Posts tonen met het label afwijzing. Alle posts tonen
Posts tonen met het label afwijzing. Alle posts tonen

donderdag 7 januari 2016

Gedicht: Moedig

Moedig

Doen alsof je moedig bent,
dat is genoeg. Je handen
-trillend- buiten het gezicht.
Spreken door geknepen keel
wat je normaal zou zeggen.
Het zweet negeren, de pijn
wellicht niet genoeg te zijn
trotseren. Boze blikken
of bezorgde maar niet zien.

Laat je voeten je dragen
naar waar je moet zijn, ook al
wil je niet, sterf je liever
dan bloed te storten. Je zelf
groeit weer aan, stapt uit het graf
de vernieuwde wereld in.
Ziet zich met nieuwe ogen
in anderen gespiegeld,
herkent: ik was al moedig.

dinsdag 24 maart 2015

Filmbespreking: Insurgent

Ik ben een liefhebber van de huidige tienerfilms. Veel andere films in het actie/SF genre, waar ik van houd, zijn tegenwoordig of wat cynisch, of nemen geen moreel standpunt in. Maar in de tienerfilms worden nog wel morele vragen gesteld naar wat ons mensen maakt, hoeveel we over moeten hebben voor onze vrijheid, wat onze rol is ten opzichte van onze naasten, en hoe we met onszelf kunnen omgaan als we moeilijke beslissingen hebben gemaakt. Ik houd van die vragen. De Hunger Games-serie is er een mooi voorbeeld van, maar ik vond Divergent ook heel goed. Daarom dat ik er een uitgebreide recensie over heb geschreven. Van het weekeinde zag ik het vervolg in de bioscoop: Insurgent. Er stond een andere regisseur aan het roer en dat was (volgens mij) te merken. Ik vond het verhaal minder verrassend, en ook wat minder diep. Wel waren de acteurs goed, met onder andere Kate Winslet als verrassend kille slechterik. En de beelden van het futuristische Chicago waren prachtig: techniek en verval, prima in beeld gebracht. Ook in droomscènes waarin alles uiteen lijkt te vallen. Heel overtuigend. En er waren een paar verrassingen in het slot van de film die ik niet had zien aankomen, wat verfrissend is. Maar, zoals ik zei: niet zo sterk als het eerste deel.

Het verhaal gaat over Tris, die in de vorige film een zogenoemde 'Divergent' bleek te zijn. Iemand die niet kan worden ingedeeld in een van de vijf groepen waarin deze samenleving is onderverdeeld. Om haar vrijheid te behouden heeft ze in de vorige film een paar gruwelijke dingen moeten doen. En ze heeft het idee dat ze verantwoordelijk is voor de dood van haar ouders, en een jongen die ze in zelfverdediging heeft doodgeschoten. Samen met haar broer en 'Four', haar vriend, schuilt ze bij de 'Amity'-groep. Deze vriendschappelijke mensen verbouwen graan en groente. Ze eten samen in een hoge zaal, die wat architectuur betreft op een kerkgebouw lijkt. Die associatie lijkt me bewust tot stand gebracht. De leidster van deze fractie heeft ook de beminnelijke uitstraling van een geestelijke. En de leden van de groep groeten elkaar bij elke gelegenheid zoals sommige gelovigen elkaar groeten. Eerst dacht ik dat dit niet oprecht was, maar later blijkt juist de boodschap van de leidster van deze gemeenschap centraal te staan in de film. Haar woorden tegen Tris blijken cruciaal. Ze spreekt die woorden uit, omdat blijkt dat Tris moeite heeft met zichzelf. Als in een daad van boetedoening snijdt ze haar haren af. Maar ook dat is niet genoeg. Ze sluit zich af voor haar broer en voor haar vriend, en laat niemand meer dichterbij komen. Want ze gelooft dat mensen haar zouden haten als ze zouden weten wat ze heeft gedaan. Ze haat er zichzelf om.
Maar ze is niet de enige die problemen heeft met zichzelf. Haar broer blijkt niet in staat haar te beschermen als ze worden aangevallen. Hij staat machteloos. En hij kan het niet eens tegen haar zeggen. Hij kan het niet van zichzelf toegeven. Dan is het makkelijker om haar te verlaten, om zijn oude allianties op te zoeken, om de schaamte (het centrale thema van de film) te ontlopen in dogmatische zekerheid. Zelfs 'Four', de vriend van Tris, ook Divergent, of 'Afwijkend', schaamt zich voor zijn verleden. Een verleden dat wel heel persoonlijk wordt, in de vorm van zijn moeder. Zij blijkt de leidster te zijn van de 'fractielozen', degenen die door de samenleving zijn uitgekotst. Zijn woede en schaamte om haar zorgen dat hij haar aanbod van een bondgenootschap direct afwijst. Met haar kan hij immers niet samenwerken. Alles liever dan dat. Maar dat instinct leidt tot keuzes die zijn vriendin Tris, en hemzelf, in gevaar brengen.

