De onvoorwaardelijke liefde van God is van eeuwigheid af al realiteit, onafhankelijk van ons. Hij is immers gisteren en heden dezelfde, en tot in eeuwigheid. Het enige wat wij kunnen doen is ons openstellen voor deze eeuwige realiteit, dat wil zeggen: er in leven, leven alsof het waar is. Want we kunnen er niets aan veranderen.
Jezus zelf gebruikt het beeld van de koperen slang in de woestijn, die door Mozes werd opgetild, zodat iedereen hem kon zien. De slang drukte de genezing van God uit, die realiteit was. Je kon alleen ziek, ongenezen, blijven als je niet in die werkelijkheid wilde leven en bewust je ogen ervoor sloot. Je moest je ervan afkeren en je oogleden strak op elkaar houden om buiten de werkelijkheid van Gods genezing te blijven. Zo is het ook met Gods liefde, betoogt Jezus. God doet het regenen op goeden en op kwaden. Maar sommige mensen willen hun handen openen voor de regen, terwijl anderen proberen een schuilplaats te zoeken. Sommigen staan als kinderen open voor het koninkrijk van God. Anderen denken dat ze eeuwig leven kunnen krijgen door ‘goed te doen’, zoals de rijke jongeling in het Bijbelverhaal. Hij hield vast aan een transactioneel beeld van God, alsof ‘goed zijn’ iets te betekenen had, en daardoor bleef hij buiten het koninkrijk. De Farizeeën ook. Ze konden het niet verdragen dat de hoeren en tollenaars hen voor gingen in het koninkrijk, dat de laatsten net zo behandeld werden als de eersten, en dus bleven ze buiten. En door tegen anderen te prediken dat ze net als zij moesten worden, net als zij moesten Bijbellezen, naar de Synagoge gaan, tienden geven en goed doen, hielden ze mensen buiten het koninkrijk. Ze maakten dat mensen God gingen zien als werkgever, als iemand met wie ze transacties konden sluiten, en daardoor sloten deze mensen hun ogen voor de werkelijkheid van Gods liefde die al voor hen gold, ongeacht wat ze deden of geloven. Het zou beter voor ze zijn geweest om met een molensteen om de nek in zee te verdrinken, dan een van de ‘kleinen’ buiten het koninkrijk van God te houden.
Dit gold trouwens niet alleen voor Farizeeën. Het zijn namelijk niet alleen religieuzen die te trots zijn om zich open te stellen voor de realiteit van het koninkrijk van God. Een van de moordenaars die naast Jezus gekruisigd was, schold hem uit, en beledigde hem. De ander vroeg hem om aan hem te denken als hij zijn koninkrijk binnenging. Tegen hem zei Jezus: ‘Heden zult u met mij in het paradijs zijn.’ Niet omdat deze man iets had gepresteerd, of in de juiste leerstellingen had geloofd, of op een juiste manier berouw had gehad, maar omdat het waar is. De ander had er ook kunnen zijn, als hij niet had volgehouden dat het proces oneerlijk was en hij zijn lot niet verdiend had.
