“Door dit boek te lezen kom je er achter waarom je bent zoals je bent”, staat er op de achterkant van Wij zijn ons brein, het populaire boek van professor Dick Swaab. Dat is een claim die het boek niet waar kan maken. In elk geval niet het boek dat het beoogt te zijn: een samenvatting van de bekende wetenschappelijke gegevens over de werking van onze hersenen. Zo’n boek kan volgens mij de ‘waarom’-vraag niet beantwoorden, maar alleen de ‘hoe’-vraag. Dus kun je door het lezen van dit boek erachter komen ‘hoe’ je functioneert, ‘hoe’ je karakter tot stand komt en ‘hoe’ de wil in je hersenen wordt bepaald. En op al deze gebieden en meer is het een uitstekend boek, dat in voor leken begrijpelijke taal uitlegt wat er allemaal bekend is over dat ingewikkelde orgaan in onze schedel.
Swaab verwijst naar wetenschappelijke studies die hij en zijn collega’s hebben uitgevoerd op ter beschikking van de wetenschap gestelde hersenen en met hersenscanners. Hij haalt statistische verbanden aan, zoals die zijn aangetoond in onderzoek bij de kinderen die in Nederland in de oorlogswinter zijn geboren. Hij beschrijft wat er gebeurt als bij mensen de hersenschors wordt geprikkeld, en wat er gebeurt bij ziekten als hersentumoren en epilepsie. En hij vertelt anekdotes uit zijn lange carrière als hersenonderzoeker, die meer dan eens kritiek kreeg uit de maatschappij, omdat hij vooringenomen conclusies ter discussie durfde stellen.
Voor zover ik het kon beoordelen is er met Swaabs wetenschappelijke argumentatie niets mis - veel van zijn feiten had ik ook al elders gelezen, in mijn studieboeken of in nieuwsberichten op sciencedaily.com. Maar Swaab weet al die informatie tot een geheel te smeden. Ik heb er veel van kunnen leren. Heel interessant vond ik de eerste hoofdstukken, die uitleggen hoe de ontwikkeling van de hersenen in de baarmoeder door allerlei factoren wordt beinvloed, en hoe hersenafwijkingen bij het kind kunnen leiden tot problemen bij de bevalling. Ook boeiend waren de gegevens over de aanleg van geslacht en seksuele voorkeur in de hersenen, en het ‘amputatie-syndroom’ (waarbij mensen menen dat hun been niet bij hun lichaam hoort, en dus pas gelukkig zijn als het is weggehaald). De waargenomen feiten lijken er op te wijzen dat sekse en seksuele voorkeur inderdaad al bij de geboorte in de hersenen zijn vastgelegd, en dat het kan voorkomen dat een man hersenstructuren heeft waardoor hij zich in zijn identiteit als vrouw ervaart. Het staat mensen dus niet vrij hun seksuele voorkeur en identiteit te kiezen. Dat geldt zelfs voor pedofilie - het is niet iemands eigen verantwoordelijkheid dat hij hier aanleg voor heeft, en dit moet dus geen reden zijn voor uitsluiting en veroordeling. Wel blijft het iemands verantwoordelijkheid hoe hij ermee omgaat, zoals met alles. Ik denk dat christenen en kerken deze hoofdstukken zouden moeten lezen, en eens goed zouden moeten nadenken over hun theologie, hun pastorale zorg en het beleid ten aanzien van mensen met een andere geaardheid, of het verlangen zich om te laten bouwen. In elk geval moeten we ophouden mensen zich schuldig te laten voelen voor iets dat hen bij de geboorte is meegegeven.
Dit geldt ook meer in het algemeen voor de gegevens over de persoonlijkheid en de wil. Veel daarvan is vastgelegd, of we geneigd zijn veel te eten, of dat we neigen naar agressie, of naar misdadig gedrag. Zelfs of we moreel handelen blijkt door onze prefrontale schors te worden gereguleerd. Bij een bepaalde magnetische stimulatie van deze schors blijken zelfs morele mensen opeens hun empathie te verliezen. Dit suggereert dat onze wil minder vrij is dan we denken, en onze verantwoordelijkheid een stuk kleiner. Het blijkt inderdaad soms zo te zijn dat we er niets aan konden doen en dat het gewoon gebeurde. Ook hier denk ik dat we als christenen (niet de Calvinisten onder ons, maar wel de behoorlijk arminianistische evangelicalen) onze theologie en pastorale zorg nog eens onder de loep moeten houden. Ik pleit er niet voor om onze eigen verantwoordelijkheid opeens weg te redeneren. Maar ik pleit wel voor een radicale nadruk op genade. Juist omdat onze wil gebonden is (om een term uit de Lutherse theologie te gebruiken) en we onszelf niet kunnen veranderen (Romeinen 7: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam dat beheerst wordt door de dood’), zijn we afhankelijk van Gods genade, en de wetenschap dat we geliefd zijn onafhankelijk van ons al dan niet morele gedrag.
