbuiten wel fraai uitzien, maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden. Zo lijken ook jullie voor de mensen uiterlijk op rechtvaardigen, terwijl jullie innerlijk vol huichelarij en wetsverachting zijn.” Op hun gedragingen, hun keuzes, was niets aan te merken, maar hun verlangens waren op zichzelf gekeerd. In hun identiteit waren ze zelfzuchtig, trots, en vervuld met haat. Ze dachten wel een beloning verdiend te hebben omdat ze zich aan alle regels hielden, maar God had een afkeer van wat er in hun hart te vinden was. Dat was al zo in de tijd van het Oude Testament, waar God zegt: “Dit volk praat mij naar de mond, dient mij slechts met de lippen, terwijl hun hart ver bij mij vandaan is; hun ontzag voor mij is louter plicht, slechts aangeleerd en door mensen opgelegd.” (Jesaja 29:13) Het gaat God niet om gehoorzaamheid op zichzelf - dat is iets aan de buitenkant - het gaat God om ons hart, om de binnenkant. Dat thema herhaalt zich in de bergrede in Mattheus 5 en verder. Kijk naar de zaligsprekingen. De kenmerken van mensen die Jezus gelukkig prijst, zijn geen goede gedragingen, maar eigenschappen van de personen, hun identiteit. En in het vervolg maakt Jezus duidelijk dat het niet genoeg is dat mensen geen moord plegen en niet overspelig zijn. Het gaat hem erom dat ze niet naar moord of overspel verlangen. Het gaat erom of ze in hun identiteit haatdragend of bezitterig zijn, of juist liefdevol. De mensen die bij het koninkrijk van God horen houden van elkaar, en ze houden zelfs van hun vijanden. Niet omdat ze bang zijn anders gestraft te worden, maar omdat het hun natuur is, hun identiteit. Ook met uiterlijk religieus vertoon is Jezus niet tevreden. Wie hardop bidt om door andere mensen als een geestelijke gigant te worden beschouwd, komt daarmee niet dichter bij God. Je kunt beter op je eigen kamer gaan zitten, waar niemand je ziet, want het gaat erom dat je verlangt om bij God te komen. God ziet het hart aan. Het gaat hem er niet om dat we als mensen zoveel verkeerde dingen doen, of weinig liefhebben. Het gaat hem erom dat we van binnen van hem gescheiden zijn. We beschouwen onszelf in ons innerlijk als zelfstandige wezens, die zelf in staat zijn te kiezen tussen goed en kwaad. Onze identiteit is er een van onafhankelijkheid van God. Maar wat van God gescheiden is, is in geestelijk opzicht dood. En iets doods kan geen leven voortbrengen, maar alleen maar meer dood. Dus kan de bijbel zeggen: “Wat de mond uitgaat, komt uit het hart, en dat maakt de mens onrein. Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen.“ (Mattheus 15:18,19) Die keuzes, hoe slecht ook, zijn in zichzelf niet het probleem. Het probleem is het hart, het verlangen waar ze uit voortkomen.

