vrijdag 14 maart 2014

Gedicht: Sehnsucht

Sehnsucht

Wat bent u wreed!
Toont slechts een glimp
van wie u bent.
Ik draai mijn hoofd
opzij. En weg
is het visioen.
De leegte schreeuwt,
snel opgevuld
door schone schijn.
Ik roep, maar hoor
geen antwoord. Zucht
teleurgesteld.
Pijn knaagt. Vraagt
om verdoving.
Maar ik kan u
niet vergeten.
Ik ruik parfum
waar u eerst was,
precies genoeg.
Ik volg, negeer
verlokkingen,
rust niet voor ik
u vind. Want God
wat bent u mooi.

woensdag 12 maart 2014

Het heilige evenwicht (5 en slot): Het einde van de reis

Voor wie mijn nerveuze blogberichten over de kerk in het verleden wel eens heeft gelezen, zal deze bekentenis niet als een verrassing komen. Ik lijd aan het ‘Post Traumatic Church syndrome’. Nee, dit is geen officiĆ«le diagnose. Nee, het staat niet in de DSM IV, of welk nummer het boek ondertussen ook heeft. Maar het is wel echt. Ik las erover in een stuk op het internet. “There is a spiritual condition that is even more real and more dangerous than the disease that robbed me of my physical health for many years: Post-Traumatic Church Syndrome. PTCS presents as a severe, negative -almost allergic- reaction to inflexible doctrine, outright abuse of spiritual power, dogma and (often) praise bands and preachers. Internal symptoms include but are not limited to: withdrawal from all things religious, failure to believe in anything, depression, anxiety, anger, grief, loss of identity, despair, moral confusion, and, most notably, the loss of desire/inability to darken the door of a place of worship. The physical symptoms of PTCS -which may or may not be present- include: cold sweats, hives, nausea, vomiting, sexual dysfunction, sleep disturbance, rashes, heart palpitations, increased blood pressure — oh, to heck with it. The symptoms are as varied as the people who suffer them.”
Ja, dat beschrijft wel mijn symptomen. Ik ben jarenlang niet naar de kerk gegaan, en als ik naar de kerk ging, zat ik op mijn stoel angstig heen en weer te schuiven, omdat ik me schuldig voelde, en omdat mijn zelfbeeld afbrokkelde. Vaak had ik de hele zondag nodig om me er weer van te overtuigen dat ik geen slecht mens was, dat ik niet hoefde veranderen, dat God van me hield. Ik kon niet met regelmaat bidden, of bijbellezen. En inderdaad: ik had stressverschijnselen: eczeem, slapeloosheid, nervositeit. 
Wat is de oorzaak? “We crash into religion when we go looking for God. And the crashing has left us with spiritual whiplash, broken bones, bruises, welts and lacerations. It has left us feeling alone and scared and suffering. It has left us with a boatload of internal and external symptoms the persons of spiritual authority tell us are all in our heads and would go away if we just had more faith. Don’t believe them.” Er zijn veel mensen die problemen hebben met de kerk, en ze willen allemaal hetzelfde: ze verlangen naar God zonder door dogma’s te worden ingeperkt of aan geestelijk misbruikt te worden onderworpen. Helaas is er geen standaard recept te geven tegen deze aandoening. “Each journey back to spiritual health is as unique as the person taking it.
Voor mij was de weg naar genezing erg lang, en het betekende onder andere dat ik de evangelische kerk verliet en me aansloot bij de Anglicaanse kerk (waar mijn vrouw en ik onlangs belijdenis hebben gedaan (confirmation).). Ik ervaar de aanwezigheid van Christus in de diensten, en ontmoet Hem in het avondmaal. Elke keer als ik kniel en neem van het brood en de beker, landt het weer een beetje dieper dat zijn liefde niet van mij afhankelijk is, dat ik er niets voor hoef te doen, zelfs niet geloven, maar dat ik het alleen hoef te ontvangen. Maar tegelijk weet ik dat ik ook in de Anglicaanse kerk niet in een perfecte gemeenschap ben beland, moet ik me nog steeds wapenen tegen sommige boodschappen en zal ik me waarschijnlijk nooit intensief met de kerk of met kerkpolitiek bemoeien. Daarvoor ben ik iets te veel beschadigd.
Er zijn echter mensen die vinden dat ik me niet moet aanstellen. Die vinden dat ‘post traumatisch kerk syndroom’ een excuus is om je af te zetten tegen mensen die het allemaal goed bedoelen, en je verantwoordelijkheid te ontlopen. Iedereen die worstelt met een geestelijk probleem zal hiermee te maken hebben. Heb je last van winterdepressie, dan krijg je ook te horen dat je gewoon een paar kaarsjes moet aansteken, want dat is gezellig. Let wel, ik geloof niet dat het verstandig is als ik me veel aantrek van wat iemand tegen iemand anders gezegd heeft over mij, op basis van wat die ander weer tegen die derde vertelde. Daar zitten namelijk teveel lagen communicatie tussen. Ik houd het dus niet tegen deze derde persoon, maar wil het wel gebruiken als voorbeeld aan de start van dit bericht. Mijn broer, die ook wel eens worstelt met zijn houding ten opzichte van de kerk, had met een van zijn vrienden gepraat, onder andere over het feit dat ik bij de evangelische kerk was weggegaan. Die ander had gezegd dat ik een keer moest ophouden met vluchten. Ik had eigenlijk in de evangelische kerk moeten blijven, en moeten proberen die van binnenuit te veranderen. Nu had ik de makkelijkste weg gekozen, door weg te gaan. Ai. Toen mijn broer me dit vertelde, voelde ik het vertrouwde schuldgevoel al bijna weer terugkeren. Had ik moeten blijven? Was het mijn verantwoordelijkheid geweest de kerk van binnenuit te veranderen?