De Farizeeën en de moordenaar protesteerden allebei over oneerlijkheid. Maar als er iets waar is over het verlossingswerk van Christus, is het dat het in de kern oneerlijk is. Eerlijkheid heeft er niets mee te maken. Goeden en slechten, morele mensen en immorele mensen zijn allemaal door God geliefd. Er is geen onderscheid in het koninkrijk. Ook Paulus zegt dat er in Christus geen slaaf of vrije is, geen Jood of heiden, geen man of vrouw. In een andere passage, uit Romeinen, gaat hij zelfs verder: ‘Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus onze Heer’ (Romeinen 8:38v). Niets kan ons scheiden van de liefde van God. Niet ons weinige bidden of Bijbellezen. Niet ons gebrek aan liefde. Niet ons ongeloof, of onze twijfel. En al helemaal onze zonde niet. Sterker nog: Paulus zegt dat er geen veroordeling is, voor hen die in Christus Jezus zijn (8:1). Dat we gered zijn, is dus niet op grond van onze goedheid of onze werken. “Door zijn genade bent u gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan’, schrijft hij in de brief aan de Efeziers (2:8v). We hadden niets dat ons aangenaam voor God maakte, toen hij besloot voor ons in actie te komen. ‘God bewijst zijn liefde aan ons, doordat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaren waren’ (Romeinen 5:8). Paulus schakelt ons hier dus allemaal gelijk: het maakt niet uit of ze zondig zijn of niet, of we goed zijn of niet. Ongeacht van onze moraliteit of onze missionaire ijver, onze kerkgang, of de mate van ons geloof: Christus is voor ons gestorven. Ook al waren we allemaal de grootste zondaars: Christus is voor ons gestorven. “Des te zekerder is het dat wij nu we door zijn dood zijn vrijgesproken, dankzij hem zullen worden gered en niet veroordeeld.” (v9)
Deze passage zegt echter niet dat God nu opeens van ons kan houden omdat Christus voor ons gestorven is. Christus’ dood was niet transactioneel. Christus’ dood en opstanding waren een sacrament. Een sacrament waarmee God voor eens en altijd zijn liefde bewijst. Als God zelfs niet boos wordt als Jezus door Joden en Romeinen onschuldig wordt veroordeeld, wordt gemarteld en vernederd, wordt gedood als een misdadiger, wordt hij niet boos op ons. Sterker nog: het laat zien dat hij ook ons, die eenmaal dood zullen gaan, uit de dood zal opwekken, zoals hij Jezus uit de dood heeft opgewekt. We zullen leven, zoals Jezus nu al leeft voor God. We zitten zelfs met Hem in de hemelse gewesten, aan de rechterhand van God (vgl Efeze 2:6).
Wat de dood en opstanding van Jezus doen is dat ze de eeuwige realiteit zichtbaar maken. De realiteit van het Grote Verhaal. Het verhaal dat begon bij de schepping, toen God door zijn liefde de wereld schiep. Hij gaf dingen, dieren en mensen hun identiteit door hun naam te noemen. Dat is liefde. Scheppen is liefhebben. En die liefde is nooit opgehouden. De schepping bestaat omdat God haar liefheeft. Wij leven omdat Hij ons liefheeft. Hij onderhoudt alle dingen door het woord van zijn kracht. In Hem leven wij, bewegen wij, en zijn wij. We kunnen weten dat we door God geliefd zijn, puur vanwege het feit dat we bestaan. Dat God liefde is, wordt in ons zichtbaar. Dat is wat het betekent dat wij geschapen zijn naar Gods beeld, dat we beelddragers zijn.
Maar trots brengt ons ertoe dat we zelf willen oordelen over onze waarde of die van anderen (wat volgens mij het kennen van goed en kwaad is, of althans een van de vormen ervan). Het gevolg hiervan is schaamte, en gedrag dat hieruit voortkomt (zie Kain en Abel). Het kwaad kwam hierdoor de wereld in. Maar let op wat het verhaal uit Genesis zegt: niet dat God zich van de mens afkeerde, maar dat de mens zich uit schaamte van God afkeerde. Het kwaad heeft geen eigen realiteit. Het is leegte. Ontkenning. Duisternis. God liep namelijk nog altijd in de avondkoelte door de tuin. God riep de mens. De mens verstopte zich. De mens gaf anderen de schuld om de eigen trots in stand te willen houden. De mens wilde zich bedekken. De mens ging denken en geloven in goed en fout, in straf en beloning, in hemel en hel. De mens ging geloven in transacties. Het gevolg daarvan was dat hij zich afsneed van de liefde van God, die daar niets mee van doen had. En afgesneden van de bron van het leven, ervoer hij de dood.
