Het komt niet vaak voor dat ik een film zie waar zoveel vissen in voorkomen. Vissen die ook nog eens biologisch correct zijn weergegeven en zich als zodanig gedragen (in de aftiteling zag ik dat er biologen aan de film hebben meegewerkt). Als aquariaan en amateurichthyoloog (vissendeskundige) keek ik mijn ogen uit. Van de dorade en de tropische vissen die een vlot en roeiboot als schuilplaats gebruikten in de verder kale en levenloze uitgestrektheid van de Grote Oceaan, en de oceanische witpunthaaien (die een nijpaard oppeuzelen) tot het jachtgedrag van tonijnen. Vliegende vissen spelen een behoorlijk grote rol in het verhaal, en er is zelfs een scene waarin een reuzenpijlinktvis in gevecht gaat met een potvis. In een droom weliswaar, maar toch, zo veel films zijn er niet die dit evenement van bijna mythische proporties in beeld brengen. Alleen al vanwege de (inkt)vissen is deze film wat mij betreft dus een aanrader.
Maar het verhaal gaat niet in eerste plaats over vissen. Wel voor een groot deel over andere dieren. Hoofdpersoon is namelijk Piscine ‘Pi’ Patel - de zoon van een Indiase dierentuinexploitant. Een schrijver heeft gehoord dat hij een bijzonder verhaal te vertellen heeft. Een verhaal dat de toehoorder in God kan doen geloven. Volgens Pi doet een goede maaltijd hetzelfde. Hij stelt de schrijver met zijn oordeel te wachten tot hij zijn verhaal gedaan heeft. Het blijkt namelijk dat zijn vader een nieuw leven wilde opbouwen in Canada en daarom met zijn gezin en de dieren uit de dierentuin op reis ging naar Amerika. Het schip komt echter onderweg terecht in een heftige storm en vergaat. Pi bereikt een reddingsboot. Hij is echter niet alleen. Ook een paar van de dierentuindieren zijn uit hun kooien ontsnapt en hebben de boot gevonden. Een zebra met een gebroken poot, een orang oetan en een hyena. Op zo’n kleine oppervlakte is dat geen goede combinatie. Als de hyena de andere dieren heeft gedood en op Pi afkomt, blijkt er nog een verstekeling te zijn. De tijger Richard Parker, voor wie Pi’s vader hem indringend heeft gewaarschuwd. Een roofdier. Geen speelkameraad. Pi trekt zich terug op een drijvend vlot, maar het water en de scheepsbeschuit bevinden zich in de reddingsboot. Als hij wil overleven, zal hij een manier moeten vinden om met de tijger om te gaan ...
De film van regisseur Ang Lee is heel erg mooi. Indrukwekkende beelden volgen elkaar op. Van de dierentuindieren over de titels in het begin, tot de scheepsramp, tot de spiegelgladde oceaan, waarin een oranje wolkenlucht wordt weerspiegeld, tot de betoverende effecten van zeevonk, tot een tropische storm aan de horizon, compleet met regenboog. De film maakt hierbij sterk gebruik van de 3D-technologie. Deze trend in de bioscoop pakt niet altijd goed uit, vooral niet als de derde dimensie pas na het filmen wordt toegevoegd, en ik heb er ook wel eens hoofdpijn aan overgehouden, maar deze film maakt echt goed gebruik van de mogelijkheden van de relatief nieuwe techniek (met name een scene met vliegende vissen die de kijker midden in de actie plaatst). Ook heel mooi is de tijger, Richard Parker, voor een deel samengesteld uit beelden van echte tijgers, voor een deel uit niet van echt te onderscheiden computeranimatie. Wat vooral beklijft is dat het geen knuffelbaar fantasiedier is geworden, maar een roofdier is gebleven. Als de tijger op Pi komt afzwemmen voel je daarom ook werkelijk angst. Een aantal van Pi’s maatregelen om te overleven op de oceaan zijn goed gevonden, maar ik vond het avonturenaspect van de film niet volledig meeslepend, misschien door de magisch realistische beelden. Voor mij lag de nadruk meer op de theologische vraag die aan het begin was opgeworpen. En mijn reactie op de film was ook meer intellectueel dan emotioneel. Wat dat betreft zal het interessant zijn het oorspronkelijke boek een keer te lezen (dat heb ik namelijk nog niet gedaan, ook al had ik het heel lang in mijn kast staan).