Maar voor ik door deze opmerkingen in een negatieve spiraal terecht kwam, ging het licht bij mij branden. Het was namelijk helemaal niet mijn verantwoordelijkheid. Ik ben helemaal niet verantwoordelijk voor de kerk, en al helemaal niet voor de evangelische kerk. Ten eerste is de Anglicaanse kerk net zo goed een kerk als de evangelische kerk - ik ben geen verrader omdat ik van kerk ben veranderd. Ik ga zelfs vaker naar de kerk dan ik de laatste jaren deed toen ik officieel bij de evangelische kerk hoorde. Bovendien kunnen andere mensen dan ik ook leren van de Anglicaanse kerk. De bronnen die mij hebben geholpen in mijn groeiproces, waardoor mijn denken is veranderd, zijn voor iedereen beschikbaar. Mensen hebben mij dus niet nodig. En dan nog: ik geloof helemaal niet dat ik mensen kan veranderen, laat staan een kerk. Je kunt niet mensen veranderen als die niet veranderd willen worden. En als mensen zelf al willen veranderen, zullen ze dat ook. En dan vinden ze ook de mensen en bronnen die daarbij helpen. ‘When the pupil is ready, the teacher will come.’ Ik ben niet de messias van wie het lot van de kerk afhangt. Dat zou ook een veel te zwaar gewicht zijn om te dragen. Het is nog altijd Jezus die zijn kerk bouwt, niet ik. En die kerk is breder dan de ‘evangelische kerk’. Het gebouw en de naam doen er niet toe. Net zo is het met het lot van de wereld. Ja, ik weet dat het klimaat naar de pleuris gaat, ik lees over het uitsterven van soorten, ik lees over milieuvervuiling, en over onrecht en oorlogen. Maar ik kan de wereld niet veranderen. Ik gebruik nog steeds soms in plastic verpakte producten, en koop goedkope kleren. En ik kan het me niet veroorloven me daar al te schuldig om te voelen. Ik kan het lot van de wereld namelijk niet op mijn schouders nemen. Het enige dat ik kan, en dus ook het enige dat ik hoef te doen, is leven als een geliefd kind van God (‘Het God lief en doe wat je wilt'). Dat betekent dat ik gedichten schrijf, filmbesprekingen, blogberichten. Dat ik verhalen schrijf, en stripverhalen teken, dat ik naar de film ga en daarover napraat met vrienden, dat ik luister naar anderen, dat ik mijn werk doe op kantoor, en lees in boeken en tijdschriften, en fotografeer. Het betekent dat ik in twitter links plaats over uitsterven van diersoorten en de kap van het regenwoud, en daar aandacht voor vraag, het betekent ook dat ik soms geld naar goede doelen overmaak, en dat ik als ik tijd en energie heb biologisch probeer te eten, of afval probeer te scheiden. En het betekent dat ik, als het me lukt, op zondag naar de kerk ga. En God kan door al die dingen heen werken. Als God mij nodig heeft om de kerk te veranderen, of de wereld, kan hij daar mijn blog voor gebruiken, of mijn boeken, of mijn overgemaakte geld. Het staat hem helemaal vrij. Ik kan niet bepalen hoe hij wil werken. Dat is aan Hem.