De liefde van God veranderde echter niet door de keuze van de mens. Alsof er iets zou kunnen zijn dat de liefde van God zou kunnen veranderen. God blijft wat niet is door zijn woord tot aanschijn roepen, hij blijft wat dood is levend maken, hij blijft het zwakke de overwinning geven. En dus gaf hij al in het Oude Testament de belofte van het nieuwe verbond, een nieuwe werkelijkheid, waarin er vrede zou heersen, mensen de wet zouden kennen en hijzelf onder hen zou wonen. Hij beloofde de opstanding. En daarin zou ieder mens worden opgewekt. Ieder mens zou God kennen. Iedereen die dood was, zou weer leven. Als er over de eindtijd wordt gesproken in de bijbel, zien we dat iedereen uit de dood wordt opgewekt. Uiteindelijk zijn er alleen maar opgewekte mensen. Dat is de werkelijkheid. En die nieuwe werkelijkheid is volledig door God tot stand gebracht, niet door ons. ‘Er is er maar een die handelt. En God handelt alleen.’ (Galaten 3:20).
Maar hoe kon Gods volk worden overtuigd van de realiteit van deze belofte, hoe konden mensen gaan geloven dat God zou doen wat hij had gezegd? Mensen moesten een teken krijgen. Zoals Mozes de mensen het teken van de koperen slang had gegeven, gaf God zijn volk een teken. Omdat hij de wereld liefhad (dit was al realiteit!), zond hij zijn zoon. Zodat hij kon worden opgericht, net als de slang van Mozes, en iedereen die naar hem keek zou zien dat God de wereld liefhad. Jezus’ hele leven was een teken. Hij was de werkelijke Beelddrager van God, de ware mens: ‘In Hem schittert Gods luister, hij is zijn evenbeeld’ (Hebreeën 1:3). God werd zichtbaar in zijn geboorte (de engelen zongen niet voor niets dat God in mensen een welbehagen heeft. Dat is wat God door Jezus aan de wereld wilde laten zien), zijn gehoorzaamheid aan zijn ouders, zijn wonderen en tekenen, en zijn woorden. En in zijn dood en opstanding.
Dit teken gold voor iedereen, voor de hele wereld. Jezus zei het: ‘Wanneer ik van de aarde omhoog geheven word, zal ik iedereen naar mij toe halen’ (Johannes 12:32). Jezus identificeerde zich met ons, met onze zonde en onvolkomenheden, en met de dood die we allemaal sterven. Zijn dood was een beeld van onze dood. Omdat Jezus is gestorven in dezelfde dood die wij sterven, zijn wij allemaal met Jezus gestorven. We dalen in hetzelfde graf af als Hij. En omdat ze allemaal dezelfde dood sterven als Hij, zullen we ook allemaal net als Hij worden opgewekt. Wat voor ons geldt, gold voor Jezus. Wat voor Jezus geldt, geldt voor ons. Paulus schrijft: ‘De rechtvaardigheid van een enkel mens zal ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven ... door de gehoorzaamheid van een mens zullen alle mensen rechtvaardigen worden’ (Romeinen 5:19).
Als Paulus zegt dat er geen veroordeling is voor wie in Christus Jezus zijn, bedoelt hij dus dat er geen veroordeling meer is. Punt. Want we zijn allemaal in Christus Jezus dood en opstanding betrokken. We zullen allemaal in een nieuw lichaam voor God staan. Er is niemand die niet geschreven is in het boek van het leven van het lam. We zijn allemaal met God verzoend in Jezus. Er is geen uitzondering. Als Jezus melaatsen kon aanraken en in zijn aanwezigheid accepteren, accepteert hij iedereen. In die zin ben ik dus inderdaad een Alverzoener.