In filmtijdschrift Empire las ik bij een artikel over deze film een interview met de oorspronkelijke auteur van het boek. Volgens hem was het uitzonderlijk dat zijn boek werd verfilmd, want volgens hem worden er nauwelijks films gemaakt die vragen met betrekking tot religie serieus nemen. Ja, er zijn films waarin religieuze mensen de onderdrukkende en manipulerende slechteriken zijn, en er zijn films waarin gelovige lieden door gebed elke tegenstand overwinnen, maar er zijn inderdaad weinig films die proberen de vraag te beantwoorden wat het eigenlijk betekent te geloven. En dat terwijl mensen ten diepste religieuze wezens zijn. Zoals ik Cloud Atlas aanraadde vanwege de moed van de filmmakers zo’n complex verhaal te vertellen, raad ik The Life of Pi aan vanwege de moed van de filmmakers een theologische discussie aan te zwengelen. De film biedt aanleiding voor goede en diepe gesprekken na afloop onder het genot van een biertje.
Aan de andere kant hoeven er ook helemaal geen films gemaakt te worden over geloof of religie als afzonderlijke onderwerpen, want volgens mij zijn films in zichzelf al religieus. Het horen of zien van een verhaal, waar we het verhaal van ons eigen leven aan kunnen spiegelen, en dat suggereert dat wat wij meemaken net zo goed betekenis heeft als de belevenissen van de personen in het verhaal, is een religieuze ervaring. Mensen verlangen naar betekenis en die betekenis vinden we in verhalen. In mythe. Godsdiensten doen hetzelfde: ze vertellen een verhaal dat zelfs veel groter is dan wat in een film verteld kan worden. En ook al betoog ik in navolging van mijn grote held J.R.R. Tolkien dat in het verhaal van Jezus mythe werkelijkheid werd (de verteller kwam zijn eigen verhaal binnen), dan nog blijft het christelijk geloof in eerste instantie een verhaal, en niet een theologie. Het geloof doet ook hetzelfde als een goede film doet: het geeft een interpretatiekader waarmee we ons leven als betekenisvol kunnen zien (en als we in de opstanding van Jezus geloven, geloven we dat het deze betekenis ook daadwerkelijk heeft).
Het bezoek aan de bioscoop is dus in essentie te vergelijken met een bezoek aan de kerk (en dan leuker) en het is niet voor niets dat mensen net zo fanatiek kunnen discussiëren over films als over theologie. En dit verklaart waarom ik op mijn blog zulke lange theologische essays kan baseren op ook de meest ‘niet christelijke’ films. In Engeland blijken mensen zich bij bevolkingsonderzoeken wat betreft hun religie zelfs te laten registreren als ‘Jedi’ - op basis van de Star Wars-films. De Star Wars-films waren weer in grote lijnen gebaseerd op het gedachtegoed van Joseph Campbell, die in The Hero with a Thousand Faces betoogde dat heldenverhalen en religieuze mythen een overeenkomende structuur hebben. Deze mythe zegt iets waars over het menselijke leven en daarom reageren we zo enthousiast, zowel op religies als op verhalen. Campbell heeft daarom gezegd: ‘All religions are true, but none are literal’. Je zou kunnen zeggen dat dit idee van Campbell wordt uitgewerkt in The Life of Pi.