Ik was ook geboeid door de beschreven onderzoeken naar religieuze ervaringen en Bijna Dood Ervaringen. Het blijkt dat het prikkelen van bepaalde hersengebieden leidt tot het ervaren van religieuze extase: gevoelens van vrede, de nabijheid van God et cetera. En prikkeling van of zuurstoftekort in andere hersengebieden geven ervaringen zoals die voorkomen bij Bijna Dood Ervaringen: het gevoel van uit het lichaam getreden te zijn, het zien van een tunnel met een licht aan het einde, en de heldere herinneringen ‘alsof het leven aan je voorbijtrekt’. Deze observaties bewijzen natuurlijk niet dat niemand ooit werkelijk contact heeft gehad met God, of dat niemand ooit een glimp heeft opgevangen van het eeuwige leven. Maar het ontneemt deze fenomenen de kracht om door bijvoorbeeld charismatische predikers te worden gebruikt om mensen te manipuleren. Ze hebben namelijk geen bewijskracht. Zelfs de extatische ervaringen in bijvoorbeeld een pinksterkerk -zoals het ‘vallen in de geest’ - zijn niet noodzakelijk bovennatuurlijk, maar blijken ook te kunnen worden opgeroepen door suggestie. Het boek geeft argumenten om ons niet door dit soort ervaringen te laten meeslepen, maar steeds een solide basis te zoeken van ons geloof en handelen.
Het boek wekt dus de indruk een objectieve, verklarende beschrijving te zijn van de werking van de hersenen, maar -blijkt al uit de tekst op de achterkant- het doet ook uitspraken van een meer levensbeschouwelijke aard, uitspraken over de betekenis van al die informatie over het ‘hoe’ van onze hersenen. En Swaab doet het voorkomen alsof zijn conclusies over het ‘waarom’ -dat er geen leven is na de dood, dat de vrije wil niet bestaat, dat religie een geevolueerd fenomeen is, en dat spiritualiteit niet meer is dan een uiting van een hersenfunctie - net zo wetenschappelijk zijn als zijn beschrijving van de werking van een frontale kwab of het geheugen.
Het is makkelijk een verklaring van een fenomeen - hoe het gebeurt - te verwarren met de betekenis ervan - waarom het gebeurt. De ‘hoe’-vragen kun je beantwoorden met behulp van de wetenschappelijke methode. Je doet waarnemingen, stelt een hypothese op, test die met behulp van experimenten, en trekt een (voorlopige) conclusie. Je hebt de werkelijkheid beschreven in zoverre die voor de zintuigen toegankelijk is. Dat is de beperking van de wetenschappelijke methode: die beperkt zich per definitie tot wat meetbaar is: materie en energie, atomen en moleculen. Als je de wetenschap daar per definitie toe beperkt, is het niet verbazingwekkend dat God niet voorkomt in de resultaten van de wetenschap, en het bovennatuurlijke ook niet. Dat hoort ook niet. Juist het feit dat het niet gaat om het ‘natuurlijke’ maakt dat deze fenomenen zich buiten bereik van de wetenschap bevinden. Maar dat je deze dingen (per definitie) niet waarneemt met de wetenschappelijke methode, betekent niet dat ze niet bestaan. Swaab komt tot de conclusie dat God niet bestaat en vrije wil een illusie is, niet omdat zijn onderzoek tot deze slotsom leidt, maar omdat hij er van te voren al van uitging dat God niet bestaat en alles slechts te herleiden is tot materie, ook het menselijk bewustzijn. Hij zal voor deze visie goede argumenten hebben - en ik gun hem het recht deze visie aan te hangen - maar, hij kan dit niet bewijzen op basis van de wetenschap. Hij doet wel alsof, en zet daar mogelijk lezers mee op het verkeerde been, maar hier spelen aannames en ideeen op een heel ander niveau, zoals ik laatst schreef: op het niveau van het verlangen, de beelden die professor Swaab van God en religie koestert (niet heel erg positief, blijkens dit boek). Hij is vooringenomen, net zo vooringenomen als de anders dan hem denkende wetenschappers die hij in het boek aanvalt om hun door hem veronderstelde vooringenomenheid.
