donderdag 7 november 2013

Gedicht: Onderweg

Onderweg

Recht strekt de weg zich uit
voor mij. Ik kan het eind niet zien.
Ken alleen de geruchten
van oude reizigers, zelf zoekend
naar een ideaal. Ze tastten
voor zich in de lucht. Hun droom
door vrienden afgedaan
als mooie woorden. Maar ik weet
dat ik niet zonder kan.
De sleutel die mijn harde
hart kan breken, levend maken,
glinsterend als goud:
hij moet er zijn, ligt
achter de horizon verborgen.
Dus zet ik de eerste schreden;
volg westwaarts het pad. Loop
als door het lot gedreven
over witte steen naar huis.

Nu daalt de zon. Oranje
wenkt de einder mij.
Mijn pas versnelt. Het duister
tracht mij in te halen.
Draalde ik? Niet meer.
Mijn vingers in mijn oren
kijk ik vooruit. Links en rechts
prijst men and’re wegen
naar eindes die ik met het oog
kan zien. Glimmende ramen
in het moeras. Veilig. Comfort
om mij in te verliezen.
In een klein huis in slaap gesust
zonder nog te ontwaken.
Dus zing ik zo hard ik kan,
negeer mijn zere voeten. Ren
waarheen de weg mij leidt
En hoop ooit aan te komen.