De film speelt namelijk met de overeenkomsten tussen de godsdiensten. Pi is namelijk zowel Hindoe als Christen als Moslim. Hij gelooft in God. Maar, zegt hij: we geloven omdat we aan God worden voorgesteld. Pi zelf werd eerst aan God voorgesteld in de vorm van Vishnu. Zijn moeder vertelde hem namelijk verhalen over de Hindoeïstische goden. Verhalen waar hij ademloos naar luisterde. Hij las zelfs stripboeken over de goden. Een beeld uit het stripverhaal spreekt tot zijn verbeelding (het komt als het ware in 3D tot leven). Maar later in zijn leven ontmoet hij een christelijke priester die hem een ander verhaal vertelt, dat over Jezus. De film citeert Johannes 3:16 ‘Zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren zoon heeft gezonden opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’ Aanvankelijke begrijpt Pi niet waarom God om zijn liefde te laten zien zijn eigen zoon moet laten sterven (hij houdt mijns inziens vast aan het idee van Karma, namelijk dat schuldigen hun eigen straf moeten dragen en niet vrijgesproken moeten worden), maar hij gaat de Zoon van God steeds meer waarderen. Jezus wordt zijn vriend. Door middel van het christendom werd Pi voorgesteld aan de liefde van God. Ten slotte ontmoet hij ook nog moslims, die hem een bepaald ontzag en ritme bijbrengen.
Is de manier waarop Pi zijn geloof beleeft bezwaarlijk? Ik denk het niet. Want ik geloof dat er uiteindelijk maar een enkele werkelijkheid is. Er is maar een God. Dus als iemand een werkelijke ontmoeting heeft met het absolute, met de grondslag van het universum, met het goddelijke, zoals Pi dat beleefde in het Hindoeïsme, heeft hij een ontmoeting met de enige God. Ikzelf pleeg te zeggen dat elk goed verteld verhaal uiteindelijk elementen bevat van het Ware Verhaal, het Verhaal van de Werkelijkheid. Elke goede film, elk goed boek, wijst terug naar het Verhaal dat ten grondslag ligt aan de werkelijkheid. Daarom hoef ik als christen ook niet alleen maar christelijke films te kijken, maar kan ik Christus tegenkomen in elke film die ik kijk, ook de ‘niet christelijke’. Dat geldt voor religie ook.
Als christenen moeten we daarom niet de religieuze ervaringen van andersgelovigen wegwuiven of relativeren. En vooral niet mensen dwingen hun eigen cultuur en culturele uitingsvormen achter te laten. Ik las van de zomer bijvoorbeeld op de blog van Rachel Held Evans een interessant interview met een christen van Indiaanse afkomst (niet Indiaas), die betoogde dat christenen uit de oorspronkelijke Amerikaanse volken wel aan hun cultuur konden blijven vasthouden. Hij betoogde namelijk dat zijn volksgenoten zonder het te weten dezelfde God hadden aanbeden en dat Christus de vervulling of voltooiing was van de religieuze verlangens van de mensen. Paulus beweert eigenlijk hetzelfde als hij tot de Grieken spreekt op de Areopagus naar aanleiding van hun altaar voor de onbekende God. Hij komt hen vertellen van de God die zij ‘zonder het te weten’ hebben aanbeden en verwijst daarbij naar hun eigen dichters, alsof die met gezag hadden gesproken over de geestelijke werkelijkheid. Paulus verwijst hier (net als J.R.R. Tolkien) naar de opstanding om aan te geven dat in Jezus het Grote Verhaal werkelijk en tastbaar is geworden, maar hij laat staan dat ook in de Griekse verhalen al iets doorschemerde van wat onder de werkelijkheid lag.
Wie het verhaal van Pi goed beluistert, ziet daarin ook iets terug van datzelfde grote verhaal (en van het heldenverhaal van Campbell). Het is een verhaal van zwakheid. Van overgave. Heel mooi is een scene in een storm, als Pi tegen God roept: ‘Ik heb me aan u overgegeven? Wat wilt u nog meer van me?’ Maar het feit dat hij dat uitroept, suggereert dat zijn overgave niet compleet is. Hij verlangt nog steeds iets van God. Hij heeft zijn zelfbeschikking nog steeds niet losgelaten. Pas daarna, als de storm voorbij is (interessant genoeg is er een regenboog zichtbaar - een teken van hoop!) volgt de echte overgave. Pi staakt namelijk zijn verzet tegen God. Degene met wie ik de film zag, zag in dit verband zelfs dat hij een kruispositie aanneemt. En prompt daarna vindt Pi hulp op zijn pad. Hij krijgt hoop om door te gaan. Volgens hem heeft God hem geholpen. (Wat deze hulp precies is en wat het betekent, kan ik hier niet uitleggen. Ook over de symbolische betekenis van de tijger in het verhaal en Pi’s omgang met zijn eigen destructieve kant zal ik het hier niet hebben. Daar is een compleet nieuw essay over te schrijven!).