De uitspraken uit dit boek op het niveau van betekenis, die ik hierboven al aanhaalde, zijn voor mij onbevredigend. Swaab besteedt een of twee regels aan een evolutionaire verklaring van het menselijke verlangen naar schoonheid en onze liefde voor kunst en muziek. Maar schoonheid is (mijns inziens) juist gekoppeld aan betekenis. Iets is mooi omdat het zichzelf is, omdat het betekenis heeft. Schoonheid raakt ons in ons diepste wezen, dat kun je niet zomaar in een zinnetje als betekenisloos wegzetten. Hetzelfde geldt voor het menselijke verlangen naar intimiteit. Ja, de voortplanting van de mens is behoorlijk geregeld door middel van geurstoffen, visuele signalen en hormonen. Dat begrijp ik heus wel. Maar we verlangen niet alleen naar seks. We verlangen er ook naar gekend te worden. Niet als lichaam, maar als mens. We verlangen ernaar serieus te worden genomen als persoon, ons hart met anderen te delen, anderen te kennen. We verlangen naar betekenisvolle relaties, niet naar contacten die alleen maar een evolutionair bepaald doel dienen, namelijk de cohesie van de groep. En we verlangen ernaar dat wat we doen (en laten) betekenis heeft, dat het zin heeft, dat het overeenkomt met wat goed en waar is. We willen niet in de tredmolen van slapen, eten en werken opgesloten zitten, we willen een afdruk achterlaten op de wereld. We willen niet alleen maar werken omdat onze samenleving daar nu eenmaal toe geëvolueerd is. We verlangen ernaar dat ons leven ertoe doet.
Ik had het hier laatst over met mijn vriendin, en die zei (terecht) zoiets als: “Maar iedereen gelooft dat toch al? Mensen gaan ervan uit dat relaties echt zijn, dat mensen betekenis hebben, dat wat ze doen belangrijk is.” Ze had gelijk. Mensen als Swaab keren zich tegen de ervaring van bijna alle mensen in de hele (bekende) menselijke geschiedenis. Ze ontnemen de mens datgene wat de mens nu juist menselijk maakt: de betekenis, die de mens altijd als vanzelfsprekend heeft aangenomen. Maar daarmee zeggen ze eigenlijk van zichzelf dat ze betekenisloos zijn, dat hun woorden geen werkelijke waarheid kunnen overdragen, dat hun eigen relaties slechts door de evolutie ingeslepen voortplantingsgedragingen zijn. Chesterton (een van mijn favoriete schrijvers) beweert dat dichters niet gek worden, (hoewel ze soms al gek zijn, ze worden het in elk geval niet van het dichten zelf), maar schaakspelers wel. Dichters zijn namelijk vaak mystici, ze hebben oog voor betekenis, voor iets buiten zichzelf, terwijl de schaakspeler zich uiteindelijk gevangen ziet in de beperkte wereld van zijn eigen logica, en zijn eigen menselijkheid wegredeneert. Op een gespreksavond over dit boek zei iemand dat professor Swaab in TV-uitzendingen somber overkwam. Wat hij over zichzelf gelooft, is ook erg somber. Hij is het willoze slachtoffer van zijn eigen genen, volledig gedetermineerd, zonder vrije wil, zonder betekenis. Ik zou er in elk geval zelf wel somber van worden.
Let wel, ik geloof niet dat Swaab door zijn onderzoek tot de conclusie had kunnen komen dat de menselijke ziel wel bestaat, dat er een geestelijke wereld is, dat spirituele ervaringen echt zijn, of dat er een God is. Die dingen kun je per definitie niet met de wetenschappelijke methode bewijzen, zei ik al. Christenen denken dat soms wel te kunnen. Dat geldt bijvoorbeeld voor creationisten, die menen wetenschappelijk te kunnen bewijzen dat de Aarde en het leven 6000 jaar geleden door God op een bovennatuurlijke wijze gemaakt zijn. Vaak wijzen ze dan op fenomenen en processen waar nog geen aannemelijke wetenschappelijke verklaring voor is. Bijvoorbeeld de overgang van reptiel naar vogel of van vis naar amfibie. “Dat moet dus wel het werk van God zijn”, is dan de conclusie. Maar dan wordt er opeens een overgangsvorm opgegraven, of een hele serie van overgangsvormen. De leemte in de wetenschappelijke verklaring is opgevuld. God is niet meer nodig. De christen trekt zich terug naar een ander nog onverklaard fenomeen: het ontstaan van leven uit levenloze materie. Maar wetenschappers zoeken ondertussen naarstig naar verklaringen voor deze overgang, en doen daar ook al interessante ontdekkingen over. De christen wordt nerveus, want er blijft zo wel weinig terrein over voor het handelen van God ...
