Tot een jaar of zeven, acht geleden had ik elke winter last van depressieve buien. Ondertussen weet ik van het bestaan van de ziekte ‘seasonal affective disorder’, oftewel: winterdepressie, en kan ik daar met behulp van lichttherapie ook wat tegen doen, maar toen was ik me daarvan niet bewust. Wat ik wel wist, was dat ik in de zomer opgewekt en zorgeloos door het leven ging, maar in de winter elke dag, van ‘s morgens tot ‘s avonds, liep te piekeren. Mijn gedachten bleven malen. Ik werd achtervolgd door schuldgevoelens, niets wat ik had gedaan was goed of waardevol (schuldwanen zijn een van de symptomen van deze ziekte). Van eind september tot eind april was ik in de greep van negatieve gevoelens. Ik hoef niet uit te leggen dat dit het voor mij erg moeilijk maakte om keuzes te maken. Ik had mezelf voorgenomen om belangrijke beslissingen uit te stellen tot de zomer, want zelfs de minder belangrijke leidden tot eindeloze cirkels: ik moet het doen, ik moet het niet doen, of toch wel, maar dan ... et cetera ad infinitum (om mijn wat verstofte kennis van het Latijn maar weer eens toe te passen).
Natuurlijk ontkwam ik er niet aan dat ik soms iets moest besluiten, bijvoorbeeld toen ik bezig was een huis te kopen. Volgens mijn ouders zou ik in mijn woning laminaat moeten leggen. Ik was echter eigenlijk van plan geweest om voor vloerbedekking te gaan. En uren lang ging ik tussen de opties heen en weer. Ik kwam er niet achter wat ik wilde. Tot ik mezelf de vraag stelde wat ik wilde willen. Oftewel: ik had voor allebei argumenten, en zou op basis daarvan voor allebei wel kunnen kiezen. Maar welke keuze WILDE ik nu eigenlijk maken? En het antwoord kwam direct bij me boven. Ik hoefde er niet over na te denken. Ik wilde kiezen voor vloerbedekking. Dus deed ik dat en ik heb er geen spijt van gehad.
Maar hoe vrij was die keuze nu eigenlijk? Omdat ik last had van winterdepressie vormde de schijnbare vrijheid van mijn wil voor mij een belemmering - ik kon geen keuze maken, omdat ik voor allebei argumenten zag. Maar hoe vrij was mijn keuze nadat ik mezelf had afgevraagd wat ik ‘wilde willen’? Er was toen immers geen sprake meer van dat ik iets anders zou doen. Mijn keuze voor vloerbedekking was in zekere zin geen ‘vrije keuze’ - ik wist dat ik dit moest doen - maar ik voelde me wel vrij toen ik ervoor koos, omdat ik handelde in overeenstemming met mijn identiteit. Ik ben nu eenmaal een ‘vloerbedekking-mens’ en geen ‘laminaatpersoon’. Maar als ik eigenlijk al niet vrij ben in het kiezen van mijn vloerbedekking, hoe vrij ben ik dan om voor of tegen God te kiezen?
Aan deze gebeurtenis moest ik terugdenken toen ik het boek ‘Wij zijn ons brein’ van Dick Swaab las. Hij beschrijft namelijk experimenten die zouden aantonen dat mensen geen vrije wil hebben. Als wij bijvoorbeeld besluiten onze koffiemok te pakken, worden de hersengedeeltes die onze arm aansturen aantoonbaar al actief, voordat we bewust de keuze ervoor maken. Swaab noemt de vrije wil dan ook ‘een plezierige illusie’. Hij beschrijft een vorm van ‘neurocalvinisme’, wat inhoudt dat de manier waarop wij ons in ons latere leven zullen gedragen al kort na onze geboorte vastligt. “We zitten door onze genetische achtergrond en alle factoren die vervolgens op onze vroege hersenontwikkeling hun permanente effect hebben gehad vol met ‘interne beperkingen’ en zijn dus niet vrij om te besluiten te veranderen van gender-identiteit, seksuele orientatie, het niveau van onze agressie, ons karakter, religie of onze moedertaal. Evenmin kunnen we besluiten van nu af aan een bepaald talent te hebben of niet aan iets te denken.” Ons bewustzijn hobbelt achter de feiten aan. We denken dat we kiezen iets te doen of te laten, maar het wordt in feite voor ons bepaald door de manier waarop onze hersenen zijn aangelegd. De enige die volgens Swaab nog een beetje vrij is, afgezien van zijn genetische beperkingen, is de foetus in het begin van de zwangerschap, wiens voorkeuren nog niet zijn vastgelegd. “Die kan echter met die beperkte vrijheid niets doen omdat het zenuwstelsel nog te onrijp is.”