Aan het eind van de film wordt de vraag opgeworpen of het verhaal dat Pi vertelt wel echt is gebeurd. Er is ook een alternatief verhaal. Een nogal schokkend verhaal. Maar het alternatieve verhaal ontneemt het eerste verhaal niet zijn bestaansrecht. Want ook al is het verhaal over Richard Parker niet letterlijk waar, het bevat wel een waarheid over wat er met Pi gebeurd is, die moeilijk was weer te geven op een letterlijke manier. Het verhaal was waar, maar niet letterlijk. Sommige recensenten op internet suggereren dat de conclusie van de film is dat de wereldreligies niet waar zijn en dat het bestaan van God maar een ‘verhaaltje’ is waarmee we ons afsluiten voor de realiteit een schokkend en leeg universum, een verhaaltje dat ons de illusie van zingeving schenkt - en niets meer. Ze denken dat de film in essentie cynisch is. Ik denk echter dat ze geen gelijk hebben. Het is namelijk niet zo dat het ene verhaal dat Pi vertelt cynischer is dan het andere.
Zoals Pi zelf zegt: in beide verhalen vergaat het schip, is Pi de enige overlevende en heeft hij veel geleden. Het eerste verhaal was geen rooskleurig sprookje. Maar wat Pi in dat verhaal vertelt, is welke lessen hij heeft geleerd over God, over zichzelf, over overgave en over verlossing. Hij heeft in zijn avonturen een ervaring gehad met God. Het punt is dat hij deze lessen heeft geleerd - ook al was het alternatieve verhaal de letterlijke waarheid. Hij heeft God ontmoet op zee, ook al waren er geen zebra, orang oetan of tijger in zijn boot. Maar hoe breng je zo’n ervaring over? Hoe spreek je over een ontmoeting met de Grondslag van het Universum? Door er een verhaal over te vertellen. Wat de ervaringen van Pi waren, is met een feitelijk verslag weer te geven. Wat ze betekenden, kan alleen worden weergegeven in de vorm van een verhaal. In de vorm van een mythe. De feiten kunnen de betekenis niet overbrengen. Dus zelfs al was het verhaal niet letterlijk waar, het was nog steeds waar op een manier waarop de ‘feiten’ niet waar waren.
De film suggereert dat de kijker tussen de twee verhalen moet kiezen. Ik weet niet hoe dit in het boek is weergegeven, maar volgens mij is dit een valse keuze. De film geeft op dit punt niet alle opties, zoals dat vaak niet gebeurt in discussies over religie en wetenschap. Er wordt gedaan alsof dit gescheiden werelden zijn. Alsof het verhaal dat de wetenschap over de werkelijkheid vertelt, het verhaal dat religie vertelt automatisch uitsluit. Maar volgens mij kan de luisteraar in het geval van Pi zeggen dat beide verhalen waar zijn, of dat hij beide verhalen gelooft. Ook op het gebied van religie en wetenschap. Ja: ik geloof dat het verhaal van de wetenschap waar is. Maar niet dat daarmee alles dus toevallig en zinloos is. Het bestaan van God is echter niet wetenschappelijk te bewijzen. Het verhaal van de bijbel bevat zelfs wonderen die voor de gemiddelde materialist aanstootgevend zullen zijn (zoals het eerste verhaal van Pi ook onwaarschijnlijkheden bevat - maar het zijn de vooroordelen over de werkelijkheid waarom we het wonder niet willen aannemen. Een wonder is immers een wonder omdat het niet wetenschappelijk te voorspellen valt). Ook de opstanding van Jezus is wel aannemelijk te maken (er zijn volgens mij sterke redenen om te geloven dat het graf leeg was, en dat Jezus’ volgelingen hem hebben waargenomen), maar niet te bewijzen. Ik kan het niet accepteren zoals ik een wetenschappelijke theorie of een leerstelling accepteer. Het verhaal van Jezus vraagt van mij een keuze op een ander niveau. Ik bevind me inderdaad op de positie van de schrijver die naar Pi luistert, en voor de keuze staat: welk verhaal vind ik het mooist? En zo is het met God, zegt Pi. Het verhaal van Jezus stelt mij ook voor een keuze: in welk verhaal wil ik leven?
