zaterdag 3 augustus 2013

Gedicht: Schatkamer

Schatkamer

Waarom wilde je binnenkomen?
In mij is toch niets dat je begrijpt
of op waarde schatten kunt. Je zei
dat je me wilde helpen, vriendelijk,
bij wat ik zelf te moeilijk vind.
Dat ik je kon vertrouwen.
Dat het dit keer anders was.

Dus ik opende de poort,
de ophaalbrug ging krakend neer.
Ik onthaalde je als vriend, gaf je
mijn hand, een tweede kans,
liet je toe in stoffige vertrekken
om te tillen wat ik niet dragen kan.
Ik had beter moeten weten.

Je opende gesloten deuren
en beschimpte wat je vond,
wat niet leek op jouw paleis, niet schoon
en recht was opgebouwd.
Je legde me jouw maatstaf op
en vergat wat was beloofd
in je eigen woorden.

Met een klap brak je tere banden.
Specerijen van ver weg
blies je op als stof, al lachend
bekraste je kostbaar werk, mijn ziel
na lange tijd in eer hersteld.
Het zelfrespect was moeizaam opgebouwd.
Het kon nog niet veel hebben.

Mijn voorraadkamer roofde je
en negeerde mijn protesten. Jouw troon
moest komen waar ik in rust verbleef.
Nu moet ik doen wat ik had afgezworen,
de wapens nemen, je verjagen
uit mijn eigen huis. Ik ben het waard
om voor mezelf te strijden.

Wat ik te bieden heb, is waardevol.
Wil jij het niet, de wereld wacht
tot ik het naar buiten breng,
het toon, zonder te hoeven vrezen.
Tot die tijd zul jij geen toegang krijgen,
mijn parels niet meer zien.
Ze zijn niet voor de zwijnen.