Het is even een schok om de ‘vrije wil’ zo aangevallen te zien worden. Dat verraadt hoe Arminiaans evangelische christenen zijn, en hoe belangrijk de vrije wil is voor deze groepering (waar ik ook officieel nog toe behoor). Voor reformatorische christenen komt deze informatie vast niet als verrassing. Die spreken niet voor niets over de ‘gebondenheid van de wil’. Richard Beck is geen calvinist, maar op zijn blog Experimental Theology betoogt hij toch dat onze wil niet zo vrij is als we vaak denken. Niet alle keuzes staan voor ons open. Volgens hem betekent onze ervaring van vrije wil niet in eerste instantie dat er geen oorzaken zijn voor onze keuzes. Het betekent niet dat onze keuzes niet gedetermineerd zijn. Volgens hem is ‘vrije wil’ ten diepste een gevoel, namelijk het gevoel dat wat we doen, wat we kiezen, overeenkomt met wat we willen, wat we verlangen. “We feel free when we "own" our decisions and actions. When I scratch my nose I feel that I "own" (i.e., willed) the entire action. The second part of the feeling of freedom involves choice/caring congruence. When our choices align with what we want or care about we feel a sense of inner harmony and freedom. I'm doing what I want to do. Desire, choice and behavior are aligned. For a feeling of freedom to exist we need choice/caring congruence. Freedom isn't simply the absence of external coercion. Freedom is about getting our choices to align with our affections and desires.”
Ik citeer in mijn boek Indrukwekkende Vrijheid een lied van Don Francisco, dat zegt: "Love is not a feeling, it’s an act of the will." Ik betoog vervolgens dat wij vrijheid ervaren als we ervoor kiezen God lief te hebben boven onszelf of anderen. Maar zo makkelijk is het niet. Mijn boek, en dit lied, stellen de vrijheid te eenvoudig voor. Eigenlijk is het namelijk andersom. We kunnen onszelf niet dwingen iets of iemand lief te hebben. Wat we willen is namelijk niet vrij. Onze keuzes worden gedreven door ons verlangen (wat ik gelukkig verderop in mijn boek wel uitwerk). Onze wil is dus een uiting van onze al aanwezige liefde en niet andersom.
Richard Beck gebruikt als voorbeeld zijn liefde voor zijn zoons: als hij ‘s ochtends wakker wordt hoeft hij er niet voor te kiezen ze die dag opnieuw lief te hebben. “I make loving choices because I care about my boys. I don't choose to care about my boys so that I can make loving choices.” Dat verlangen is er of is er niet. We kunnen niet kiezen waarnaar we verlangen. Ik kan er niet voor kiezen opeens aquariums niet meer fascinerend te vinden, of om geen fantasy- en sciencefictionliefhebber te zijn. Ik kan mijn aquariums de deur uitdoen, of mijn boeken verbranden, maar dat zou ik alleen doen onder uitwendige of innerlijke dwang. En dat mijn gedrag veranderd zou zijn, zou niet betekenen dat mijn fascinatie voor vissen of liefde voor de fantasie opeens verdwenen zou zijn.
Ik heb tijdens mijn studie bijvoorbeeld jaren lang mezelf verboden spannende verhalen te lezen of te schrijven. Dit deed ik op basis van bepaalde religieuze ideeën. Degenen die ze hadden onderwezen, hadden gezegd dat ik een beter christen zou zijn als ik me eraan zou houden, en dat ik me schuldig moest voelen als ik ongehoorzaam was omdat God boos op me zou zijn. Dus uit angst voor straf en uit verlangen naar beloning, deed ik niet wat ik wilde. Maar dit was tegelijk de periode in mijn leven dat ik mij het minst vrij voelde en de betreffende religieuze ideeën ervoer ik als onderdrukkend en beklemmend. Dat klopt met wat Richard Beck schrijft: “Feelings of "unfreedom" occur when we are forced, say, at the point of a gun, to do something that is misaligned with what we care about. We are doing something we don't want to do. The compulsions can be internal as well. Psychosis, compulsions and addictions are all examples of states where people feel internally overthrown.” We zijn onvrij als we niet kunnen handelen naar ons verlangen, als we niet kunnen uitleven wie we zijn.