Kortom, een film over schaamte. Een thema dat mij ook bezighoudt. Helaas had ik direct na het kijken van de film geen tijd voor het schrijven van een bespreking. Ik was bijna van plan de kans maar te laten schieten. Toen las ik echter via een link op twitter een blogbericht over schaamte. Het is een behoorlijk sterk verwoorde aanklacht tegen de kerk. De schrijver heeft gesproken met een therapeut en ontdekt welke boodschappen aan de grondslag liggen van zijn schaamte en schuldgevoelens. "All the rows and columns of my heart are filled with memories and messages saying over and over and over again: Because you are not perfect, you deserve punishment instead of love." Met zijn verstand probeert hij zichzelf ervan te overtuigen dat hij fouten zou mogen maken, maar zijn hart wil het niet geloven. Daarvoor zitten die boodschappen te diep geworteld. Hij is er namelijk mee opgegroeid. Want waar heeft hij deze boodschappen opgepikt? In de kerk. "Let me guess - you needed to tell me how bad I was before I knew I needed to be saved. You needed to convince me I was worthy of death before the offer of life would seem like a good deal. Sure, whatever. Do you realize that in doing so you partnered with the voice of Satan himself, until I can no longer distinguish between the two of you because you’re saying the same damn thing?"
Ik herken dit helemaal, omdat ik dezelfde worsteling ken - lezers van mijn blog zullen dat uit eerdere berichten herinneren. Dit is ook mijn strijd. Ik eis heel veel van mezelf, negeer de grenzen van mijn lichaam, ben vaak boos op mezelf, en durf niet te erkennen dat ik positieve eigenschappen heb of dat anderen positief over mij zouden kunnen denken. Ik ben perfectionistisch en tegelijk heel kritisch naar mezelf (geen goede combinatie). Ik bevind me vaak op de grens van overspannenheid, misschien zelfs er overheen. En deze ideeën over mezelf laten zich niet makkelijk ontwortelen. Ze hangen namelijk samen met de diepe overtuigingen die ik heb geïnternaliseerd in mijn jeugd, namelijk dat alle 'positieve' eigenschappen aan mij niet konden zorgen dat God van mij hield. Ze waren als 'kaf' en ik kon en mocht me er niet op laten voorstaan. Mijn natuurlijke talenten waren precies dat: 'natuurlijk' en daarmee minderwaardig: ze zouden in het vuur verbranden bij het oordeel. Er was in de mens niets goeds, dat werd keer op keer herhaald. En dus ook niet in mij. God moest dus wel boos op mij zijn. Mij straffen. Want zelfs de geringste overtreding (als een kind bijvoorbeeld een snoepje zou stelen) was als een klap in het gezicht van God en zijn gerechtigheid eiste daarvoor in ruil een eeuwige bestraffing. Kortom: elke imperfectie was het oordeel waard. God kon niet anders dan mij in toorn aanzien. En ja, een maas in de wet had mij weten te redden: als ik enkele leerstellingen uit de bijbel voor waar hield, zou God als hij naar mij keek niet langer mij zien (mijn zonden en mijn goede eigenschappen), maar Christus. Zo zou hij voor de gek worden gehouden en kon ik toch in de hemel komen en niet in de hel. God hield dus niet van mij, maar alleen van Christus. Als God mij zou zien, zonder dat ik 'in Christus' was, moest hij mij uit zijn woede straffen. Dus ik moest me er heel erg van bewust zijn hoe slecht ik was en dus hoe dankbaar ik Jezus moest zijn voor zijn offer (waar we elke zondag aan werden herinnerd, met beelden van bloed en kruisiging en dood). En ik moest heel erg mijn best doen om op Jezus te lijken, om perfect te zijn, de perfecte christen, als om het nog een beetje 'de moeite waard' te maken. Dus: ik moest net zo boos en kritisch op mezelf zijn als God, en de lat van mijn volmaaktheid ook nog eens net zo hoog hebben liggen. Als ik een onvolkomenheid zag bij mezelf, of geen zin had om bijbel te lezen, beschuldigde ik mezelf. Ik klaagde mezelf aan, zoals ik geloofde dat God (of de wet van God) mij aanklaagde (ik schakelde de stem van mijn overactieve geweten ook gelijk met de Heilige Geest). En ik strafte mijzelf met schaamte en naar binnen gekeerde woede, ik verteerde mezelf met zelfhaat, omdat ik geloofde dat God die fouten en onvolmaaktheden van mij haatte. Of: ze zou haten als hij niet door Jezus voor de gek werd gehouden. Maar dat was voor mij hetzelfde. Ja, hierdoor raakte ik flink verknipt. Ik vind het zelfs moeilijk te geloven dat mijn vrouw werkelijk van mij kan houden, dat ze positieve dingen in mij ziet, want ik mag die van mezelf nog steeds niet accepteren (want: 'kaf').
Wat echter als een emmer verfrissend koud water over mij heen kwam bij het lezen van dit blogbericht, was het besef dat deze aanklagende, perfectionistische boodschap, die mij aanzette tot zelfhaat, niet van God afkomstig is, maar van de duivel. Hij is de aanklager van de broeders, 'die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God.' (Openbaring 12:10). Hij is de tegenstander. Niet God! Ik had het kunnen weten. Uit de bijbel weet ik immers dat hij zich voordoet 'als een engel des lichts' (2 korinthe 11:14). Hij neemt de vorm aan van een betrouwbare boodschapper van God, als de stem van God zelf. Hij doet zich voor als het Lam. Maar hij is een leeuw die rondgaat, zoekend wie hij zal verslinden. (1 Petrus 5:8). Een stem die aanklaagt, die veroordeelt, die me zegt dat ik straf verdien in plaats van liefde, is de stem van de Aanklager. Van de Satan zelf. Ik twijfel een beetje over de letterlijke uitleg van de bijbelteksten over de duivel: ik vind ze nogal vaag en weet niet of voor een goed begrip van het evangelie een geloof in letterlijke demonen nodig is. Wat wel duidelijk is, is dat de Satan een symbool is voor de antigoddelijke boodschappen. Boodschappen die worden gebracht door de kerk: die daarmee werkelijk satanisch is geworden, hoewel ze beweert namens God te spreken. En boodschappen die ik zelf tegen mezelf uitspreek. De duivel is de stem in mij die mij veroordeelt, die mij schaamte aanpraat. Hij lijkt zo geloofwaardig, omdat hij zo op mij lijkt, maar hij is 'demonisch'. Want hij houdt me weg van de liefde die van God is (lees 1 Johannes maar). Is dat niet de aanklager, dat spiegelbeeld van mij dat me hardop uitlacht en roept: 'Je zult nooit liefde waard zijn! Niemand wil met je geassocieerd worden! Je bent niet volmaakt!'? De vijand, dat ben ik! 
En dit wordt op een prachtige wijze geïllustreerd in Insurgent. Want Tris krijgt de opdracht simulaties te doorlopen om een belangrijk artefact te openen. Elke simulatie test een belangrijke waarde: moed, intelligentie, onbaatzuchtigheid, eerlijkheid. Ze blijkt over al die kenmerken te beschikken. Maar de laatste is het moeilijkste. De laatste is 'amity', vriendschap. Even lijkt het in de simulatie alsof het de schurk van het verhaal is die haar uitdaagt, die haar boos wil maken, die haar ertoe wil verleiden te haten. Maar nee: de werkelijke tegenstander in deze simulatie is zij zelf. Haar andere zelf snauwt naar haar: 'Ik ben alles wat je haat. Ik ben wat andere mensen over jou denken. Degene die verantwoordelijk was voor de dood van haar moeder, degene die een vriend neerschoot. Mensen zijn bang van je, mensen haten je.' Ze wordt aangeklaagd: het zijn allemaal zaken die ze over zichzelf gelooft. En de verleiding is groot om zichzelf te haten, om zichzelf aan te vallen. Om met zichzelf te vechten (zoals iedereen doet met schaamte, schuldgevoel, depressie). Maar uiteindelijk doet ze het niet. In plaats daarvan blijft ze staan, met haar armen langs haar lichaam, en zegt tegen zichzelf: 'Ik vergeef je'. En dat is het einde van de aanklager. Dat kan de aanklager niet verwerken. Haar tegenstander verdwijnt en ze is vrij. 

Wat een geweldig beeld vind ik dat. Ja, deze radicale zelfacceptatie, het uitspreken van vergeving over jezelf, je eigen vriend zijn, is de enige remedie tegen de aanklager. Niet langer jezelf bestrijden, ook al zijn je fouten en onvolkomenheden reeel, maar jezelf aanvaarden 'warts and all'. Om tegen jezelf te zeggen: je bent geliefd, ook al ben je onvolmaakt. En is dat niet wat de komst van Jezus, en zijn dood en opstanding, ons wilden zeggen? Dat we geliefd zijn, ook al zijn we onvolmaakt? Dat ook als we God zelf kruisigen, dat onze plek als zijn geliefde kinderen niet uitwist? Dit is wat het kruis van Christus wilde tonen: dat we ons allemaal al bevinden in de omhelzing van de vader. Dat we waardevol zijn en kostbaar. En dat we onszelf dus ook zo mogen zien. 
Dit betekent ook dat we God vergeven. Dat lijkt een raar woord, maar wat ik bedoel is dat we hem vrijspreken van de woorden van de aanklager. Dat we die niet meer aan hem toerekenen. Dat we hem zichzelf laten zijn. Dat we niet in de kramp blijven zitten van angst of boosheid jegens hem, maar dat we de aanklager laten waar God hem heeft gelaten: aan het kruis. Daar is volgens Kolossenzen immers de schuldbrief die tegen ons getuigde door zijn inzettingen en die onze tegenstander is genageld, en de overheden en de machten ontwapend. Jezus' kruis en opstanding zijn ook Gods uitnodiging aan ons om de vijandschap te laten varen en zoals de jongste zoon in de gelijkenis naar huis te komen. 
En de kerk dan, die ook zo vaak, te vaak, de rol van aanklager speelt? Moeten we die ook vergeven? Ja: uiteindelijk is de gemeenschap der heiligen, die samenkomt rond de zichtbare tekenen van Gods liefde, de sacramenten, belangrijk voor ons geloofsleven. Ik heb ook zelf gemerkt dat ik mijn antipathie moest loslaten en weer bereid moest zijn de kerk de kerk te laten zijn. Maar vergeven is niet hetzelfde als vrijspreken. Vergeven is niet hetzelfde als de ander vrij laten je te beschadigen. En waar de kerk de woorden van de aanklager spreekt, moeten we die aan de kaak stellen, en deze gemeenschap zelfs verlaten. Want deze woorden zijn demonisch. En ik moet me zo ver mogelijk weg houden van het demonische. Voor mij betekent dat wegblijven uit evangelische kerken. In mijn ervaring prediken veel evangelische kerken nog steeds de boodschap dat ik niet aanvaardbaar ben zoals ik ben, en dat ik oordeel verdien als ik tekortschiet. Of dat ik pas echt een goed christen ben als ik bid, evangeliseer, of tienden geef. Die boodschap wordt opgeleukt met een band op het podium en powerpointpresentaties, maar voor wie nadenkt over wat hij hoort of ziet heeft hij hetzelfde effect. Zelfs in de Anglicaanse kerk, waar de sacramenten van brood en wijn centraal staan en het goede nieuws steeds opnieuw klinkt in de liturgie ('God, whose nature it is always to be mercifull'), klinken soms woorden van de aanklager. Maar gelukkig zo zelden dat het me lukt ze naast me neer te leggen.

Als Tris uit de simulatie komt, blijkt de strijd nog niet voorbij. Er blijken nog steeds machten die de boodschap van liefde (ook voor 'Divergents'/afwijkenden) willen begraven. De reis gaat verder. Dat geldt ook voor mij en voor de schrijver van bovengenoemd blogbericht: "I believe in God is love, somewhere in my mind. I almost believe that I am loved. Someday soon there will be room in my heart to actually let that good news sink in."

zaterdag 14 maart 2015

Gedicht: vleierij

Vleierij

Je zegt het niet om mij te vleien
daarvan ben ik me bewust. Ik weet
dat juist jij steeds eerlijk bent, 
je woorden altijd weegt. Zorgvuldig.
Maar toch kan ik ze niet geloven:
dat ik schrijven kan, dat ik me niet
hoef te verstoppen, dat ik straal
in duisternis. Immers: wat als ik 
je serieus neem? Ernaar ga leven
en naast mijn schoenen loop? Vergeet
dat ik niks kan, gebroken ben,
een ander altijd beter is?