Ik zelf wil leven in het verhaal waarin Jezus de dood heeft overwonnen, waardoor elk persoon en elke gebeurtenis betekenis ontvangt, en waarin liefde het laatste woord zal hebben. Het Verhaal van de Werkelijkheid is namelijk het mooiste verhaal dat er is.
Maar het verhaal gaat niet in eerste plaats over vissen. Wel voor een groot deel over andere dieren. Hoofdpersoon is namelijk Piscine ‘Pi’ Patel - de zoon van een Indiase dierentuinexploitant. Een schrijver heeft gehoord dat hij een bijzonder verhaal te vertellen heeft. Een verhaal dat de toehoorder in God kan doen geloven. Volgens Pi doet een goede maaltijd hetzelfde. Hij stelt de schrijver met zijn oordeel te wachten tot hij zijn verhaal gedaan heeft. Het blijkt namelijk dat zijn vader een nieuw leven wilde opbouwen in Canada en daarom met zijn gezin en de dieren uit de dierentuin op reis ging naar Amerika. Het schip komt echter onderweg terecht in een heftige storm en vergaat. Pi bereikt een reddingsboot. Hij is echter niet alleen. Ook een paar van de dierentuindieren zijn uit hun kooien ontsnapt en hebben de boot gevonden. Een zebra met een gebroken poot, een orang oetan en een hyena. Op zo’n kleine oppervlakte is dat geen goede combinatie. Als de hyena de andere dieren heeft gedood en op Pi afkomt, blijkt er nog een verstekeling te zijn. De tijger Richard Parker, voor wie Pi’s vader hem indringend heeft gewaarschuwd. Een roofdier. Geen speelkameraad. Pi trekt zich terug op een drijvend vlot, maar het water en de scheepsbeschuit bevinden zich in de reddingsboot. Als hij wil overleven, zal hij een manier moeten vinden om met de tijger om te gaan ...
De film van regisseur Ang Lee is heel erg mooi. Indrukwekkende beelden volgen elkaar op. Van de dierentuindieren over de titels in het begin, tot de scheepsramp, tot de spiegelgladde oceaan, waarin een oranje wolkenlucht wordt weerspiegeld, tot de betoverende effecten van zeevonk, tot een tropische storm aan de horizon, compleet met regenboog. De film maakt hierbij sterk gebruik van de 3D-technologie. Deze trend in de bioscoop pakt niet altijd goed uit, vooral niet als de derde dimensie pas na het filmen wordt toegevoegd, en ik heb er ook wel eens hoofdpijn aan overgehouden, maar deze film maakt echt goed gebruik van de mogelijkheden van de relatief nieuwe techniek (met name een scene met vliegende vissen die de kijker midden in de actie plaatst). Ook heel mooi is de tijger, Richard Parker, voor een deel samengesteld uit beelden van echte tijgers, voor een deel uit niet van echt te onderscheiden computeranimatie. Wat vooral beklijft is dat het geen knuffelbaar fantasiedier is geworden, maar een roofdier is gebleven. Als de tijger op Pi komt afzwemmen voel je daarom ook werkelijk angst. Een aantal van Pi’s maatregelen om te overleven op de oceaan zijn goed gevonden, maar ik vond het avonturenaspect van de film niet volledig meeslepend, misschien door de magisch realistische beelden. Voor mij lag de nadruk meer op de theologische vraag die aan het begin was opgeworpen. En mijn reactie op de film was ook meer intellectueel dan emotioneel. Wat dat betreft zal het interessant zijn het oorspronkelijke boek een keer te lezen (dat heb ik namelijk nog niet gedaan, ook al had ik het heel lang in mijn kast staan).