Wat was ik opgelucht toen ik mezelf weer toestond te doen wat ik leuk vond. Mijn liefde voor boeken bleek door de gedwongen onthouding niet te zijn verdwenen, maar was zo mogelijk alleen maar sterker geworden. Ik ging zelfs zelf een boek schrijven, dat uiteindelijk ook werd uitgegeven. Ik kon weer handelen in overeenstemming met mijn verlangen. Ik voelde me vrij.
Ik ben gaan geloven dat mijn verlangen naar een andere wereld, waar zowel mijn liefde voor aquariums, als die voor fantastische literatuur uit voortkomt, bij mij hoort. Het is onlosmakelijk aan mij verbonden. Ik heb het zolang ik het me kan herinneren, en zal het houden tot mijn dood en als ik het kwijtraak houdt ik op ‘Johan’ te zijn. Het is mijn identiteit. En omdat je niet je eigen identiteit kunt kiezen, kun je niet kiezen waar je naar verlangt, of wat je liefhebt. Dit maakt dat onze pogingen om van buitenaf, met een beroep op de wil, het gedrag van mensen te veranderen tot mislukken gedoemd zijn. Alle overheidscampagnes die zeggen dat vet ongezond voor mensen is, kunnen mensen niet minder van eten laten houden. Angst voor overgewicht en de kwalen die daarbij horen kan mensen wel korte tijd van fastfood laten afblijven, maar als hun zelfbeheersing faalt, zitten ze zo weer aan de snacks. Hun verlangen is niet veranderd.
Net zo zijn alle pogingen in de kerk om mensen minder te laten zondigen en meer goede daden te laten verrichten - wat Dallas Willard ‘zondemanagement’ noemt - voorspelbaar ineffectief. Ze kunnen door dreigementen en beloningen mogelijk wel een tijdelijke gedragsverandering tot stand brengen, maar dat is slechts een cosmetische verbetering, een laagje aan de buitenkant. De identiteit van de gemeenteleden blijft onaangedaan.
Als je wilt dat mensen andere keuzes maken, kun je niet volstaan met een beroep op hun vrije wil. Mensen gaan pas uit zichzelf (dat wil zeggen: vrij) andere keuzes maken, als hun identiteit verandert. Dat wil zeggen dat we als evangelische christenen niet langer de nadruk moeten leggen op het ‘kiezen voor Jezus’. We moeten zoeken naar een andere beschrijving van wat het betekent te geloven. Daarover schrijf ik meer in het volgende deel van deze serie.
Natuurlijk ontkwam ik er niet aan dat ik soms iets moest besluiten, bijvoorbeeld toen ik bezig was een huis te kopen. Volgens mijn ouders zou ik in mijn woning laminaat moeten leggen. Ik was echter eigenlijk van plan geweest om voor vloerbedekking te gaan. En uren lang ging ik tussen de opties heen en weer. Ik kwam er niet achter wat ik wilde. Tot ik mezelf de vraag stelde wat ik wilde willen. Oftewel: ik had voor allebei argumenten, en zou op basis daarvan voor allebei wel kunnen kiezen. Maar welke keuze WILDE ik nu eigenlijk maken? En het antwoord kwam direct bij me boven. Ik hoefde er niet over na te denken. Ik wilde kiezen voor vloerbedekking. Dus deed ik dat en ik heb er geen spijt van gehad.
Maar hoe vrij was die keuze nu eigenlijk? Omdat ik last had van winterdepressie vormde de schijnbare vrijheid van mijn wil voor mij een belemmering - ik kon geen keuze maken, omdat ik voor allebei argumenten zag. Maar hoe vrij was mijn keuze nadat ik mezelf had afgevraagd wat ik ‘wilde willen’? Er was toen immers geen sprake meer van dat ik iets anders zou doen. Mijn keuze voor vloerbedekking was in zekere zin geen ‘vrije keuze’ - ik wist dat ik dit moest doen - maar ik voelde me wel vrij toen ik ervoor koos, omdat ik handelde in overeenstemming met mijn identiteit. Ik ben nu eenmaal een ‘vloerbedekking-mens’ en geen ‘laminaatpersoon’. Maar als ik eigenlijk al niet vrij ben in het kiezen van mijn vloerbedekking, hoe vrij ben ik dan om voor of tegen God te kiezen?