Robert Farrar Capon heeft het ergens geschreven: er bestaan alleen maar vergeven mensen. Er bestaan geen niet vergeven mensen. De hemel en de hel zijn beide gevuld door vergeven mensen. Want ook de Farizeeën waren al vergeven. Ze waren al gerechtvaardigd. Zonder dat ze er iets voor konden doen. Ze vonden die realiteit alleen oneerlijk, en wilden er niet in leven. Ze bleven liever buiten de werkelijkheid van Gods liefde, dan te moeten toegeven dat die niets met hun goedheid, hun Bijbelkennis of hun geloof te maken had. Ze wilden hun handen niet openen voor de stroom van levend water die God over alle mensen uitstort. C.S. Lewis zegt in The Great Divorce dat de deur van de hel van binnenuit op slot is gedraaid. Dat er twee soorten mensen zijn: degenen die tegen God zeggen: ‘Uw wil geschiede’, en de mensen tegen wie God uiteindelijk zal zeggen: ‘uw wil geschiede’. Als de Farizeeër God niet had gedankt dat hij niet zo was als de Tollenaar, omdat hij ten minste wel zijn tienden gaf en de Sabbat hield, had hij ook gerechtvaardigd naar huis kunnen gaan. Hij was namelijk al gerechtvaardigd. En hij ging in diezelfde rechtvaardiging naar huis, maar hij weigerde die te accepteren. De tollenaar, die wist dat God oneerlijk is, gaf toe dat hij een zondaar was, en kon de rechtvaardiging die al voor hem gold wel accepteren. Dit is de reden dat ik niet zal claimen dat ik een Alverzoener ben, omdat ik niet weet of iedereen uiteindelijk zal kiezen te leven in de liefde van God, die al realiteit is. Maar ik hoop het wel. Het is in elk geval de enige hoop die ik zelf heb om terecht te komen in het koninkrijk van God.
Want als God eerlijk zou zijn, zou ik veel te veel tekort schieten. Ik bid immers nauwelijks, lees nauwelijks in de bijbel, heb moeite met de kerk, zet me niet heel erg in voor missionair werk, en vind dat ik ook in moreel opzicht tekort schiet. En ik vraag me heel vaak af of ik wel geloof en zo ja, waarin. Is mijn geloof wel groot genoeg als het mosterdzaadje dat nodig is? Ik heb van mezelf niets om een transactie mee tot stand te brengen. Dus ik ben blij dat God niet eerlijk is. Dat hij al van me houdt en me uit de dood laat opstaan, zomaar omdat hij het wil. Want alleen dat geeft me de vrijheid om mezelf te zijn, om te houden van God, andere mensen en mezelf, en te genieten van schoonheid, avontuur en intimiteit. Alleen die waarheid geeft me leven.
Wordt vervolgd ...
Jezus zelf gebruikt het beeld van de koperen slang in de woestijn, die door Mozes werd opgetild, zodat iedereen hem kon zien. De slang drukte de genezing van God uit, die realiteit was. Je kon alleen ziek, ongenezen, blijven als je niet in die werkelijkheid wilde leven en bewust je ogen ervoor sloot. Je moest je ervan afkeren en je oogleden strak op elkaar houden om buiten de werkelijkheid van Gods genezing te blijven. Zo is het ook met Gods liefde, betoogt Jezus. God doet het regenen op goeden en op kwaden. Maar sommige mensen willen hun handen openen voor de regen, terwijl anderen proberen een schuilplaats te zoeken. Sommigen staan als kinderen open voor het koninkrijk van God. Anderen denken dat ze eeuwig leven kunnen krijgen door ‘goed te doen’, zoals de rijke jongeling in het Bijbelverhaal. Hij hield vast aan een transactioneel beeld van God, alsof ‘goed zijn’ iets te betekenen had, en daardoor bleef hij buiten het koninkrijk. De Farizeeën ook. Ze konden het niet verdragen dat de hoeren en tollenaars hen voor gingen in het koninkrijk, dat de laatsten net zo behandeld werden als de eersten, en dus bleven ze buiten. En door tegen anderen te prediken dat ze net als zij moesten worden, net als zij moesten Bijbellezen, naar de Synagoge gaan, tienden geven en goed doen, hielden ze mensen buiten het koninkrijk. Ze maakten dat mensen God gingen zien als werkgever, als iemand met wie ze transacties konden sluiten, en daardoor sloten deze mensen hun ogen voor de werkelijkheid van Gods liefde die al voor hen gold, ongeacht wat ze deden of geloven. Het zou beter voor ze zijn geweest om met een molensteen om de nek in zee te verdrinken, dan een van de ‘kleinen’ buiten het koninkrijk van God te houden.