Deze manier van denken over wetenschap en God wordt ook wel genoemd: ‘De God van de gaten’ - een God die er alleen is om te verklaren wat nog niet verklaarbaar is. Maar ik geloof niet in een God van de gaten. In een bespreking van de film Angels and Demons heb ik al eens uitgelegd waarom niet. Als God er is, is hij namelijk net zo goed actief in de processen die we kunnen verklaren als die we niet kunnen verklaren. Hij is namelijk de grond van alles, draagt alle dingen door het woord van zijn kracht. Zelfs dat wat we als beperkte mensen ‘toeval’ noemen (zoals het ontstaan van mutaties waar in de evolutie selectie op plaatsvindt, of het samenkomen van moleculen tot een protocel) is voor een christen niets anders dan het handelen van God. Daarom kan ik dus zeggen dat ik evolutionist ben - dat ik de kosmologische theorieen accepteer als aannemelijke uitleg over het ontstaan van sterren en planeten en de biologische evolutietheorie accepteer als een overtuigende verklaring van het ontstaan van het leven en de mens - en tegelijk dat ik in de Schepping geloof. Want de door de wetenschap verklaarde processen van evolutie zijn nu juist de manier waarop God heeft gekozen te handelen in de werkelijkheid. De evolutietheorie verklaart alleen het ‘hoe’, maar niet het ‘waarom’.
Waarom ga ik in een bespreking van een boek over de hersenen nou in op de evolutie? Omdat ik, net zoals ik niet geloof als een ‘god van de gaten’ wat betreft het ontstaan van het heelal of het leven, niet geloof in een ‘geest van de gaten’ in de hersenen. Dat wil zeggen: ook wat betreft de hersenen en de menselijke geest geldt niet dat met een verklaring van het ‘hoe’ ook de vraag naar het ‘waarom’ is beantwoord. Ik heb lang wel in een soort van ‘geest van de gaten’ geloofd. De menselijke ziel was naar mijn mening niet te herleiden tot een plek in de hersenen. Maar in de colleges hersenanatomie bleek dat heel veel van wat ik geloofde dat mij persoon maakte, prima in de hersenen gelokaliseerd kon worden. Geheugen zit daar, emotie zit daar, beweging zit hier, empathie daar, spraak hier, moreel gedrag en persoonlijkheid daar. Het gebied wat overbleef voor de menselijke geest werd steeds kleiner, en ik werd steeds wanhopiger. Ik heb lang geworsteld met het 'mind-body'-probleem.
Tot eindelijk het besef tot me doordrong dat het feit dat de werking van de hersenen wetenschappelijk verklaard kon worden, niet betekende dat wat die hersenen deden niet betekenisvol was. Je kunt precies bepaalde geluidsgolven meten die door iemands stembanden worden opgewekt, laten zien hoe ze op je trommelvlies vallen en bepalen welke elektrische signalen aan je hersenen worden doorgegeven. Je hebt het ‘hoe’ in kaart gebracht. Maar hoewel je het fysieke fenomeen wetenschappelijk kunt beschrijven, doet het niets af aan de betekenis van de woorden van je vriend of vriendin. Dus dat er bij mijn ervaren van emoties hersencellen en neurotransmitters betrokken zijn (en dat bij verstoringen daarvan (bijvoorbeeld door te weinig licht) mijn emoties verstoord kunnen raken) doet niets af aan de betekenis van die emoties. Die wordt niet bepaald door het ‘hoe’, maar door het ‘waarom’.
We hoeven niet bang te zijn voor verklaringen van het functioneren van onze hersenen. Ik geloof zelfs dat alles wat ik denk of voel te herleiden is tot de activiteiten van mijn neuronen - ik geloof niet in een geest of ziel die op enige wijze bovennatuurlijk is. Voor mij geen dualisme. Ik ben, zoals Swaab aangeeft, in zekere zin gelijk te stellen aan mijn brein. (Ik denk dat deze visie in overeenstemming is met de bijbel, die de nadruk legt op de eenheid van de mens. Daar waar gesproken wordt over de mens als ‘geest, ziel en lichaam’ gaat het juist om de hele mens - deze passages kunnen niet dienen als basis voor een antropologie van de mens als een wezen dat uit gescheiden onderdelen bestaat. En ik zie bevestiging in wat de bijbel leert over het leven na de dood. De hoop die in de bijbel gegeven wordt is niet het voortbestaan van een onstoffelijke ziel in een niet materiele hemel, maar juist de opstanding van het lichaam. De hele mens wordt levend gemaakt - kennelijk zijn we niet compleet zonder ons lichaam, onze hersenen. Ik heb hier onder andere meer over geschreven in mijn boek Indrukwekkende Vrijheid).
Dat ik mijn brein ben, wil echter niet zeggen dat ik geen betekenisvol persoon ben, die geen betekenisvolle relaties kan aangaan, met andere mensen of met God. Ik heb betekenis. Die kan ik niet meten met de wetenschappelijke methode. Die betekenis wordt me namelijk gegeven, door het verhaal waar ik in leef (Zie voor meer daarover mijn drie artikelen hier: 1, 2, 3). De vraag naar het ‘waarom’ wordt voor mij door God beantwoord (en voor anderen is het antwoord naar het waarom gebaseerd op een andere levensbeschouwing, zoals Swaab zijn betekenis laat bepalen door zijn materialistische uitgangspunt). En omdat God mij betekenisvol vindt, van mij houdt, hoef ik niet bang te zijn die betekenis kwijt te raken door welke wetenschappelijke verklaring dan ook. Dus ik kan dit boek lezen en ervan leren hoe mijn hersenen werken en hoe bepaalde elementen van mijn gedrag te verklaren zijn. En ik kan genieten van de kennis en ervaring van een briljant wetenschapper als Swaab. Maar voor de vraag waarom ik ben zoals ik ben, moet ik het antwoord in andere bronnen zoeken.