Aan deze gebeurtenis moest ik terugdenken toen ik het boek ‘Wij zijn ons brein’ van Dick Swaab las. Hij beschrijft namelijk experimenten die zouden aantonen dat mensen geen vrije wil hebben. Als wij bijvoorbeeld besluiten onze koffiemok te pakken, worden de hersengedeeltes die onze arm aansturen aantoonbaar al actief, voordat we bewust de keuze ervoor maken. Swaab noemt de vrije wil dan ook ‘een plezierige illusie’. Hij beschrijft een vorm van ‘neurocalvinisme’, wat inhoudt dat de manier waarop wij ons in ons latere leven zullen gedragen al kort na onze geboorte vastligt. “We zitten door onze genetische achtergrond en alle factoren die vervolgens op onze vroege hersenontwikkeling hun permanente effect hebben gehad vol met ‘interne beperkingen’ en zijn dus niet vrij om te besluiten te veranderen van gender-identiteit, seksuele orientatie, het niveau van onze agressie, ons karakter, religie of onze moedertaal. Evenmin kunnen we besluiten van nu af aan een bepaald talent te hebben of niet aan iets te denken.” Ons bewustzijn hobbelt achter de feiten aan. We denken dat we kiezen iets te doen of te laten, maar het wordt in feite voor ons bepaald door de manier waarop onze hersenen zijn aangelegd. De enige die volgens Swaab nog een beetje vrij is, afgezien van zijn genetische beperkingen, is de foetus in het begin van de zwangerschap, wiens voorkeuren nog niet zijn vastgelegd. “Die kan echter met die beperkte vrijheid niets doen omdat het zenuwstelsel nog te onrijp is.”
Het is even een schok om de ‘vrije wil’ zo aangevallen te zien worden. Dat verraadt hoe Arminiaans evangelische christenen zijn, en hoe belangrijk de vrije wil is voor deze groepering (waar ik ook officieel nog toe behoor). Voor reformatorische christenen komt deze informatie vast niet als verrassing. Die spreken niet voor niets over de ‘gebondenheid van de wil’. Richard Beck is geen calvinist, maar op zijn blog Experimental Theology betoogt hij toch dat onze wil niet zo vrij is als we vaak denken. Niet alle keuzes staan voor ons open. Volgens hem betekent onze ervaring van vrije wil niet in eerste instantie dat er geen oorzaken zijn voor onze keuzes. Het betekent niet dat onze keuzes niet gedetermineerd zijn. Volgens hem is ‘vrije wil’ ten diepste een gevoel, namelijk het gevoel dat wat we doen, wat we kiezen, overeenkomt met wat we willen, wat we verlangen. “We feel free when we "own" our decisions and actions. When I scratch my nose I feel that I "own" (i.e., willed) the entire action. The second part of the feeling of freedom involves choice/caring congruence. When our choices align with what we want or care about we feel a sense of inner harmony and freedom. I'm doing what I want to do. Desire, choice and behavior are aligned. For a feeling of freedom to exist we need choice/caring congruence. Freedom isn't simply the absence of external coercion. Freedom is about getting our choices to align with our affections and desires.”
Ik citeer in mijn boek Indrukwekkende Vrijheid een lied van Don Francisco, dat zegt: "Love is not a feeling, it’s an act of the will." Ik betoog vervolgens dat wij vrijheid ervaren als we ervoor kiezen God lief te hebben boven onszelf of anderen. Maar zo makkelijk is het niet. Mijn boek, en dit lied, stellen de vrijheid te eenvoudig voor. Eigenlijk is het namelijk andersom. We kunnen onszelf niet dwingen iets of iemand lief te hebben. Wat we willen is namelijk niet vrij. Onze keuzes worden gedreven door ons verlangen (wat ik gelukkig verderop in mijn boek wel uitwerk). Onze wil is dus een uiting van onze al aanwezige liefde en niet andersom.