Dit gold trouwens niet alleen voor Farizeeën. Het zijn namelijk niet alleen religieuzen die te trots zijn om zich open te stellen voor de realiteit van het koninkrijk van God. Een van de moordenaars die naast Jezus gekruisigd was, schold hem uit, en beledigde hem. De ander vroeg hem om aan hem te denken als hij zijn koninkrijk binnenging. Tegen hem zei Jezus: ‘Heden zult u met mij in het paradijs zijn.’ Niet omdat deze man iets had gepresteerd, of in de juiste leerstellingen had geloofd, of op een juiste manier berouw had gehad, maar omdat het waar is. De ander had er ook kunnen zijn, als hij niet had volgehouden dat het proces oneerlijk was en hij zijn lot niet verdiend had.
De Farizeeën en de moordenaar protesteerden allebei over oneerlijkheid. Maar als er iets waar is over het verlossingswerk van Christus, is het dat het in de kern oneerlijk is. Eerlijkheid heeft er niets mee te maken. Goeden en slechten, morele mensen en immorele mensen zijn allemaal door God geliefd. Er is geen onderscheid in het koninkrijk. Ook Paulus zegt dat er in Christus geen slaaf of vrije is, geen Jood of heiden, geen man of vrouw. In een andere passage, uit Romeinen, gaat hij zelfs verder: ‘Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus onze Heer’ (Romeinen 8:38v). Niets kan ons scheiden van de liefde van God. Niet ons weinige bidden of Bijbellezen. Niet ons gebrek aan liefde. Niet ons ongeloof, of onze twijfel. En al helemaal onze zonde niet. Sterker nog: Paulus zegt dat er geen veroordeling is, voor hen die in Christus Jezus zijn (8:1). Dat we gered zijn, is dus niet op grond van onze goedheid of onze werken. “Door zijn genade bent u gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan’, schrijft hij in de brief aan de Efeziers (2:8v). We hadden niets dat ons aangenaam voor God maakte, toen hij besloot voor ons in actie te komen. ‘God bewijst zijn liefde aan ons, doordat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaren waren’ (Romeinen 5:8). Paulus schakelt ons hier dus allemaal gelijk: het maakt niet uit of ze zondig zijn of niet, of we goed zijn of niet. Ongeacht van onze moraliteit of onze missionaire ijver, onze kerkgang, of de mate van ons geloof: Christus is voor ons gestorven. Ook al waren we allemaal de grootste zondaars: Christus is voor ons gestorven. “Des te zekerder is het dat wij nu we door zijn dood zijn vrijgesproken, dankzij hem zullen worden gered en niet veroordeeld.” (v9)
Deze passage zegt echter niet dat God nu opeens van ons kan houden omdat Christus voor ons gestorven is. Christus’ dood was niet transactioneel. Christus’ dood en opstanding waren een sacrament. Een sacrament waarmee God voor eens en altijd zijn liefde bewijst. Als God zelfs niet boos wordt als Jezus door Joden en Romeinen onschuldig wordt veroordeeld, wordt gemarteld en vernederd, wordt gedood als een misdadiger, wordt hij niet boos op ons. Sterker nog: het laat zien dat hij ook ons, die eenmaal dood zullen gaan, uit de dood zal opwekken, zoals hij Jezus uit de dood heeft opgewekt. We zullen leven, zoals Jezus nu al leeft voor God. We zitten zelfs met Hem in de hemelse gewesten, aan de rechterhand van God (vgl Efeze 2:6).
Wat de dood en opstanding van Jezus doen is dat ze de eeuwige realiteit zichtbaar maken. De realiteit van het Grote Verhaal. Het verhaal dat begon bij de schepping, toen God door zijn liefde de wereld schiep. Hij gaf dingen, dieren en mensen hun identiteit door hun naam te noemen. Dat is liefde. Scheppen is liefhebben. En die liefde is nooit opgehouden. De schepping bestaat omdat God haar liefheeft. Wij leven omdat Hij ons liefheeft. Hij onderhoudt alle dingen door het woord van zijn kracht. In Hem leven wij, bewegen wij, en zijn wij. We kunnen weten dat we door God geliefd zijn, puur vanwege het feit dat we bestaan. Dat God liefde is, wordt in ons zichtbaar. Dat is wat het betekent dat wij geschapen zijn naar Gods beeld, dat we beelddragers zijn.