En wat als ik word gestraft? Mijn trots
kan ik beter verbergen. Ik breek
mezelf al van tevoren af.
Het is mijn glorie die ik vrees,
niet mijn tekort. Voor mijn kracht
vlucht ik nu weg, verstop me uit het zicht
onder de korenmaat. Het risico
dat ik niet goed ben, is te groot.
Ik kies de brede weg. Leun niet in
tegen mijn angst. Begraaf mijn talent
in zelfkritiek. Vergeet wat jij me zegt
juist omdat jij geen vleier bent.

zaterdag 8 maart 2014

Het heilige evenwicht (2): Het is ook nooit goed!

Mijn vrouw en ik zagen in 2012 in de bioscoop opnames van het toneelstuk Frankenstein, geregisseerd door Danny Boyle, met Sherlock-acteur Benedict Cumberbatch in de hoofdrol als het monster (in een andere uitvoering, die we ook zagen, speelde hij dr. Frankenstein zelf, en speelde Johnny Lee Miller het monster. De laatste speelt Sherlock Holmes in de Amerikaanse serie Elementary. Maar dat allemaal terzijde). In het toneelstuk gaat dr. Frankenstein trouwen met zijn jeugdliefde. Hij heeft echter een geheim. Maar hij zal het zijn vrouw pas vertellen als ze getrouwd zijn! Na de plechtigheid, op hun huwelijksnacht komt het hoge woord eruit: Frankenstein heeft een levend wezen gecreëerd, maar is zijn belofte aan zijn schepsel, namelijk om hem een vrouw te maken, niet nagekomen. En nu heeft het wezen wraak gezworen. Als ze dat van te voren had geweten ...
Ook ik had een geheim dat ik pas na mijn huwelijk met mijn vrouw deelde. Nou ja, ze wist er wel van. Ik had haar namelijk verteld dat ik als tiener avonturenverhalen had geschreven. Ze was daar ook wel nieuwsgierig naar, maar ik had geaarzeld ze aan haar te laten lezen. Dat was voor als we samenwoonden, had ik besloten. Dus vorige maand was het zo ver en nam ze de ‘Avonturen van Joost, Cliff en Yoko’ ter hand. Zeven verhalen, getypt op een elektrische typemachine, over twee biologen en hun Japanse vriendin, die in allerlei gevaarlijke situaties verzeild raken. Zo komen ze dinosauriërs tegen, een witte haai, olifantenstropers en mensen uit de toekomst.
Ik was best zenuwachtig. Misschien vond ze het wel helemaal niets. Misschien vond ze ze kinderachtig. Maar niets van dat alles gebeurde. Mijn vrouw bleek zelfs enthousiast. Volgens haar waren de verhalen duidelijk van een getalenteerde jongen. Ik was volgens haar wel beter gaan schrijven door de tijd, en had wat meer inzicht gekregen in de psychologie van mijn karakters. Maar er was ook iets verloren gegaan. Ze had in mijn verhalen een Johan ontmoet die ze nog niet kende. Mijn oude verhalen hadden volgens haar een levendigheid die mijn recentere boeken misten. De hoofdpersonen stortten zich bijvoorbeeld in het avontuur. Maar terwijl ze in levensgevaar waren, verwonderden ze zich nog over bijzondere dieren en planten om hen heen. Ze hadden bovendien oog voor het andere geslacht - mijn hoofdpersonen zagen hoe aantrekkelijk de ander was. Ze durfden te handelen uit hun overtuiging. En ze herkende mij er in, mijn voorliefdes, mijn enthousiasme, mijn passie. Er was volgens haar niets in mijn verhalen waar ik me voor hoefde schamen.
Ik vertelde haar dat de verhalen inderdaad hoorden bij de ‘echte Johan’. Ik heb een verlangen naar avontuur, naar bijzondere omgevingen, bijzondere dieren, het beschermen van schoonheid en het doen wat goed is. En net als mijn hoofdpersonen was ik onder de indruk van sterke, zelfbewuste, avontuurlijke vrouwen. Dat is wat bij mij naar buiten komt als ik mezelf ben. Maar ik had inderdaad niet zo durven schrijven. Ik mocht namelijk niet zo zijn, zoals ik in het vorige deel van deze serie al schreef.
Al jaren las ik boeken over de liefde van God. Ik luisterde naar God tijdens het bidden. Anderen hadden woorden voor me over Gods liefde. Ik wist met mijn verstand wel dat ik geliefd was, zoals ik ben, maar ik kon mezelf niet de toestemming geven ook daadwerkelijk gewoon te zijn, gewoon te leven. Als mezelf. Als Johan.

In dezelfde week dat mijn vrouw las in ‘De avonturen van Joost, Cliff en Yoko’, las ik een heel ander boek. Het boek ‘Toxic Parents’. Dat is een heftig boek, zoals je je misschien kunt voorstellen! Het kwam ook behoorlijk dichtbij. De schrijfster van het boek waarschuwt ervoor familieleden te snel te vergeven. Dat is anders dan je in veel christelijke boeken leest. Ze zag er geen kwaad in om af te zien van wraak. Dat kan heel gezond zijn. Maar volgens haar was het niet gezond om te snel je boosheid te laten varen, en te doen alsof de relatie met de ander weer hersteld is. Om te herstellen van misbruik is het voelen van de boosheid om wat je is aangedaan namelijk essentieel. De boosheid helpt je te identificeren waar je grenzen liggen, wanneer die worden overschreden en hoe graag je wilt voorkomen dat het nog eens gebeurt. Boosheid geeft de kracht om anderen de waarheid te zeggen. En het is de weg naar verdriet, verdriet om wat je is aangedaan, wat ook noodzakelijk is voor heling. Wie te snel vergeeft, loopt het risico de daden van de ander te bagatelliseren, en de gevolgen ervan uit het zicht te schuiven en te verbergen, zonder dat ermee is afgerekend. Soms zeg je dat je de ander vergeeft (vooral als die er om vraagt) nog voordat je zelf hebt beseft hoeveel pijn de daden van de ander je deden, en vooral welke boodschap je erdoor hebt meegekregen, en welke gevolgen ze voor je hebben gehad. En daardoor kunnen de effecten gewoon blijven doorgaan in je leven.
Dat besefte ik in elk geval wat betreft mijn verleden.
Een belangrijk iemand in mijn jeugd heeft me namelijk veel pijn gedaan. Deze persoon werd bijvoorbeeld snel boos, en begon te schreeuwen, als ik met lage cijfers thuis kwam van school. Ik was ook erg bang. Toen ik een keer een uurtje moest nablijven op school (door iets wat niet mijn schuld was: mijn klasgenoten hadden gezegd dat de bel was gegaan, en ik had hen geloofd), was ik zo overstuur dat ik dreigde met zelfmoord. Ik denk niet dat ik van plan was echt zelfmoord te plegen, maar als een tiener dat gaat roepen, is er toch iets ernstig mis. Deze persoon was bovendien heel kritisch. Ik heb een keer een verhaal dat ik had geschreven (over Joost en Cliff) laten lezen en dat werd afgedaan met ‘Wat een onzin’. Ik liep wel eens voorovergebogen, en kreeg dan een porrende vinger in mijn rug. ‘Wat moeten mensen wel niet van mij denken, als jij zo voorovergebogen loopt’, was de boodschap. Dat extra schaamte me niet zou helpen om rechtop te gaan lopen was kennelijk niet vanzelfsprekend. Dit gebeurde vele keren.
Maar het ergste gebeurde nadat deze persoon met mij mee was gegaan om een aquariumpomp te kopen. Ik was toen zestien, bijna zeventien. Ik keek de verkoper in de winkel niet aan. Daar was degene die me begeleidde niet blij mee. Ik kreeg een forse scheldkanonnade over me heen. ‘Als je nooit iemand aankijkt, zul je niet je mondelinge examens halen, zul je niet kunnen afstuderen, zul je geen baan vinden, zul je geen vrouw vinden’. Dat werd naar me geroepen. En toen: ‘Ik wil niet met je geassocieerd worden.’ Hard, pijnlijk. Zo ging het maar door, tot ik thuis huilend onder mijn bed lag. En toen riep deze persoon tegen me dat ik nu ook het filter moest installeren. Ik mocht niet huilen. Ik weet dit allemaal nog letterlijk, omdat ik het de dag nadat het gebeurde heb opgeschreven in de vorm van een kort verhaaltje. Het raakte me diep. Samen met een andere geschreeuwde opmerking van dezelfde persoon toen ik jaren later met mijn broers praatte over de Matrix-films: ‘Ik wil niet dat je mijn kinderen meesleurt in het verderf’. Alsof ik -omdat ik van films houd- niet tot die kinderen behoorde! Het hakte er bij mij diep in.
De persoon in kwestie heeft me al om vergeving gevraagd, en ik heb keer op keer gezegd dat ik vergeef, maar onze relatie blijft verstoord. Vooral omdat ik te snel heb vergeven en mijn boosheid dus geen kans heb gegeven om ruimte voor mezelf te claimen. Om te zeggen: ik accepteer niet dat dit over me gezegd wordt. En het heeft me ervan weerhouden het patroon te ontdekken in mijn leven dat het gevolg was van dit verbaal misbruik. De boodschap die ik meekreeg, was namelijk dat de echte Johan niet iemand was met wie deze persoon geassocieerd wilde worden. En dus dat ik moest veranderen, moest voldoen aan een bepaald ideaalbeeld (hoge cijfers, studeren, actief in de kerk, maatschappelijk acceptabel) voor deze situatie zou kunnen veranderen. Ik kreeg daarbij ook nog eens te horen dat ik zou moeten veranderen voordat een vrouw met mij geassocieerd zou willen worden. Ik zou mijn aquariums moeten wegdoen, ik zou mijn hobby’s moeten reduceren tot een vrij kwartiertje, et cetera. Geen wonder dat ik zo lang vrijgezel blijf. Voeg erbij dat mijn leeftijdsgenoten in de brugklas en ook daarna ook niet met mij geassocieerd wilden worden -ik werd namelijk gepest- en het is duidelijk dat de boodschap dat ik niet mezelf mocht zijn, er uiteindelijk bij mij diep in zat.