Richard Beck gebruikt als voorbeeld zijn liefde voor zijn zoons: als hij ‘s ochtends wakker wordt hoeft hij er niet voor te kiezen ze die dag opnieuw lief te hebben. “I make loving choices because I care about my boys. I don't choose to care about my boys so that I can make loving choices.” Dat verlangen is er of is er niet. We kunnen niet kiezen waarnaar we verlangen. Ik kan er niet voor kiezen opeens aquariums niet meer fascinerend te vinden, of om geen fantasy- en sciencefictionliefhebber te zijn. Ik kan mijn aquariums de deur uitdoen, of mijn boeken verbranden, maar dat zou ik alleen doen onder uitwendige of innerlijke dwang. En dat mijn gedrag veranderd zou zijn, zou niet betekenen dat mijn fascinatie voor vissen of liefde voor de fantasie opeens verdwenen zou zijn.
Ik heb tijdens mijn studie bijvoorbeeld jaren lang mezelf verboden spannende verhalen te lezen of te schrijven. Dit deed ik op basis van bepaalde religieuze ideeën. Degenen die ze hadden onderwezen, hadden gezegd dat ik een beter christen zou zijn als ik me eraan zou houden, en dat ik me schuldig moest voelen als ik ongehoorzaam was omdat God boos op me zou zijn. Dus uit angst voor straf en uit verlangen naar beloning, deed ik niet wat ik wilde. Maar dit was tegelijk de periode in mijn leven dat ik mij het minst vrij voelde en de betreffende religieuze ideeën ervoer ik als onderdrukkend en beklemmend. Dat klopt met wat Richard Beck schrijft: “Feelings of "unfreedom" occur when we are forced, say, at the point of a gun, to do something that is misaligned with what we care about. We are doing something we don't want to do. The compulsions can be internal as well. Psychosis, compulsions and addictions are all examples of states where people feel internally overthrown.” We zijn onvrij als we niet kunnen handelen naar ons verlangen, als we niet kunnen uitleven wie we zijn.
Wat was ik opgelucht toen ik mezelf weer toestond te doen wat ik leuk vond. Mijn liefde voor boeken bleek door de gedwongen onthouding niet te zijn verdwenen, maar was zo mogelijk alleen maar sterker geworden. Ik ging zelfs zelf een boek schrijven, dat uiteindelijk ook werd uitgegeven. Ik kon weer handelen in overeenstemming met mijn verlangen. Ik voelde me vrij.
Ik ben gaan geloven dat mijn verlangen naar een andere wereld, waar zowel mijn liefde voor aquariums, als die voor fantastische literatuur uit voortkomt, bij mij hoort. Het is onlosmakelijk aan mij verbonden. Ik heb het zolang ik het me kan herinneren, en zal het houden tot mijn dood en als ik het kwijtraak houdt ik op ‘Johan’ te zijn. Het is mijn identiteit. En omdat je niet je eigen identiteit kunt kiezen, kun je niet kiezen waar je naar verlangt, of wat je liefhebt. Dit maakt dat onze pogingen om van buitenaf, met een beroep op de wil, het gedrag van mensen te veranderen tot mislukken gedoemd zijn. Alle overheidscampagnes die zeggen dat vet ongezond voor mensen is, kunnen mensen niet minder van eten laten houden. Angst voor overgewicht en de kwalen die daarbij horen kan mensen wel korte tijd van fastfood laten afblijven, maar als hun zelfbeheersing faalt, zitten ze zo weer aan de snacks. Hun verlangen is niet veranderd.
Net zo zijn alle pogingen in de kerk om mensen minder te laten zondigen en meer goede daden te laten verrichten - wat Dallas Willard ‘zondemanagement’ noemt - voorspelbaar ineffectief. Ze kunnen door dreigementen en beloningen mogelijk wel een tijdelijke gedragsverandering tot stand brengen, maar dat is slechts een cosmetische verbetering, een laagje aan de buitenkant. De identiteit van de gemeenteleden blijft onaangedaan.
Als je wilt dat mensen andere keuzes maken, kun je niet volstaan met een beroep op hun vrije wil. Mensen gaan pas uit zichzelf (dat wil zeggen: vrij) andere keuzes maken, als hun identiteit verandert. Dat wil zeggen dat we als evangelische christenen niet langer de nadruk moeten leggen op het ‘kiezen voor Jezus’. We moeten zoeken naar een andere beschrijving van wat het betekent te geloven. Daarover schrijf ik meer in het volgende deel van deze serie.