Maar trots brengt ons ertoe dat we zelf willen oordelen over onze waarde of die van anderen (wat volgens mij het kennen van goed en kwaad is, of althans een van de vormen ervan). Het gevolg hiervan is schaamte, en gedrag dat hieruit voortkomt (zie Kain en Abel). Het kwaad kwam hierdoor de wereld in. Maar let op wat het verhaal uit Genesis zegt: niet dat God zich van de mens afkeerde, maar dat de mens zich uit schaamte van God afkeerde. Het kwaad heeft geen eigen realiteit. Het is leegte. Ontkenning. Duisternis. God liep namelijk nog altijd in de avondkoelte door de tuin. God riep de mens. De mens verstopte zich. De mens gaf anderen de schuld om de eigen trots in stand te willen houden. De mens wilde zich bedekken. De mens ging denken en geloven in goed en fout, in straf en beloning, in hemel en hel. De mens ging geloven in transacties. Het gevolg daarvan was dat hij zich afsneed van de liefde van God, die daar niets mee van doen had. En afgesneden van de bron van het leven, ervoer hij de dood.
De liefde van God veranderde echter niet door de keuze van de mens. Alsof er iets zou kunnen zijn dat de liefde van God zou kunnen veranderen. God blijft wat niet is door zijn woord tot aanschijn roepen, hij blijft wat dood is levend maken, hij blijft het zwakke de overwinning geven. En dus gaf hij al in het Oude Testament de belofte van het nieuwe verbond, een nieuwe werkelijkheid, waarin er vrede zou heersen, mensen de wet zouden kennen en hijzelf onder hen zou wonen. Hij beloofde de opstanding. En daarin zou ieder mens worden opgewekt. Ieder mens zou God kennen. Iedereen die dood was, zou weer leven. Als er over de eindtijd wordt gesproken in de bijbel, zien we dat iedereen uit de dood wordt opgewekt. Uiteindelijk zijn er alleen maar opgewekte mensen. Dat is de werkelijkheid. En die nieuwe werkelijkheid is volledig door God tot stand gebracht, niet door ons. ‘Er is er maar een die handelt. En God handelt alleen.’ (Galaten 3:20).
Maar hoe kon Gods volk worden overtuigd van de realiteit van deze belofte, hoe konden mensen gaan geloven dat God zou doen wat hij had gezegd? Mensen moesten een teken krijgen. Zoals Mozes de mensen het teken van de koperen slang had gegeven, gaf God zijn volk een teken. Omdat hij de wereld liefhad (dit was al realiteit!), zond hij zijn zoon. Zodat hij kon worden opgericht, net als de slang van Mozes, en iedereen die naar hem keek zou zien dat God de wereld liefhad. Jezus’ hele leven was een teken. Hij was de werkelijke Beelddrager van God, de ware mens: ‘In Hem schittert Gods luister, hij is zijn evenbeeld’ (Hebreeën 1:3). God werd zichtbaar in zijn geboorte (de engelen zongen niet voor niets dat God in mensen een welbehagen heeft. Dat is wat God door Jezus aan de wereld wilde laten zien), zijn gehoorzaamheid aan zijn ouders, zijn wonderen en tekenen, en zijn woorden. En in zijn dood en opstanding.