Swaab verwijst naar wetenschappelijke studies die hij en zijn collega’s hebben uitgevoerd op ter beschikking van de wetenschap gestelde hersenen en met hersenscanners. Hij haalt statistische verbanden aan, zoals die zijn aangetoond in onderzoek bij de kinderen die in Nederland in de oorlogswinter zijn geboren. Hij beschrijft wat er gebeurt als bij mensen de hersenschors wordt geprikkeld, en wat er gebeurt bij ziekten als hersentumoren en epilepsie. En hij vertelt anekdotes uit zijn lange carrière als hersenonderzoeker, die meer dan eens kritiek kreeg uit de maatschappij, omdat hij vooringenomen conclusies ter discussie durfde stellen.
Voor zover ik het kon beoordelen is er met Swaabs wetenschappelijke argumentatie niets mis - veel van zijn feiten had ik ook al elders gelezen, in mijn studieboeken of in nieuwsberichten op sciencedaily.com. Maar Swaab weet al die informatie tot een geheel te smeden. Ik heb er veel van kunnen leren. Heel interessant vond ik de eerste hoofdstukken, die uitleggen hoe de ontwikkeling van de hersenen in de baarmoeder door allerlei factoren wordt beinvloed, en hoe hersenafwijkingen bij het kind kunnen leiden tot problemen bij de bevalling. Ook boeiend waren de gegevens over de aanleg van geslacht en seksuele voorkeur in de hersenen, en het ‘amputatie-syndroom’ (waarbij mensen menen dat hun been niet bij hun lichaam hoort, en dus pas gelukkig zijn als het is weggehaald). De waargenomen feiten lijken er op te wijzen dat sekse en seksuele voorkeur inderdaad al bij de geboorte in de hersenen zijn vastgelegd, en dat het kan voorkomen dat een man hersenstructuren heeft waardoor hij zich in zijn identiteit als vrouw ervaart. Het staat mensen dus niet vrij hun seksuele voorkeur en identiteit te kiezen. Dat geldt zelfs voor pedofilie - het is niet iemands eigen verantwoordelijkheid dat hij hier aanleg voor heeft, en dit moet dus geen reden zijn voor uitsluiting en veroordeling. Wel blijft het iemands verantwoordelijkheid hoe hij ermee omgaat, zoals met alles. Ik denk dat christenen en kerken deze hoofdstukken zouden moeten lezen, en eens goed zouden moeten nadenken over hun theologie, hun pastorale zorg en het beleid ten aanzien van mensen met een andere geaardheid, of het verlangen zich om te laten bouwen. In elk geval moeten we ophouden mensen zich schuldig te laten voelen voor iets dat hen bij de geboorte is meegegeven.
Dit geldt ook meer in het algemeen voor de gegevens over de persoonlijkheid en de wil. Veel daarvan is vastgelegd, of we geneigd zijn veel te eten, of dat we neigen naar agressie, of naar misdadig gedrag. Zelfs of we moreel handelen blijkt door onze prefrontale schors te worden gereguleerd. Bij een bepaalde magnetische stimulatie van deze schors blijken zelfs morele mensen opeens hun empathie te verliezen. Dit suggereert dat onze wil minder vrij is dan we denken, en onze verantwoordelijkheid een stuk kleiner. Het blijkt inderdaad soms zo te zijn dat we er niets aan konden doen en dat het gewoon gebeurde. Ook hier denk ik dat we als christenen (niet de Calvinisten onder ons, maar wel de behoorlijk arminianistische evangelicalen) onze theologie en pastorale zorg nog eens onder de loep moeten houden. Ik pleit er niet voor om onze eigen verantwoordelijkheid opeens weg te redeneren. Maar ik pleit wel voor een radicale nadruk op genade. Juist omdat onze wil gebonden is (om een term uit de Lutherse theologie te gebruiken) en we onszelf niet kunnen veranderen (Romeinen 7: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam dat beheerst wordt door de dood’), zijn we afhankelijk van Gods genade, en de wetenschap dat we geliefd zijn onafhankelijk van ons al dan niet morele gedrag.