Wat echter minstens zo ernstig was als de woorden van deze persoon, was hoe de boodschap overeenkwam met wat ik hoorde in de kerk. De redacteur met wie ik laatst praatte over mijn volgende boek noemde de gemeente waarin ik opgroeide een sekte. Zo ver zou ik niet per se willen gaan, maar sekte-achtige kwaliteiten had deze gemeenschap wel.
En de boodschap die ik daar kreeg was dat God ook niet met mij geassocieerd wilde worden. Dat kon hij niet. Ik was zondig, hij was heilig. Hij moest dus vanuit zijn natuur wel boos op mij zijn. Hij moest mij straffen. Hij kon niet anders. Ik was immers niet volmaakt. Wanneer ik ook meer een keer een leugentje om bestwil verteld had, verdiende ik al de toorn van God. Als ik een keer een snoepje had gestolen, of boos op een klasgenoot was geweest, dan moest ik eigenlijk al naar de hel. Als ik een keer een vrouw aantrekkelijk vond, dan was het beter dat ik een arm afhakte of een oog uitrukte. Ik kon het bij God gewoon niet goed doen. Als nakomeling van Adam was ik inherent besmet met het kwaad. En dat had alles in mij doortrokken. Er was per definitie niets goeds in mij, werd in de kerk geleerd. Mijn natuurlijke verlangens en talenten zaten God alleen maar in de weg. Als God me al gaven gaf, moesten het bovennatuurlijke gaven zijn. Ik mocht daarom niet trots zijn. Als ik al iets voor elkaar bracht, was het God die door mij heen werkte, niet ikzelf. In mij, dat is in mijn vlees, kon immers niets goeds zijn. Ik -de persoon Johan- moest dus verdwijnen.
Nu leerden we dat Jezus gelukkig voor ons mensen bij God tussenbeide was gekomen. Aan het kruis onderging hij de straf die wij verdiend hadden. Hij ging tussen zijn boze vader en ons in staan, en kreeg de klappen. We leerden dat we als het ware waren ‘bedekt’ met zijn bloed. Als God nu naar ons keek, zag hij Jezus, die volmaakt was, en niet ons. En zo konden we dan toch naar de hemel. Maar o wee als we ooit onder de bescherming van Jezus’ bloed vandaan zouden komen! Dan zou God direct weer zijn bliksems op mij moeten laten neerkomen. Hij kon mij immers nog steeds niet als mezelf in zijn aanwezigheid verdragen. Dus bleef ik bang voor God en probeerde ik door hard te werken en mezelf onder druk te zetten de echte Johan op wie God zo boos was te onderdrukken en te leven als de ‘geestelijke mens’ die God zo graag zag, een ideaalbeeld. Als ik daar iets van afweek, werd ik weer boos op mezelf (omdat God ook boos op me zou worden).
En zelfs dat leven als geestelijk mens kon ik niet goed doen, want ik merkte bij mezelf de neiging om trots te worden. En dat was in zichzelf weer een zonde. Ik snap nu achteraf niet waarom ik bleef geloven. Ja, ik wilde niet naar de hel, maar de hemel was nou niet echt een aanlokkelijk perspectief. De eeuwigheid doorbrengen met een God die je haatte als je jezelf was? Of die je zo veranderde dat je niet meer jezelf was, maar een ‘geestelijk mens’ die niets liever wilde dan lofliederen zingen? Het klinkt als de hel. Ik weet van mezelf dat ik de boodschappen van de kerk door een gekleurde bril heb waargenomen, maar laatst sprak ik met een vriend uit die periode. En hij vertelde dat hij dezelfde boodschap had meegekregen. En ook dat hij nog steeds veel moeite had om te geloven dat God goed is. En ik heb de afgelopen de kans gehad om te spreken in kerken die uit deze beweging zijn voortgekomen, en steeds komen er wel mensen naar me toe die zich in dit verhaal herkennen. Bovendien hoor ik dezelfde boodschappen in licht afgezwakte vorm terug in de evangelische kerk. ‘God houdt van je zoals je bent, maar hij houdt teveel van je om je zo te laten.’ Kortom, hij houdt niet van me zoals ik ben. Hij wil niet met me geassocieerd worden. En ‘Een man moet voor zijn vrouw niet alleen zijn verlangens opofferen, maar ook zijn dromen’ - je kunt maar beter ophouden jezelf te willen zijn. Voeg je bij het programma, alleen dan kan God zich met je associëren.
Maar over de boodschappen in de evangelische kerk heb ik in andere berichten wel genoeg geschreven. De kern was in elk geval voor mij dat God niet met mij geassocieerd wilde worden.

Het moge duidelijk zijn - de combinatie van deze twee boodschappen, thuis en in de kerk, maakte dat ik mezelf ging wantrouwen. De ware Johan, de Johan die enthousiast was, die hield van boeken, van schrijven, van aquariums, die soms onzeker was en onhandig, die het liefst nieuwe werelden wilde verkennen, dat was iemand met wie belangrijke mensen in mijn leven niet geassocieerd wilden worden. Dat was iemand met wie zelfs God niet geassocieerd wilde worden. Er moest dus wel iets verkeerds aan hem zijn. Daar ging ik dus naar zoeken. Ik kon immers niet van mij of van mijn verlangens concluderen dat ze goed konden zijn. De conclusie moest per definitie zijn dat ik slecht was. Dat stond bij voorbaat vast. Dus vond ik altijd wel nieuwe manieren om mezelf te veroordelen, en mezelf te blijven zien als vuil, zondig of gewoon tekortschietend.
Tegelijk moest ik zorgen dat ik iemand werd met wie deze mensen en met wie God wel geassocieerd wilden worden. Het korte verhaaltje dat ik schreef na de uitbarsting van de belangrijke persoon in mijn leven besloot ik met de uitspraak dat ik mijn hart hard zou maken. Ik zou nooit meer huilen, maar mezelf diep wegstoppen. En dat deed ik. Ik stopte mezelf steeds dieper weg, liet steeds meer van mezelf achter: mijn verhalen, mijn lezen, mijn passie. Ik leefde voor het halen van hoge cijfers, voor het slagen in mijn studie en voor het bereiken van een status als geestelijke broeder, die in de samenkomst kon voorgaan en bijbelstudies kon geven. Met zo iemand, maatschappelijk en geestelijk succesvol, zouden mensen en God zich misschien wel willen associëren.
Het is eigenlijk pijnlijk om het hier zo op te schrijven. Maar dat verdriet is nu juist belangrijk om te komen tot heling. In het volgende bericht meer over het pad naar genezing.

woensdag 21 augustus 2013

Gedicht: Dansen met de draak

Dansen met de draak

De adem van de draak
had mijn gezicht geschroeid
mijn kleed in brand gezet.
Ik deinsde terug. Zijn brul
klonk in mijn oren na,
vernietigend zijn woorden.
Ik kon ze niet verdragen.