Dit teken gold voor iedereen, voor de hele wereld. Jezus zei het: ‘Wanneer ik van de aarde omhoog geheven word, zal ik iedereen naar mij toe halen’ (Johannes 12:32). Jezus identificeerde zich met ons, met onze zonde en onvolkomenheden, en met de dood die we allemaal sterven. Zijn dood was een beeld van onze dood. Omdat Jezus is gestorven in dezelfde dood die wij sterven, zijn wij allemaal met Jezus gestorven. We dalen in hetzelfde graf af als Hij. En omdat ze allemaal dezelfde dood sterven als Hij, zullen we ook allemaal net als Hij worden opgewekt. Wat voor ons geldt, gold voor Jezus. Wat voor Jezus geldt, geldt voor ons. Paulus schrijft: ‘De rechtvaardigheid van een enkel mens zal ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven ... door de gehoorzaamheid van een mens zullen alle mensen rechtvaardigen worden’ (Romeinen 5:19).
Als Paulus zegt dat er geen veroordeling is voor wie in Christus Jezus zijn, bedoelt hij dus dat er geen veroordeling meer is. Punt. Want we zijn allemaal in Christus Jezus dood en opstanding betrokken. We zullen allemaal in een nieuw lichaam voor God staan. Er is niemand die niet geschreven is in het boek van het leven van het lam. We zijn allemaal met God verzoend in Jezus. Er is geen uitzondering. Als Jezus melaatsen kon aanraken en in zijn aanwezigheid accepteren, accepteert hij iedereen. In die zin ben ik dus inderdaad een Alverzoener.
Robert Farrar Capon heeft het ergens geschreven: er bestaan alleen maar vergeven mensen. Er bestaan geen niet vergeven mensen. De hemel en de hel zijn beide gevuld door vergeven mensen. Want ook de Farizeeën waren al vergeven. Ze waren al gerechtvaardigd. Zonder dat ze er iets voor konden doen. Ze vonden die realiteit alleen oneerlijk, en wilden er niet in leven. Ze bleven liever buiten de werkelijkheid van Gods liefde, dan te moeten toegeven dat die niets met hun goedheid, hun Bijbelkennis of hun geloof te maken had. Ze wilden hun handen niet openen voor de stroom van levend water die God over alle mensen uitstort. C.S. Lewis zegt in The Great Divorce dat de deur van de hel van binnenuit op slot is gedraaid. Dat er twee soorten mensen zijn: degenen die tegen God zeggen: ‘Uw wil geschiede’, en de mensen tegen wie God uiteindelijk zal zeggen: ‘uw wil geschiede’. Als de Farizeeër God niet had gedankt dat hij niet zo was als de Tollenaar, omdat hij ten minste wel zijn tienden gaf en de Sabbat hield, had hij ook gerechtvaardigd naar huis kunnen gaan. Hij was namelijk al gerechtvaardigd. En hij ging in diezelfde rechtvaardiging naar huis, maar hij weigerde die te accepteren. De tollenaar, die wist dat God oneerlijk is, gaf toe dat hij een zondaar was, en kon de rechtvaardiging die al voor hem gold wel accepteren. Dit is de reden dat ik niet zal claimen dat ik een Alverzoener ben, omdat ik niet weet of iedereen uiteindelijk zal kiezen te leven in de liefde van God, die al realiteit is. Maar ik hoop het wel. Het is in elk geval de enige hoop die ik zelf heb om terecht te komen in het koninkrijk van God.
Want als God eerlijk zou zijn, zou ik veel te veel tekort schieten. Ik bid immers nauwelijks, lees nauwelijks in de bijbel, heb moeite met de kerk, zet me niet heel erg in voor missionair werk, en vind dat ik ook in moreel opzicht tekort schiet. En ik vraag me heel vaak af of ik wel geloof en zo ja, waarin. Is mijn geloof wel groot genoeg als het mosterdzaadje dat nodig is? Ik heb van mezelf niets om een transactie mee tot stand te brengen. Dus ik ben blij dat God niet eerlijk is. Dat hij al van me houdt en me uit de dood laat opstaan, zomaar omdat hij het wil. Want alleen dat geeft me de vrijheid om mezelf te zijn, om te houden van God, andere mensen en mezelf, en te genieten van schoonheid, avontuur en intimiteit. Alleen die waarheid geeft me leven.
Wordt vervolgd ...