In filmtijdschrift Empire las ik bij een artikel over deze film een interview met de oorspronkelijke auteur van het boek. Volgens hem was het uitzonderlijk dat zijn boek werd verfilmd, want volgens hem worden er nauwelijks films gemaakt die vragen met betrekking tot religie serieus nemen. Ja, er zijn films waarin religieuze mensen de onderdrukkende en manipulerende slechteriken zijn, en er zijn films waarin gelovige lieden door gebed elke tegenstand overwinnen, maar er zijn inderdaad weinig films die proberen de vraag te beantwoorden wat het eigenlijk betekent te geloven. En dat terwijl mensen ten diepste religieuze wezens zijn. Zoals ik Cloud Atlas aanraadde vanwege de moed van de filmmakers zo’n complex verhaal te vertellen, raad ik The Life of Pi aan vanwege de moed van de filmmakers een theologische discussie aan te zwengelen. De film biedt aanleiding voor goede en diepe gesprekken na afloop onder het genot van een biertje.
Aan de andere kant hoeven er ook helemaal geen films gemaakt te worden over geloof of religie als afzonderlijke onderwerpen, want volgens mij zijn films in zichzelf al religieus. Het horen of zien van een verhaal, waar we het verhaal van ons eigen leven aan kunnen spiegelen, en dat suggereert dat wat wij meemaken net zo goed betekenis heeft als de belevenissen van de personen in het verhaal, is een religieuze ervaring. Mensen verlangen naar betekenis en die betekenis vinden we in verhalen. In mythe. Godsdiensten doen hetzelfde: ze vertellen een verhaal dat zelfs veel groter is dan wat in een film verteld kan worden. En ook al betoog ik in navolging van mijn grote held J.R.R. Tolkien dat in het verhaal van Jezus mythe werkelijkheid werd (de verteller kwam zijn eigen verhaal binnen), dan nog blijft het christelijk geloof in eerste instantie een verhaal, en niet een theologie. Het geloof doet ook hetzelfde als een goede film doet: het geeft een interpretatiekader waarmee we ons leven als betekenisvol kunnen zien (en als we in de opstanding van Jezus geloven, geloven we dat het deze betekenis ook daadwerkelijk heeft).
Het bezoek aan de bioscoop is dus in essentie te vergelijken met een bezoek aan de kerk (en dan leuker) en het is niet voor niets dat mensen net zo fanatiek kunnen discussiëren over films als over theologie. En dit verklaart waarom ik op mijn blog zulke lange theologische essays kan baseren op ook de meest ‘niet christelijke’ films. In Engeland blijken mensen zich bij bevolkingsonderzoeken wat betreft hun religie zelfs te laten registreren als ‘Jedi’ - op basis van de Star Wars-films. De Star Wars-films waren weer in grote lijnen gebaseerd op het gedachtegoed van Joseph Campbell, die in The Hero with a Thousand Faces betoogde dat heldenverhalen en religieuze mythen een overeenkomende structuur hebben. Deze mythe zegt iets waars over het menselijke leven en daarom reageren we zo enthousiast, zowel op religies als op verhalen. Campbell heeft daarom gezegd: ‘All religions are true, but none are literal’. Je zou kunnen zeggen dat dit idee van Campbell wordt uitgewerkt in The Life of Pi.
De film speelt namelijk met de overeenkomsten tussen de godsdiensten. Pi is namelijk zowel Hindoe als Christen als Moslim. Hij gelooft in God. Maar, zegt hij: we geloven omdat we aan God worden voorgesteld. Pi zelf werd eerst aan God voorgesteld in de vorm van Vishnu. Zijn moeder vertelde hem namelijk verhalen over de Hindoeïstische goden. Verhalen waar hij ademloos naar luisterde. Hij las zelfs stripboeken over de goden. Een beeld uit het stripverhaal spreekt tot zijn verbeelding (het komt als het ware in 3D tot leven). Maar later in zijn leven ontmoet hij een christelijke priester die hem een ander verhaal vertelt, dat over Jezus. De film citeert Johannes 3:16 ‘Zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren zoon heeft gezonden opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’ Aanvankelijke begrijpt Pi niet waarom God om zijn liefde te laten zien zijn eigen zoon moet laten sterven (hij houdt mijns inziens vast aan het idee van Karma, namelijk dat schuldigen hun eigen straf moeten dragen en niet vrijgesproken moeten worden), maar hij gaat de Zoon van God steeds meer waarderen. Jezus wordt zijn vriend. Door middel van het christendom werd Pi voorgesteld aan de liefde van God. Ten slotte ontmoet hij ook nog moslims, die hem een bepaald ontzag en ritme bijbrengen.