Ik zocht een schuilplaats op
probeerde te verdwijnen
achter een ideaal,
vergeten zijn. Geen zelf
om nog als prooi te dienen.
Beangstigend de leegte.
Ik wist niet te ontsnappen.

De hitte steeg. Mijn pantser
was een val geworden.
Wat ik ook probeerde,
mijn lot stond vast. De dood
kreeg nu het laatste woord.
Verbijsterend het oordeel.
Ik moest eraan ontkomen.

Het leven brak de kooi
waar het zat opgesloten,
stuurde mij naar buiten
De arena in. Mijn zwaard
lag in zijn schede weg,
was nutteloos geworden.
Ik kon niet van hem winnen.

Verbaasd week uit het beest
dat mij zo had bevochten.
was zelf door angst gevat,
stom geworden. Ik greep
hem bij zijn poten vast,
ontkrachtigde zijn woede.
Ik vloog met gouden vleugels.

vrijdag 20 juli 2012

Filmbespreking: Lars and the Real Girl

Verhalen zijn belangrijk. Ze communiceren zaken die zakelijke boeken of wetenschappelijke artikelen niet kunnen overbrengen. Ze sluipen voorbij de draken van het rationalisme die volgens C.S. Lewis voor onze geest op wacht stonden, en spreken niet in de eerste plaats tot ons verstand, maar tot onze emoties, onze herinneringen, onze verbeelding. Het effect dat ze op ons hebben, gaat daarom ook dieper dan een betoog of preek ooit kan bewerkstelligen (behalve als er een goed verhaal in wordt vertaald). Ze geven ons een helderder inzicht in ons zelf dan een persoonlijkheidstest of analyse ooit zou kunnen.
Dat gebeurde bij mij toen ik Lars and the Real Girl keek. Als ik de film tien jaar geleden gezien had (als hij toen al gemaakt was), zou ik er depressieve gevoelens door hebben ontwikkeld, omdat hij me zou hebben geconfronteerd met mijn eigen frustraties en het daarmee gepaard gaande gevoel van onvermogen, de overtuiging dat ik mezelf nooit zou kunnen veranderen. De hoop die de film schetst voor zijn hoofdpersoon zou ik niet op mezelf hebben durven betrekken. Maar de film kwam voor mij nu op een goed moment, omdat ik er nu aan kon zien hoeveel ik de afgelopen tijd veranderd ben, en hoe ver ik ben gekomen. De film hielp me nu om op een goede manier compassie met mezelf en met mijn worsteling te hebben, en te geloven dat ik nog verder zou kunnen veranderen - omdat ik ook heb ontdekt wat de hoofdpersoon in de film ontdekt: dat ik geliefd ben.

De film gaat over Lars, een 27-jarige vrijgezel uit een van de noordelijke staten van Amerika. Hij is een trouwe kerkganger, heeft een wat saaie kantoorbaan, en leeft in de garage bij het huis van zijn ouders, waar zijn broer en schoonzus zijn ingetrokken. En hij wordt geplaagd door een verlammende angst voor intimiteit. Hij weigert bij zijn broer en schoonzus te ontbijten of te eten, en komt niet naar de feestjes die zijn collega’s organiseren. Als een meisje hem lijkt leuk te vinden, bevriest hij. En hij probeert elke vorm van fysiek contact te voorkomen. Hij ervaart aanraking als fysieke pijn, bekent hij later in de film, hij is er allergisch voor. Door deze angst raakt Lars in een steeds groter isolement. Dus wie schetst de verbazing van zijn familie als hij op een dag voor de deur staat, omdat hij bezoek heeft. Een vrouw, die hij heeft ontmoet via het internet. Ze is zendelinge. En ze zit in een rolstoel. Of ze mogen langskomen? Natuurlijk mag dat, maar dan krijgen zijn broer en schoonzus een nog grotere schok te verduren: Lars’ vriendin is een anatomisch correcte rubberen pop. Dat leidt natuurlijk tot bizarre situaties ...
Dit is niet een film die de aandacht op zichzelf vestigt. Als kijker ben je volledig gericht op de karakters op het scherm. Ryan Gosling speelt een gevoelige Lars. De pijn van zijn onzekerheid is heel herkenbaar in beeld gebracht, en de manier waarop hij opbloeit is ontroerend. Emily Mortimer is innemend, levenslustig en begripsvol, maar ook Paul Scheider is als Lars’ broer geloofwaardig. De kille winter van Minnesota is mooi in beeld gebracht. Waarin de film niet zo realistisch is, is het begrip dat iedereen heeft voor de situatie. Lars wordt nooit gepest, zelfs niet door zijn collega’s, die het spel meespelen, net als zijn kerkgenoten (waarbij ze in het einde wel erg ver gaan). Maar ik ben geneigd deze film niet te zien als een realistisch karakterdrama, maar als een fabel. En daarmee wordt het plattelandsdorp waar de film zich afspeelt een sprookjeslandschap, en in dat opzicht een stuk geloofwaardiger.

Ik was heel blij dat de film Lars niet aftekent als zielig, en dat niet de draak wordt gestoken met zijn diepe onzekerheid. Ik denk dat het voor veel mensen moeilijk is voor te stellen hoe diep sociale angst geworteld kan zijn, en hoe iemand daardoor eigenlijk gehandicapt wordt, niet in staat om in de relaties van het maatschappelijke leven te navigeren. Ik kan het me niet alleen voorstellen, ik weet het uit ervaring. Ik herkende heel veel van mezelf in Lars. Net als hij durfde ik niet bij mensen op de deur te kloppen - ik heb een keer drie kwartier op de gang heen en weer gelopen voor ik bij mijn stagebegeleider durfde binnenstappen - en durfde ik niet op te bellen, omdat ik dacht dat mensen dan boos op mij zouden worden (Ik had een halve dag buikpijn als ik moest telefoneren, zelfs al wist ik dat er speciaal mensen waren om de telefoon op te nemen, zoals bij de Informatiebeheergroep). En net als hij was ik ook bang om aangesproken te worden. Op bijbelstudieweekeindes stond ik in de pauzes bij de boekentafel, en had ik volgens mensen die mij toen kenden, een duidelijke uitstraling van: kom niet dichterbij. Net als Lars liep ik voorovergebogen en keek ik anderen niet aan, ook niet verkopers achter de kassa in de winkel. Net als Lars kon ik er niet tegen aangeraakt te worden. Tot een paar jaar geleden reageerde ik erg schrikachtig als mensen mij aanstootten, en begroette ik mensen met een uitgestoken hand om maar niet te hoeven zoenen. Als kind al wilde ik niets te maken hebben met stickers, en weigerde ik op mijn hand te schrijven. Aanraking deed inderdaad bijna fysiek pijn. En net als Lars durfde ik geen initiatief te nemen in relationeel opzicht. Het idee een meisje mee uit te vragen bezorgde me slapeloze nachten. Ik kon niet geloven dat iemand mij leuk zou vinden. “Maar dat is toch niet nodig?”, zei laatst een collega. “Je bent zo’n aardige kerel. Je hebt zo’n leuk gevoel voor humor.” Ze weet niet wat er in mij omgaat. En mijn op woordgrapjes gebaseerde humor is nu juist een van de overlevingsmechanismen waarmee ik mijn sociale angst probeer te verbergen.
Waar komt zo’n angst vandaan? Ik las op internet over ‘Reactive attachment disorder’ - een aandoening die ontstaat als kinderen in hun eerste jaren van hun ouders gescheiden zijn, en niet voldoende bevestiging of aanraking krijgen. Dit kan zich op twee manieren uiten - of kinderen hebben geen grenzen en zijn naar iedereen open en aanhankelijk, ook naar vreemden, of kinderen zijn voor iedereen bang en sluiten zich af. Ik schreef vorig jaar in mijn serie ‘Blast from the Past’ over mijn vroege ervaringen als kind: hoe ik direct na mijn geboorte van mijn moeder werd gescheiden en onder een UV-lamp werd gelegd, hoe ik twintig weken bij mijn opa en oma leefde omdat mijn moeder in het ziekenhuis lag. Hoe ik later werd gepest op de middelbare school en op christelijke zomerkampen. Genoeg om bij een kind de boodschap te doen postvatten dat het niets waard is - dat het geen liefde waard is, dat het geen leven waard is. Genoeg om iemand angstig in het leven te laten staan. Genoeg om iemand af te snijden van de mensen om hem of haar heen. Opgesloten in zichzelf. Ook de film refereert aan een traumatische gebeurtenis is Lars’ jonge jaren: zijn moeder is gestorven toen hij geboren werd, of kort daarna, en zijn vader was daarna erg verdrietig en wist niet hoe hij voor zijn zoons moest zorgen.
Hoe goed bedoeld ook, anderen kunnen iemand niet verlossen van zijn sociale angst. De pogingen van Lars’ schoonzus om hem bij hun activiteiten te betrekken, lopen op een fiasco uit. Bevestigende woorden doen alleen maar pijn -”Waarom heeft zo’n leuke man als jij geen vriendin?” - omdat hij ze toch niet kan geloven en zich daardoor alleen nog maar meer een mislukking voelt. Adviezen hebben een averechts effect. Ik weet dat de prikkende vinger van mijn moeder in mijn rug me niet rechtop liet lopen en alleen maar meer schaamte deed voelen. En de woorden ‘Maar niemand bijt je”, als ik moest opbellen, maakten de angst niet minder. En ook ik heb me schuldig gevoeld om het feit dat ik op mijn dertigste geen meisje durfde aanspreken, als anderen me vroegen waarom ik nog vrijgezel was.