Ik was ook geboeid door de beschreven onderzoeken naar religieuze ervaringen en Bijna Dood Ervaringen. Het blijkt dat het prikkelen van bepaalde hersengebieden leidt tot het ervaren van religieuze extase: gevoelens van vrede, de nabijheid van God et cetera. En prikkeling van of zuurstoftekort in andere hersengebieden geven ervaringen zoals die voorkomen bij Bijna Dood Ervaringen: het gevoel van uit het lichaam getreden te zijn, het zien van een tunnel met een licht aan het einde, en de heldere herinneringen ‘alsof het leven aan je voorbijtrekt’. Deze observaties bewijzen natuurlijk niet dat niemand ooit werkelijk contact heeft gehad met God, of dat niemand ooit een glimp heeft opgevangen van het eeuwige leven. Maar het ontneemt deze fenomenen de kracht om door bijvoorbeeld charismatische predikers te worden gebruikt om mensen te manipuleren. Ze hebben namelijk geen bewijskracht. Zelfs de extatische ervaringen in bijvoorbeeld een pinksterkerk -zoals het ‘vallen in de geest’ - zijn niet noodzakelijk bovennatuurlijk, maar blijken ook te kunnen worden opgeroepen door suggestie. Het boek geeft argumenten om ons niet door dit soort ervaringen te laten meeslepen, maar steeds een solide basis te zoeken van ons geloof en handelen.
Het boek wekt dus de indruk een objectieve, verklarende beschrijving te zijn van de werking van de hersenen, maar -blijkt al uit de tekst op de achterkant- het doet ook uitspraken van een meer levensbeschouwelijke aard, uitspraken over de betekenis van al die informatie over het ‘hoe’ van onze hersenen. En Swaab doet het voorkomen alsof zijn conclusies over het ‘waarom’ -dat er geen leven is na de dood, dat de vrije wil niet bestaat, dat religie een geevolueerd fenomeen is, en dat spiritualiteit niet meer is dan een uiting van een hersenfunctie - net zo wetenschappelijk zijn als zijn beschrijving van de werking van een frontale kwab of het geheugen.
Het is makkelijk een verklaring van een fenomeen - hoe het gebeurt - te verwarren met de betekenis ervan - waarom het gebeurt. De ‘hoe’-vragen kun je beantwoorden met behulp van de wetenschappelijke methode. Je doet waarnemingen, stelt een hypothese op, test die met behulp van experimenten, en trekt een (voorlopige) conclusie. Je hebt de werkelijkheid beschreven in zoverre die voor de zintuigen toegankelijk is. Dat is de beperking van de wetenschappelijke methode: die beperkt zich per definitie tot wat meetbaar is: materie en energie, atomen en moleculen. Als je de wetenschap daar per definitie toe beperkt, is het niet verbazingwekkend dat God niet voorkomt in de resultaten van de wetenschap, en het bovennatuurlijke ook niet. Dat hoort ook niet. Juist het feit dat het niet gaat om het ‘natuurlijke’ maakt dat deze fenomenen zich buiten bereik van de wetenschap bevinden. Maar dat je deze dingen (per definitie) niet waarneemt met de wetenschappelijke methode, betekent niet dat ze niet bestaan. Swaab komt tot de conclusie dat God niet bestaat en vrije wil een illusie is, niet omdat zijn onderzoek tot deze slotsom leidt, maar omdat hij er van te voren al van uitging dat God niet bestaat en alles slechts te herleiden is tot materie, ook het menselijk bewustzijn. Hij zal voor deze visie goede argumenten hebben - en ik gun hem het recht deze visie aan te hangen - maar, hij kan dit niet bewijzen op basis van de wetenschap. Hij doet wel alsof, en zet daar mogelijk lezers mee op het verkeerde been, maar hier spelen aannames en ideeen op een heel ander niveau, zoals ik laatst schreef: op het niveau van het verlangen, de beelden die professor Swaab van God en religie koestert (niet heel erg positief, blijkens dit boek). Hij is vooringenomen, net zo vooringenomen als de anders dan hem denkende wetenschappers die hij in het boek aanvalt om hun door hem veronderstelde vooringenomenheid.
De uitspraken uit dit boek op het niveau van betekenis, die ik hierboven al aanhaalde, zijn voor mij onbevredigend. Swaab besteedt een of twee regels aan een evolutionaire verklaring van het menselijke verlangen naar schoonheid en onze liefde voor kunst en muziek. Maar schoonheid is (mijns inziens) juist gekoppeld aan betekenis. Iets is mooi omdat het zichzelf is, omdat het betekenis heeft. Schoonheid raakt ons in ons diepste wezen, dat kun je niet zomaar in een zinnetje als betekenisloos wegzetten. Hetzelfde geldt voor het menselijke verlangen naar intimiteit. Ja, de voortplanting van de mens is behoorlijk geregeld door middel van geurstoffen, visuele signalen en hormonen. Dat begrijp ik heus wel. Maar we verlangen niet alleen naar seks. We verlangen er ook naar gekend te worden. Niet als lichaam, maar als mens. We verlangen ernaar serieus te worden genomen als persoon, ons hart met anderen te delen, anderen te kennen. We verlangen naar betekenisvolle relaties, niet naar contacten die alleen maar een evolutionair bepaald doel dienen, namelijk de cohesie van de groep. En we verlangen ernaar dat wat we doen (en laten) betekenis heeft, dat het zin heeft, dat het overeenkomt met wat goed en waar is. We willen niet in de tredmolen van slapen, eten en werken opgesloten zitten, we willen een afdruk achterlaten op de wereld. We willen niet alleen maar werken omdat onze samenleving daar nu eenmaal toe geëvolueerd is. We verlangen ernaar dat ons leven ertoe doet.