Is de manier waarop Pi zijn geloof beleeft bezwaarlijk? Ik denk het niet. Want ik geloof dat er uiteindelijk maar een enkele werkelijkheid is. Er is maar een God. Dus als iemand een werkelijke ontmoeting heeft met het absolute, met de grondslag van het universum, met het goddelijke, zoals Pi dat beleefde in het Hindoeïsme, heeft hij een ontmoeting met de enige God. Ikzelf pleeg te zeggen dat elk goed verteld verhaal uiteindelijk elementen bevat van het Ware Verhaal, het Verhaal van de Werkelijkheid. Elke goede film, elk goed boek, wijst terug naar het Verhaal dat ten grondslag ligt aan de werkelijkheid. Daarom hoef ik als christen ook niet alleen maar christelijke films te kijken, maar kan ik Christus tegenkomen in elke film die ik kijk, ook de ‘niet christelijke’. Dat geldt voor religie ook.
Als christenen moeten we daarom niet de religieuze ervaringen van andersgelovigen wegwuiven of relativeren. En vooral niet mensen dwingen hun eigen cultuur en culturele uitingsvormen achter te laten. Ik las van de zomer bijvoorbeeld op de blog van Rachel Held Evans een interessant interview met een christen van Indiaanse afkomst (niet Indiaas), die betoogde dat christenen uit de oorspronkelijke Amerikaanse volken wel aan hun cultuur konden blijven vasthouden. Hij betoogde namelijk dat zijn volksgenoten zonder het te weten dezelfde God hadden aanbeden en dat Christus de vervulling of voltooiing was van de religieuze verlangens van de mensen. Paulus beweert eigenlijk hetzelfde als hij tot de Grieken spreekt op de Areopagus naar aanleiding van hun altaar voor de onbekende God. Hij komt hen vertellen van de God die zij ‘zonder het te weten’ hebben aanbeden en verwijst daarbij naar hun eigen dichters, alsof die met gezag hadden gesproken over de geestelijke werkelijkheid. Paulus verwijst hier (net als J.R.R. Tolkien) naar de opstanding om aan te geven dat in Jezus het Grote Verhaal werkelijk en tastbaar is geworden, maar hij laat staan dat ook in de Griekse verhalen al iets doorschemerde van wat onder de werkelijkheid lag.
Wie het verhaal van Pi goed beluistert, ziet daarin ook iets terug van datzelfde grote verhaal (en van het heldenverhaal van Campbell). Het is een verhaal van zwakheid. Van overgave. Heel mooi is een scene in een storm, als Pi tegen God roept: ‘Ik heb me aan u overgegeven? Wat wilt u nog meer van me?’ Maar het feit dat hij dat uitroept, suggereert dat zijn overgave niet compleet is. Hij verlangt nog steeds iets van God. Hij heeft zijn zelfbeschikking nog steeds niet losgelaten. Pas daarna, als de storm voorbij is (interessant genoeg is er een regenboog zichtbaar - een teken van hoop!) volgt de echte overgave. Pi staakt namelijk zijn verzet tegen God. Degene met wie ik de film zag, zag in dit verband zelfs dat hij een kruispositie aanneemt. En prompt daarna vindt Pi hulp op zijn pad. Hij krijgt hoop om door te gaan. Volgens hem heeft God hem geholpen. (Wat deze hulp precies is en wat het betekent, kan ik hier niet uitleggen. Ook over de symbolische betekenis van de tijger in het verhaal en Pi’s omgang met zijn eigen destructieve kant zal ik het hier niet hebben. Daar is een compleet nieuw essay over te schrijven!).