De enige manier waarop iemand met zo’n diepe angst kan veranderen, is als hij of zij er zelf naar gaat verlangen. Als iemand geen genoegen meer neemt met afzondering en eenzaamheid. Ik kwam zelf een paar jaar geleden tot de conclusie: “I’m sick and tired of being sick and tired” (citaat uit The Mom Factor van Henry Cloud en John Townsend). De maat was vol. Ik wilde me niet voor eeuwig laten ketenen door pijn die ik in het verleden had opgelopen. Ook al moest ik er nachten van wakker liggen, ook al moest ik dingen doen die ik nog nooit in mijn leven had gedaan, ook al moest ik uit mijn ‘comfortzone’ komen, ik wilde niet langer buitengesloten zijn. Ik wilde leven. En ik was bereid daar ver voor te gaan.
Net als Lars. In sommige recensies wordt de indruk gewekt dat hij leidt aan een waandenkbeeld, dat hij is doorgeslagen, dat hij ziek is geworden. Maar ik weet dat de situatie eigenlijk andersom is: Lars wil juist niets anders dan gezond worden. Hij wil juist ontsnappen aan zijn isolement. Hij wil wanhopig graag met mensen durven praten, contact leggen met anderen, intiem zijn. Maar hij weet niet hoe. Dit is zijn laatste strohalm, in zijn beleving zijn laatste kans op herstel. Geen wonder dat hij er zo veel waarde aan hecht, dat de pop voor hem echt wordt. Zo waardevol is ze werkelijk voor hem. Het belangrijkste argument voor mijn interpretatie is de manier waarop Lars aan de pop komt. Hij bestelt de pop zelf via internet. De kist wordt bij hem afgeleverd (hij hoort het via de telefoon en weet waar het over gaat). Hij opent de verpakking zelf. Het was dus zijn eigen, bewuste keuze. Niet iets dat hem overkwam. En zijn methode heeft succes. Hij durft opeens mee te eten met zijn broer en schoonzus. Hij durft een feestje van een collega te bezoeken. Hij durft op het werk iemand aan te spreken. Hij durft serieuze gesprekken aan te gaan met zijn broer. Hij durft zich te laten aanraken. Wat voor andere mensen vanzelfsprekend is, kost hem grote moeite - zo’n grote moeite dat hij het niet kan zonder plastic pop aan zijn zijde. Hij schaamt zich er niet voor, laat zich er niet voor uitlachen - hij weet dat hij zonder de pop in zichzelf opgesloten zou zijn gebleven.
De pop is Lars’ reddingsboei. Maar de pop is niet wat hem uiteindelijk verandert. Dat kan de pop ook niet. Het is een pop. Plastic. Wat Lars uiteindelijk verandert is het feit dat anderen hem aanvaarden. Onvoorwaardelijk. Ook als hij een pop nodig heeft om zich onder de mensen te vertonen. Alleen deze liefde van zijn familie, zijn collega’s en zijn kerk, kan bij hem de boodschap laten landen dat hij er mag zijn. Dat hij waardevol is. Dat hij een plek heeft onder andere mensen. Dat hij niet alles onder controle hoeft te houden, maar dat hij vrij is om te leven. Vooral de scenes in de kerk zijn in dit opzicht mooi. Er is wel wat protest in de groep, maar al snel wordt geconcludeerd dat iedereen wel wat heeft. De een heeft een kleptomane vrouw gehad, de ander spaart speelgoedtreinen. Er is niemand ‘normaal’. Dus is er ruimte om Lars te ontvangen - met zijn ‘vriendin’. Hij wordt niet veroordeeld, hij wordt niet buitengesloten. Hij mag er zijn. En dat geneest. Want het communiceert dat Lars er bij God mag zijn. Dat hij door God waardevol wordt gevonden. Dat hij geliefd is - met zijn sociale angst en onzekerheid. Deze radicale inclusiviteit is waar het in de christelijke gemeenschap om draait, betoogt Richard Beck in een blog op Experimental Theology. Interessant genoeg is er in de reacties iemand die daartegen protesteert. De kerkgangers hadden Lars erop moeten wijzen dat zijn ‘vriendin’ een pop was. Ze hadden zijn leugen niet moeten bevestigen, maar hem confronteren met zijn gebrokenheid. Auch. Dat zou precies het tegenovergestelde bewerkt hebben. De pop was een symptoom, niet het probleem. De oorzaak lag dieper. En zo’n ‘eerlijkheid’ zou het probleem alleen maar hebben versterkt. Ze zou Lars’ een leugenaar hebben genoemd en hem hebben verweten dat hij anderen voor de gek hield. Hij zou zich daardoor alleen maar slechter zijn gaan voelen. Ik heb er vaker over geschreven, dat de kerk vaak de verantwoordelijkheid om te veranderen legt bij degene die ergens mee worstelt. Als ik worstel met wettische boodschappen, ben ik degene die op een andere manier zou moeten luisteren. Maar dat is juist het probleem. Dat kan ik niet en daarom worstel ik zo. Het middel is erger dan de kwaal.
Maar zoals een arts in de film zegt: op een bepaald moment zal Lars zelf de illusie niet meer nodig hebben, en dan zal die verdwijnen. Die verandering komt volledig van binnenuit. Als Lars’ ideeen en beelden over zichzelf zijn veranderd, en hij begint te geloven dat hij liefde waard is. Als hij gaat geloven dat anderen van hem kunnen houden. Als hij van zichzelf gaat houden. Ik moet denken aan iemand als Zacheus, de tollenaar. Die verandert niet omdat Jezus hem streng toespreekt. Hij verandert omdat Jezus bij hem in huis wil zijn, met hem wil eten, en hem accepteert. De ervaring van acceptatie brengt hem op een nieuwe weg, waarbij hij het niet meer nodig heeft anderen af te persen of met de Romeinen mee te werken.
(Daarmee zeg ik niet dat we gebrokenheid moeten ontkennen - niemand ontkent in de film dat Lars een probleem heeft, zoals ook niemand zou moeten ontkennen dat ik een probleem heb met wettische boodschappen. Jezus zal ook niet hebben gedaan alsof tollenaar zijn het beste beroep was van de wereld. Maar ik roep op om mensen niet af te wijzen, maar te accepteren, ook al zijn ze gebroken.)