Daarom was de wet uiteindelijk geen effectief middel om mensen te veranderen. De wet kon alleen maar leiden tot gedragsverandering, maar deed niets aan de bron waar het gedrag uit voortkwam. De regels wekten alleen maar meer begeerte op, stelt Paulus. Dus kwam Jezus niet om een nieuwe wet te geven. De bergrede is geen nieuwe leefregel, waar mensen voor moeten kiezen. “If God wants us to turn toward the Kingdom, he can't just abandon us to our choices”, aldus Richard Beck. “Our desires and affections have to change before our choices begin to move. A lack of coercion is not what sets us free. What sets us free is having our affections healed.” Jezus kwam om mensen te genezen van hun ziekte, om ze levend te maken uit de dood, om ze een nieuwe identiteit te geven, een nieuw hart, met nieuwe verlangens, zodat ze elkaar zouden liefhebben, niet omdat ze dat opgelegd kregen, maar omdat ze dat wilden.
In Johannes 3 spreekt Jezus erover dat mensen opnieuw geboren moeten worden. Ze moeten een nieuwe identiteit krijgen, met daarbij horend nieuwe verlangens. Geen wonder dat zijn gesprekspartner er niets van begreep. Nicodemus was een farizeeër, en hij had vanuit zijn religieuze positie geleerd om over verandering te denken in termen van het navolgen van regels. Voor hem was goed gedrag iets waar je zelf voor kan kiezen. Maar een geboorte is niet iets waar je voor kunt kiezen. Het overkomt je. ‘Does not compute ...’, moet Nicodemus hebben gedacht. Maar Jezus was serieus: als een mens niet in het diepst van zijn wezen wordt veranderd, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan. ”Niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren wordt uit water en geest.” Dat wil zeggen: als een mens niet wordt veranderd, kan hij niet voor God kiezen.
Valt het jullie op hoe anders dat is dan wat er in de kerk geleerd wordt? De meeste christenen geloven dat de wedergeboorte volgt op het kiezen voor God. Je moet eerst naar voren gaan en het zondaarsgebed bidden, dan wordt je opnieuw geboren. Maar het is juist andersom: de wedergeboorte is niet het gevolg van de keuze, de keuze voor God is het gevolg van de wedergeboorte. De mensen die voor God kiezen zijn de mensen die al een nieuwe identiteit gekregen hebben, die al zijn veranderd. De bekende bekering van C.S. Lewis was ook niet een op zichzelf staande beslissing. Wat eerst gebeurde, volgens Lewis, was de ‘doop van zijn verbeelding’. Zijn beeldenwereld veranderde, wat betekent dat zijn verlangens veranderden. Vervolgens overtuigden Tolkien en Dyson hem ervan dat het verhaal van Jezus nu juist het verhaal was dat paste bij zijn vernieuwde beeldenwereld, dat dit was waar hij naar verlangde, en hij accepteerde de waarheid ervan.
Ik verwijs graag naar het verhaal van Zaccheus. Zijn keuze om de helft van zijn bezit aan de armen te geven, en terug te betalen wat hij van mensen geroofd had, was niet iets waar Jezus hem toe had gedwongen, zelfs niet iets wat Jezus hem had gesuggereerd. Het was iets dat Zaccheus zelf besloot te doen, omdat hij zichzelf niet meer zag als een belastingontvanger die alleen maar leefde om zichzelf rijker te maken, maar als iemand die door God geliefd was en hoorde bij het koninkrijk. Zijn identiteit was veranderd. Dat was wat Jezus had gezegd: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook hij is een zoon van Abraham‘ (Lucas 19:9). Dit was waar, ook al had hij niet de helft van zijn bezit verkocht. De keuze komt voort uit de nieuwe identiteit, niet andersom.
Een ander voorbeeld is Paulus, waar hij zegt: ‘Wat ons drijft is de liefde van Christus’ (2 Korinthe 5:14)). Dat betekent niet dat Paulus zijn vrijheid was kwijtgeraakt en zijn keuzes nu door een macht buiten hem werden bepaald. Maar door wat hij van de liefde van Jezus had geleerd en ervaren was zijn eigen diepste verlangen veranderd. Hij zegt elders zelfs dat hij een nieuw mens was geworden. Zijn identiteit was veranderd. En hij verlangde nu hetzelfde wat de liefde van Christus verlangde. Dus voelde hij zich niet vrij tot hij handelde in overeenstemming met dat verlangen. Zijn handelen kwam voort uit zijn nieuwe identiteit. Als onze verlangens veranderd zijn, komt het goede gedrag dus als vanzelf daaruit voort. Het leven van het koninkrijk borrelt uit ons op, als water uit een bron. Wie boven alles het koninkrijk van God zoekt, en de rechtvaardige manier van leven die daarbij hoort, zal ook alles krijgen dat daarbij hoort. Daarom dat Jezus zijn discipelen zegt: ‘Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan’ (Mattheus 7:7). Het leven in het koninkrijk is al van start gegaan, zodra je ernaar begon te verlangen!

Wat Jezus deed tijdens zijn leven op Aarde (en daarna, tot nu toe) was dus niet het oproepen van mensen om een keuze te maken. Hij verschafte ze geen informatie, en speelde ook niet op hun gevoelens om ze een beslissing te laten nemen. Nee, hij deed zijn publiek op een andere manier naar zichzelf kijken en naar hun naasten, hij liet de mensen zien wat schoonheid, liefde en gerechtigheid zijn, zodat ze daarnaar konden gaan verlangen. Hij schiep door zijn woorden en daden een omgeving waarin de identiteit van zijn toehoorders kon veranderen. Hij vertelde hun het verhaal van God waar ze al vanaf het begin van de tijd deel van uitmaakten. Hij opende hun ogen, en opende hun oren, zowel figuurlijk als letterlijk (Jezus’ wonderen waren er net zo goed deel van, als zijn woorden), voor de waarheid. De waarheid deed vervolgens haar werk in hen, en veranderde hun verlangens, hun identiteit. En pas daarna kwamen de keuzes. Zoals een Zaccheus, zoals een Paulus, begonnen ze nu de beslissingen te nemen die hoorden bij een burger van het koninkrijk, bij een kind van God, bij een nieuwe mens. Niet omdat ze daartoe werden gedwongen, maar omdat die keuzes overeenkwamen met hun verlangens. Ze deden het uit vrije wil. Ze waren vrij.

In het volgende deel van deze serie wil ik dieper ingaan op wat volgens mij het verhaal is dat Jezus kwam brengen. Want ik geloof dat dit verhaal ook ons vrij kan maken.