Aan het eind van de film wordt de vraag opgeworpen of het verhaal dat Pi vertelt wel echt is gebeurd. Er is ook een alternatief verhaal. Een nogal schokkend verhaal. Maar het alternatieve verhaal ontneemt het eerste verhaal niet zijn bestaansrecht. Want ook al is het verhaal over Richard Parker niet letterlijk waar, het bevat wel een waarheid over wat er met Pi gebeurd is, die moeilijk was weer te geven op een letterlijke manier. Het verhaal was waar, maar niet letterlijk. Sommige recensenten op internet suggereren dat de conclusie van de film is dat de wereldreligies niet waar zijn en dat het bestaan van God maar een ‘verhaaltje’ is waarmee we ons afsluiten voor de realiteit een schokkend en leeg universum, een verhaaltje dat ons de illusie van zingeving schenkt - en niets meer. Ze denken dat de film in essentie cynisch is. Ik denk echter dat ze geen gelijk hebben. Het is namelijk niet zo dat het ene verhaal dat Pi vertelt cynischer is dan het andere.
Zoals Pi zelf zegt: in beide verhalen vergaat het schip, is Pi de enige overlevende en heeft hij veel geleden. Het eerste verhaal was geen rooskleurig sprookje. Maar wat Pi in dat verhaal vertelt, is welke lessen hij heeft geleerd over God, over zichzelf, over overgave en over verlossing. Hij heeft in zijn avonturen een ervaring gehad met God. Het punt is dat hij deze lessen heeft geleerd - ook al was het alternatieve verhaal de letterlijke waarheid. Hij heeft God ontmoet op zee, ook al waren er geen zebra, orang oetan of tijger in zijn boot. Maar hoe breng je zo’n ervaring over? Hoe spreek je over een ontmoeting met de Grondslag van het Universum? Door er een verhaal over te vertellen. Wat de ervaringen van Pi waren, is met een feitelijk verslag weer te geven. Wat ze betekenden, kan alleen worden weergegeven in de vorm van een verhaal. In de vorm van een mythe. De feiten kunnen de betekenis niet overbrengen. Dus zelfs al was het verhaal niet letterlijk waar, het was nog steeds waar op een manier waarop de ‘feiten’ niet waar waren.
De film suggereert dat de kijker tussen de twee verhalen moet kiezen. Ik weet niet hoe dit in het boek is weergegeven, maar volgens mij is dit een valse keuze. De film geeft op dit punt niet alle opties, zoals dat vaak niet gebeurt in discussies over religie en wetenschap. Er wordt gedaan alsof dit gescheiden werelden zijn. Alsof het verhaal dat de wetenschap over de werkelijkheid vertelt, het verhaal dat religie vertelt automatisch uitsluit. Maar volgens mij kan de luisteraar in het geval van Pi zeggen dat beide verhalen waar zijn, of dat hij beide verhalen gelooft. Ook op het gebied van religie en wetenschap. Ja: ik geloof dat het verhaal van de wetenschap waar is. Maar niet dat daarmee alles dus toevallig en zinloos is. Het bestaan van God is echter niet wetenschappelijk te bewijzen. Het verhaal van de bijbel bevat zelfs wonderen die voor de gemiddelde materialist aanstootgevend zullen zijn (zoals het eerste verhaal van Pi ook onwaarschijnlijkheden bevat - maar het zijn de vooroordelen over de werkelijkheid waarom we het wonder niet willen aannemen. Een wonder is immers een wonder omdat het niet wetenschappelijk te voorspellen valt). Ook de opstanding van Jezus is wel aannemelijk te maken (er zijn volgens mij sterke redenen om te geloven dat het graf leeg was, en dat Jezus’ volgelingen hem hebben waargenomen), maar niet te bewijzen. Ik kan het niet accepteren zoals ik een wetenschappelijke theorie of een leerstelling accepteer. Het verhaal van Jezus vraagt van mij een keuze op een ander niveau. Ik bevind me inderdaad op de positie van de schrijver die naar Pi luistert, en voor de keuze staat: welk verhaal vind ik het mooist? En zo is het met God, zegt Pi. Het verhaal van Jezus stelt mij ook voor een keuze: in welk verhaal wil ik leven?
Ik zelf wil leven in het verhaal waarin Jezus de dood heeft overwonnen, waardoor elk persoon en elke gebeurtenis betekenis ontvangt, en waarin liefde het laatste woord zal hebben. Het Verhaal van de Werkelijkheid is namelijk het mooiste verhaal dat er is.