Ik had het hier laatst over met mijn vriendin, en die zei (terecht) zoiets als: “Maar iedereen gelooft dat toch al? Mensen gaan ervan uit dat relaties echt zijn, dat mensen betekenis hebben, dat wat ze doen belangrijk is.” Ze had gelijk. Mensen als Swaab keren zich tegen de ervaring van bijna alle mensen in de hele (bekende) menselijke geschiedenis. Ze ontnemen de mens datgene wat de mens nu juist menselijk maakt: de betekenis, die de mens altijd als vanzelfsprekend heeft aangenomen. Maar daarmee zeggen ze eigenlijk van zichzelf dat ze betekenisloos zijn, dat hun woorden geen werkelijke waarheid kunnen overdragen, dat hun eigen relaties slechts door de evolutie ingeslepen voortplantingsgedragingen zijn. Chesterton (een van mijn favoriete schrijvers) beweert dat dichters niet gek worden, (hoewel ze soms al gek zijn, ze worden het in elk geval niet van het dichten zelf), maar schaakspelers wel. Dichters zijn namelijk vaak mystici, ze hebben oog voor betekenis, voor iets buiten zichzelf, terwijl de schaakspeler zich uiteindelijk gevangen ziet in de beperkte wereld van zijn eigen logica, en zijn eigen menselijkheid wegredeneert. Op een gespreksavond over dit boek zei iemand dat professor Swaab in TV-uitzendingen somber overkwam. Wat hij over zichzelf gelooft, is ook erg somber. Hij is het willoze slachtoffer van zijn eigen genen, volledig gedetermineerd, zonder vrije wil, zonder betekenis. Ik zou er in elk geval zelf wel somber van worden.
Let wel, ik geloof niet dat Swaab door zijn onderzoek tot de conclusie had kunnen komen dat de menselijke ziel wel bestaat, dat er een geestelijke wereld is, dat spirituele ervaringen echt zijn, of dat er een God is. Die dingen kun je per definitie niet met de wetenschappelijke methode bewijzen, zei ik al. Christenen denken dat soms wel te kunnen. Dat geldt bijvoorbeeld voor creationisten, die menen wetenschappelijk te kunnen bewijzen dat de Aarde en het leven 6000 jaar geleden door God op een bovennatuurlijke wijze gemaakt zijn. Vaak wijzen ze dan op fenomenen en processen waar nog geen aannemelijke wetenschappelijke verklaring voor is. Bijvoorbeeld de overgang van reptiel naar vogel of van vis naar amfibie. “Dat moet dus wel het werk van God zijn”, is dan de conclusie. Maar dan wordt er opeens een overgangsvorm opgegraven, of een hele serie van overgangsvormen. De leemte in de wetenschappelijke verklaring is opgevuld. God is niet meer nodig. De christen trekt zich terug naar een ander nog onverklaard fenomeen: het ontstaan van leven uit levenloze materie. Maar wetenschappers zoeken ondertussen naarstig naar verklaringen voor deze overgang, en doen daar ook al interessante ontdekkingen over. De christen wordt nerveus, want er blijft zo wel weinig terrein over voor het handelen van God ...
Deze manier van denken over wetenschap en God wordt ook wel genoemd: ‘De God van de gaten’ - een God die er alleen is om te verklaren wat nog niet verklaarbaar is. Maar ik geloof niet in een God van de gaten. In een bespreking van de film Angels and Demons heb ik al eens uitgelegd waarom niet. Als God er is, is hij namelijk net zo goed actief in de processen die we kunnen verklaren als die we niet kunnen verklaren. Hij is namelijk de grond van alles, draagt alle dingen door het woord van zijn kracht. Zelfs dat wat we als beperkte mensen ‘toeval’ noemen (zoals het ontstaan van mutaties waar in de evolutie selectie op plaatsvindt, of het samenkomen van moleculen tot een protocel) is voor een christen niets anders dan het handelen van God. Daarom kan ik dus zeggen dat ik evolutionist ben - dat ik de kosmologische theorieen accepteer als aannemelijke uitleg over het ontstaan van sterren en planeten en de biologische evolutietheorie accepteer als een overtuigende verklaring van het ontstaan van het leven en de mens - en tegelijk dat ik in de Schepping geloof. Want de door de wetenschap verklaarde processen van evolutie zijn nu juist de manier waarop God heeft gekozen te handelen in de werkelijkheid. De evolutietheorie verklaart alleen het ‘hoe’, maar niet het ‘waarom’.