Ik ben zelf de afgelopen jaren gelukkig wel veranderd. Ik reageer niet meer zo schrikachtig als iemand mij aanstoot. Ik durf te telefoneren en bij mensen aan te bellen. Ik durfde een vrouw uit te vragen en heb nu verkering met een lieve en mooie vriendin. Ik durf steeds meer mezelf te zijn. Dat heb ik niet aan mezelf te danken. Ik ben me er steeds meer van bewust dat de enige reden voor mijn groei, is dat ik steeds meer ben gaan geloven dat God van mij houdt zoals ik ben. Dat ik werkelijk geaccepteerd ben. Inclusief mijn (in mijn ogen) tekortkomingen en zwakheden. Dat God mij niet alleen accepteert, maar werkelijk van mij houdt. Zoals een vader houdt van zijn kinderen en niet in hen teleurgesteld is. Dat Gods liefde werkelijk onvoorwaardelijk is. Dat is voor mij steeds meer realiteit geworden. En daardoor kan ik geloven dat andere mensen mij ook accepteren. Dat ik voor hen niet volmaakt hoef te zijn. Dat anderen mij ook waarde toekennen. Dat anderen van mij kunnen houden. En daardoor kan ik ook mijzelf gaan accepteren - met mijn tekortkomingen. Daardoor kan ik ook eindelijk mezelf zijn -zonder mezelf te haten- een geliefd kind van God. Gods liefdevolle omarming vult aan wat tekortschoot en geeft mij een basis om op te staan. Die aanvaarding was er natuurlijk altijd al, zoals ook Lars altijd al geaccepteerd en geliefd was. Maar pas toen hij besloot zijn eigen isolement niet langer te accepteren en in actie te komen, kon hij zich voor die aanvaarding en liefde openstellen. Zo kon Gods liefde en aanvaarding pas bij mij binnenkomen, pas bij mij landen, toen ik niet langer ‘sick and tired’ wilde zijn, toen ik me wilde openstellen voor verandering. Die keuze is alles wat nodig is om te gaan groeien.
De wortels van sociale angst zitten diep. Herstel vindt niet van het ene op het andere moment plaats. Ook bij mij zit nog veel onzekerheid. Ik denk nog steeds dat anderen zomaar boos op mij kunnen worden. Ik duik nog steeds wel eens schichtig weg als iemand te dicht bij dreigt te komen. Maar ik weet wel zekerder dan ooit dat God van mij houdt. En daarom geloof ik dat ik verder zal groeien. Dat het waard is risico’s te nemen. Dat ik mezelf kan zijn. Ook Lars is aan het eind van de film niet volkomen hersteld, maar hij is gaan geloven dat hij geaccepteerd is. En dat geloof is voor hem genoeg om het avontuur van het leven aan te durven.

maandag 16 januari 2012

Filmbespreking: Beauty and the Beast

Een van mijn favoriete auteurs, John Eldredge, stelt dat wij leven in een dramatisch liefdesverhaal, dat zich afspeelt tegen de achtergrond van een kosmische strijd. “De bijbel presenteert het evangelie als een heilige romance,” schrijft hij in De Strijd om je Hart (Eng. The Sacred Romance), “als een drama van kosmische proporties. Een romance waarin God de held is, die dingt naar de hand van zijn beminde.” Dit verhaal is het diepste element van de werkelijkheid. Wij zijn hiervoor geschapen. Dit is waar we ten diepste naar verlangen.
Onze verhalen, onze sprookjes, reflecteren de werkelijkheid van het Verhaal van het Universum. Het zijn niet zomaar verzinsels, niet slechts verstrooiing voor een moment op de bank. Niet een futiele ontsnapping aan een kille, hardvochtige werkelijkheid. Tolkien heeft zich sterk verzet tegen de beschuldiging aan het adres van sprookjes van escapisme. De ontsnapping die sprookjesverhalen bieden is volgens hem niet de vlucht uit het leven van de deserteur, maar de vlucht naar het leven van de gevangene. “Waarom zou iemand worden gehoond als hij, wanneer hij merkt dat hij in een gevangenis zit, probeert uit te breken en naar huis te gaan? Of wanneer hij dat niet kan, aan andere onderwerpen denkt dan gevangenisbewaarders en gevangenismuren? De wereld buiten is niet minder echt geworden omdat de gevangene die niet kan zien!” Het verlangen naar echte avonturen, echte relaties, echte schoonheid, dat wordt opgewekt door de beste sprookjesverhalen, het verlangen naar echte betekenis, leidt tot actief verzet tegen de allesdoordringende zinloosheid van het materialistische wereldbeeld. Verhalen verdoven ons niet, maken niet dat we het onrecht en de leegheid van onze omgeving accepteren. Ze motiveren ons, ze geven ons hoop dat er meer mogelijk is dan de dagelijkse sleur.

In de film Beauty and the Beast hebben sprookjes dit effect op Belle. Haar verhaal mag als bekend worden verondersteld. Ze groeit op in een dorpje op het Franse platteland, maar ze is er niet echt op haar plek. Haar vader, de excentrieke uitvinder Maurice, wordt er beschouwd als een zonderling en haar liefde voor boeken en sprookjesverhalen vindt geen herkenning (behalve bij de boekverkoper althans). Toch heeft de knappe en sterke Gaston zijn oog op haar laten vallen. Hij moet en zal met haar trouwen, ook al heeft Belle heel andere idealen dan een leven als sloof in de mannenhuishouding die hij voor ogen ziet: uit haar sprookjesboeken heeft ze een passie gekregen voor schoonheid, voor avontuur, voor romantiek. Haar wens wordt sneller ingewilligd dan ze kan beseffen. Op een dag vertrekt Maurice namelijk naar een uitvinderstentoonstelling. Hij raakt echter de weg kwijt en komt terecht bij een groot kasteel diep in de bossen. De kasteelheer blijkt niet blij te zijn dat zijn rust verstoord is en werpt de oude man in de kerker. Als Belle er achter komt wat haar vader is overkomen, reist ze hem achterna. Ze vindt het kasteel, en biedt aan zelf te blijven in de plaats van haar vader. De kasteelheer accepteert haar aanbod. Maar waar heeft ze zich mee ingelaten? Het kasteel is namelijk betoverd. Het meubilair leeft, net als het servies en het keukengerei, en de kasteelheer is een groot, harig monster in mensenkleren. De antwoorden op haar vragen zijn te vinden in de westelijke vleugel van het kasteel, maar het beest heeft haar verboden daar ooit een voet te zetten. Welk geheim probeert hij voor haar te verbergen?

Beauty and the Beast is een prachtige film. Vooral op blu-ray komen de gedetailleerde achtergronden, die lijken op landschapsschilderijen uit de negentiende eeuw, tot hun recht. De liedjes zijn grappig en meeslepend - opgebouwd als musical-nummers. De makers van de film kozen voor een Broadway-aanpak (en niet voor niets was dit de eerste Disney-film die zelf werd gebruikt als basis voor een musical. Alle personages in de film hebben een eigen karakter, tot de kleinste toe (zoals het theekopje Chip, of het paard Philippe) en er gebeurt op de achtergrond van de scenes zoveel dat ik zelfs na drie keer kijken nog niet alles heb opgemerkt. De interactie tussen levende kandelaar Lumiere en wandelende klok Clogsworth is steeds boeiend. Maar vooral de hoofdpersonen zijn goed neergezet. Belle is niet de standaard Disneyprinses die speelbal is van machten buiten haar om - nee, het verhaal wordt door haar keuzes voortgedreven. Ze is niet passief, zoals een assenpoester, doornroosje of sneeuwwitje, maar heeft een actieve rol. Het beest is angstaanjagend, maar tegelijk aandoenlijk. Zijn tragische achtergrond wordt goed in beeld gebracht. Door de karakters blijft de film -ondanks de vele liedjes en verbale en visuele humor- bij de kijker hangen als avontuurlijk liefdesverhaal. Hij verliest zijn kracht ook niet als je hem vaker hebt gezien, maar lijkt alleen maar sterker te worden. Misschien dat het feit dat ik sinds kort zelf een ‘beauty’ in mijn leven heb, meespeelt, maar mijn ogen werden af en toe wel wat vochtig bij de laatste kijkronde. Mijn favoriete filmrecensent Steven Greijdanus is ook enthousiast over de film en steekt dat enthousiasme niet onder stoelen of banken.

Het epische liefdesverhaal uit Beauty and the Beast is een prachtig beeld van de heilige romance, het verhaal achter onze werkelijkheid. Je moet echter wel een paar rollen omdraaien. In dit verhaal is het niet het beest, of Gaston, die ons een beeld geeft van de onvoorwaardelijke en levensveranderende liefde van God. Het is Belle. Zij aarzelt geen moment om haar leven te geven in de plaats van haar vader. Ze offert zichzelf op. Niet alleen zal ze het dorp niet meer zien, ook haar vader zal ze niet meer mogen ontmoeten. Ze woont nu in het kasteel. Dat is haar thuis geworden. Dat kasteel heeft echter een dramatische verandering ondergaan. Volgens de proloog bij de film had de knappe prins die er woonde namelijk geen liefde in zijn hart. Een betovering zorgde ervoor dat zijn uiterlijk overeen kwam met zijn innerlijk. Hij werd ook aan de buitenkant een beest. Een monster. En ook zijn kasteel veranderde in een woest spookkasteel. Hoe het kasteel er uitzag, was hoe het hart van de prins er had uitgezien. Daarom zou je kunnen stellen dat Belle door haar opoffering symbolisch in het hart van de prins kwam te wonen. En puur en alleen de aanwezigheid van Belle in zijn hart verandert hem (en dus uiteindelijk ook het kasteel).
Het beest stond er voor open veranderd te worden. Hij was namelijk al geconfronteerd met de gevolgen van zijn liefdeloosheid. De prins wist dat hij een monster was - van binnen en van buiten. Hij probeerde niet langer een prinselijk leven in stand te houden, hij probeerde niet langer te doen alsof hij iets voorstelden in de wereld. Maar voordat Belle in zijn leven verscheen meende hij dat het verbreken van de vloek over zijn leven zijn eigen verantwoordelijkheid was. Hij dacht dat het zijn eigen taak was te voldoen aan de eis van degene die hem had gestraft voor zijn liefdeloosheid. Daarom denkt hij aanvankelijk dat hij Belle kan controleren. Zij is er voor hem, vindt hij, ze moet zorgen dat zijn leven aangenamer wordt. Als ze dreigt te vertrekken, valt hij tegen haar uit, en schreeuwt hij tegen haar. Vervolgens meent hij dat hij iets voor haar moet doen. Hij moet haar geschenken geven, hij moet haar een bibliotheek kado doen, om te zorgen dat ze bij hem blijft. Hij gebruikt als motivatie straf en beloning. Maar hij bereikt zijn doel er niet mee.
Uiteindelijk ontdekt het beest wat liefhebben werkelijk betekent. Degene die geen liefde kende, begint van iemand te houden. En dat betekent dat hij Belle vrij laat. Liefde kan namelijk niet iemand dwingen, liefde kan niet iemand manipuleren. Liefde laat de ander vrij om ook lief te hebben (of niet, als de ander niet wil). Het beest geeft daarom zijn pogingen tot controle op, hij probeert haar niet langer te manipuleren, hij verwacht niet langer haar loyaliteit in ruil voor zijn geschenken, hij eist van haar niet langer dat ze in zijn behoeftes voorziet. Hij verplicht haar zelfs niet bij hem te blijven. Niet langer staat hijzelf centraal, maar zij. Zijn keuzes worden niet meer gemotiveerd door zijn eigenbelang, maar door haar belang. Hij heeft haar lief. Zonder voorwaarden. Hij is zelfs bereid om voor haar te sterven, als zij maar kan leven. Pas als hij zo aan zijn eigen ego sterft, wordt de vloek opgeheven en krijgt hij het leven terug waarvoor hij bedoeld was. En doordat hij zelf verandert, verandert zijn omgeving ook. De liefde is als een olievlek, die zich steeds verder uitbreidt en uiteindelijk alles omvat.
Maar degene die aan het begin van het verhaal zo opschept dat hij zijn leven goed voor elkaar heeft, die weet dat hij door iedereen gewaardeerd wordt en dat de vrouwen om zijn aandacht smeken, degene die beseft dat alle mannen zoals hij willen zijn en dat hem niets onmogelijk is, die verandert niet. Hij wil en kan Belle niet vrijlaten - hij organiseert zelfs al een trouwerij voor hij haar ook maar een huwelijksaanzoek heeft gedaan. En naar haar “nee” luistert hij niet. Als hij doorkrijgt dat ze gevoelens heeft voor het beest, is het vastbesloten zijn concurrent uit de weg te ruimen (en daarvoor gebruikt hij zijn macht, zijn wilskracht, zijn ego). Ook hij ontdekt daarvan de grenzen. Al zijn mannen zijn gevlucht en hijzelf is door het beest verslagen. En zelfs Gaston krijgt genade aangeboden. Maar in plaats van zijn verlies toe te geven, neemt hij opnieuw een wapen op. Hij wijst zelf het leven af. Deze man, die zo geslaagd leek, blijkt door zijn keuzes werkelijk een monster te zijn. En wie leeft door het zwaard, sterft door het zwaard, suggereert de bijbel. Zo komt Gaston inderdaad ten einde. Ieder ander wordt opgenomen in de verandering die het gevolg is van de onvoorwaardelijke, wederkerige liefde van Belle en het beest.

Deze film toont werkelijk een ‘Tale as old as time, song as old as rhyme’ (zoals de woorden gaan van het bekendste lied). Het verhaal van de opofferende liefde ligt ten grondslag aan onze werkelijkheid. Wij zijn namelijk als het beest. We zijn geneigd onszelf op de eerste plaats te zetten en ons eigenbelang te dienen - de kern van de zonde! En dat heeft gevolgen voor ons. Ons leven draagt de vruchten van de liefdeloosheid. We zijn zelf echter niet in staat om ons leven om te keren, om de liefde te laten terugkeren. Wie dood is kan zichzelf niet levend maken. Onze kracht, ons ‘ego’, schiet tekort.
Maar we hoeven het ook niet te kunnen - God is het die zich in Jezus heeft opgeofferd. Hij heeft ons opgezocht in de dood, in het vergane, donkere kasteel van ons hart. Hij heeft zich met ons vereenzelvigd. Hij deed dat uit eigen keuze. Het was niet om iets dat wij hadden gedaan, en we hoeven er ook niets voor terug te doen. Hij deed het omdat hij van ons houdt. Dat is moeilijk te begrijpen. Wat is er in ons voor hem om van te houden? Wij zijn van onszelf gaan geloven wat andere mensen zeiden, we zien onszelf als ‘stom’, ‘lelijk’ of ‘onhandig’. En omdat we niet geloven dat God van ons kan houden, proberen we hem te manipuleren. We denken dat we hem ertoe kunnen brengen ons leven makkelijk te maken en ons voor onheil te beschermen. En we denken dat we daar van alles voor moeten doen, dat we hem moeten dienen, dat we hem in ruil voor zijn gaven aan ons iets terug moeten geven.
Maar die technieken werken niet op God, en God gebruikt die tactieken niet op ons. God weet hoe we oorspronkelijk waren, hoe Hij zelf ons bedoeld had. Hij ziet onze schoonheid, ook als we die zelf zijn vergeten. En hij wil onze ogen daar ook voor openen. God wil ons laten zien wie we werkelijk zijn: zijn kinderen, zijn vrienden en het allerintiemst: zijn geliefden. Zijn bruid, degene voor wie hij alles over heeft. Niet zodat wij hem vervolgens zouden gaan dienen, niet zodat wij een taak voor hem kunnen uitoefenen. Zijn liefde is niet bedoeld om ons te veranderen - dan zou het een vorm van controle zijn. God houdt van ons zonder iets terug te eisen, omdat hij ernaar verlangt dat wij hem gaan liefhebben. Hij verlangt naar een wederkerige relatie - van twee personen die uit eigen keuze elkaar dienen. Als wij inderdaad onze pogingen tot controle loslaten, en zijn liefde voor ons accepteren, kan het niet anders of we zullen van God gaan houden. En daardoor zullen we veranderen. Gods bedoeling wordt hersteld, we worden weer werkelijk Gods beelddragers. Eeuwig leven zal in ons opbloeien en de gevolgen ervan zullen onze hele omgeving doortrekken.
Ik vind het heel passend dat deze film eindigt met een dans. De oosterse orthodoxie gebruikt dat als beeld voor de drie-eenheid: de perichoresis, de eeuwige dans van liefde. Wij veranderen doordat God ons daarin opneemt, en wij nemen vervolgens anderen op in die vrije uitwisseling van liefde. Tot er niets anders zal zijn dan deze dans, en God zal zijn alles en in allen. De enige manier om daarvan buitengesloten te blijven, is stug te blijven vasthouden aan je eigen leven, je positie, je controle over je imago en je geluk. De enige manier om niet mee te doen aan de dans is je eigen muziek te willen blijven horen en je eigen ritme als leidraad vast te houden. Je ontvangt de genade alleen niet, als je er niet van afhankelijk wilt zijn.
Is dit allemaal zo bedoeld door de filmmakers? Vast niet, hoewel Glen Keane, de animator die onder andere het beest ontwierp, bekend staat als Christen. Is dit het verhaal van de bijbel? Ja, zeker! Wil je daar meer over weten, dan is The Sacred Romance van John Eldredge een mooie start, of The Divine Romance van Gene Edwards. Kijk de films, lees de verhalen, bestudeer de liefde van God. Waar het om gaat is dat je gaat verlangen naar een romance die deze werkelijkheid overstijgt.