Waarom ga ik in een bespreking van een boek over de hersenen nou in op de evolutie? Omdat ik, net zoals ik niet geloof als een ‘god van de gaten’ wat betreft het ontstaan van het heelal of het leven, niet geloof in een ‘geest van de gaten’ in de hersenen. Dat wil zeggen: ook wat betreft de hersenen en de menselijke geest geldt niet dat met een verklaring van het ‘hoe’ ook de vraag naar het ‘waarom’ is beantwoord. Ik heb lang wel in een soort van ‘geest van de gaten’ geloofd. De menselijke ziel was naar mijn mening niet te herleiden tot een plek in de hersenen. Maar in de colleges hersenanatomie bleek dat heel veel van wat ik geloofde dat mij persoon maakte, prima in de hersenen gelokaliseerd kon worden. Geheugen zit daar, emotie zit daar, beweging zit hier, empathie daar, spraak hier, moreel gedrag en persoonlijkheid daar. Het gebied wat overbleef voor de menselijke geest werd steeds kleiner, en ik werd steeds wanhopiger. Ik heb lang geworsteld met het 'mind-body'-probleem.
Tot eindelijk het besef tot me doordrong dat het feit dat de werking van de hersenen wetenschappelijk verklaard kon worden, niet betekende dat wat die hersenen deden niet betekenisvol was. Je kunt precies bepaalde geluidsgolven meten die door iemands stembanden worden opgewekt, laten zien hoe ze op je trommelvlies vallen en bepalen welke elektrische signalen aan je hersenen worden doorgegeven. Je hebt het ‘hoe’ in kaart gebracht. Maar hoewel je het fysieke fenomeen wetenschappelijk kunt beschrijven, doet het niets af aan de betekenis van de woorden van je vriend of vriendin. Dus dat er bij mijn ervaren van emoties hersencellen en neurotransmitters betrokken zijn (en dat bij verstoringen daarvan (bijvoorbeeld door te weinig licht) mijn emoties verstoord kunnen raken) doet niets af aan de betekenis van die emoties. Die wordt niet bepaald door het ‘hoe’, maar door het ‘waarom’.
We hoeven niet bang te zijn voor verklaringen van het functioneren van onze hersenen. Ik geloof zelfs dat alles wat ik denk of voel te herleiden is tot de activiteiten van mijn neuronen - ik geloof niet in een geest of ziel die op enige wijze bovennatuurlijk is. Voor mij geen dualisme. Ik ben, zoals Swaab aangeeft, in zekere zin gelijk te stellen aan mijn brein. (Ik denk dat deze visie in overeenstemming is met de bijbel, die de nadruk legt op de eenheid van de mens. Daar waar gesproken wordt over de mens als ‘geest, ziel en lichaam’ gaat het juist om de hele mens - deze passages kunnen niet dienen als basis voor een antropologie van de mens als een wezen dat uit gescheiden onderdelen bestaat. En ik zie bevestiging in wat de bijbel leert over het leven na de dood. De hoop die in de bijbel gegeven wordt is niet het voortbestaan van een onstoffelijke ziel in een niet materiele hemel, maar juist de opstanding van het lichaam. De hele mens wordt levend gemaakt - kennelijk zijn we niet compleet zonder ons lichaam, onze hersenen. Ik heb hier onder andere meer over geschreven in mijn boek Indrukwekkende Vrijheid).
Dat ik mijn brein ben, wil echter niet zeggen dat ik geen betekenisvol persoon ben, die geen betekenisvolle relaties kan aangaan, met andere mensen of met God. Ik heb betekenis. Die kan ik niet meten met de wetenschappelijke methode. Die betekenis wordt me namelijk gegeven, door het verhaal waar ik in leef (Zie voor meer daarover mijn drie artikelen hier: 1, 2, 3). De vraag naar het ‘waarom’ wordt voor mij door God beantwoord (en voor anderen is het antwoord naar het waarom gebaseerd op een andere levensbeschouwing, zoals Swaab zijn betekenis laat bepalen door zijn materialistische uitgangspunt). En omdat God mij betekenisvol vindt, van mij houdt, hoef ik niet bang te zijn die betekenis kwijt te raken door welke wetenschappelijke verklaring dan ook. Dus ik kan dit boek lezen en ervan leren hoe mijn hersenen werken en hoe bepaalde elementen van mijn gedrag te verklaren zijn. En ik kan genieten van de kennis en ervaring van een briljant wetenschapper als Swaab. Maar voor de vraag waarom ik ben zoals ik ben, moet ik het antwoord in andere bronnen zoeken.