Ik hoef bovendien niet te produceren om een goed zelfbeeld te ontwikkelen, ik hoef niet een gepubliceerd schrijver te zijn om mezelf waardevol te vinden. Ik hoef niet te werken om ertoe te doen, of aan een bepaalde maatstaf voldoen. Dat is het denken dat bij de zondeval de wereld is ingekomen. Ik ben al waardevol, voor ik ook maar iets gedaan heb. Ik denk terug aan een inzicht dat ik een paar jaar geleden voor het eerst had, maar dat nu pas echt realiteit voor me aan het worden is. Toen God over Jezus zei: ‘Dit is mijn geliefde zoon, in wie ik welbehagen heb’, had Jezus nog niks gedaan. Hij had niks gepresteerd. Hij had zelfs nog niet de verzoeking in de woestijn doorstaan. Niks. En toch had God al welbehagen in hem. En zo kijkt God ook naar ons. Hij heeft ons al lief. Hij heeft ons lief sinds de grondlegging van de wereld. We hoeven niks te doen om dat waar te maken. Anders gezegd: hij wil met ons geassocieerd worden. Met ons zoals we zijn. We hoeven niet aan een ideaalbeeld te voldoen voor we daarvoor goed genoeg zijn.
Ik kan dus bijvoorbeeld verhalen van G.R.R. Martin lezen, die veel beter schrijft dan ik, zonder me erdoor te laten intimideren. Ik schrijf zoals ik schrijf, en dat is ook waardevol. Als iemand mijn verhalen wil uitgeven, dan is dat mooi, en het is mooi als anderen ze willen lezen, maar het zegt niks over mijn betekenis. Dat betekent dat ik de avonturen verzinnen die ik zelf wil verzinnen. Ik mag een stripverhaal tekenen dat alleen door mij en mijn vrouw wordt gelezen. Ik hoef ook niet met regelmaat te bloggen. Ik hoef mezelf niet te verantwoorden, of anderen ergens van te overtuigen. Dat betekent bijvoorbeeld dat dit wel eens mijn laatste blogserie zou kunnen zijn. Waarschijnlijk niet - het bloed kruipt waar het niet gaan kan, en over een paar maanden is er weer iets nieuws waar ik over heb nagedacht en dat ik graag wil delen, zo goed ken ik mezelf ook weer. Maar ik hoef in principe niet te bloggen. En als ik wel blog, hoef ik me er niet op voor te laten staan, net als W.H. Auden in het geheim mensen hielp, zonder de aandacht op zichzelf te vestigen. Als er boeken van mij gepubliceerd worden, hoef ik daar niet mensen mee om de oren te slaan. Ik hoef geen airs te krijgen als ik mag spreken op een C.S. Lewis-studiedag. Het maakt me allemaal niet beter dan anderen. Ik kan nu eenmaal schrijven en denk graag na over C.S. Lewis (onder andere). Maar ook daar mag ik voor uitkomen. Valse bescheidenheid is ook niet nodig. Als iemand mij complimenteert voor mijn striptekeningen (zoals laatst gebeurde), mag ik dat gewoon ontvangen. Dit is de vrijheid waar ik naar verlangde. Ik mag creatief zijn, ik mag goed doen, ik mag verlangen, allemaal zonder mezelf nog langer te wantrouwen.

Het zal voor sommigen misschien te makkelijk klinken. Je kunt toch niet zomaar doen wat je wilt? Je kunt toch niet zomaar anderen pijn gaan doen of kwetsen, of belachelijk maken? Nee, natuurlijk niet! Zulke vragen kreeg Paulus ook. “Zouden wij zondigen opdat de genade toeneme?” Zijn antwoord is: “Volstrekt niet!” En dat is ook mijn antwoord. Het is overigens ook wetenschappelijk aangetoond. “It's important to identify specific lifestyle choices, habits, and character traits that you should happily accept while also being objective about things you might want to work on improving. Finding the sweet spot between self-acceptance vs. self-improvement requires being honest and compassionate about who you are, while simultaneously acknowledging that nobody's perfect and we can always improve ourselves."
Grenzen blijven belangrijk. Niet voor onze acceptatie door God. Maar omdat we mensen zijn en we zijn geschapen om te voldoen aan het beeld van God. Omdat we dood waren, en van God het geschenk van het leven hebben gekregen. Omdat we onszelf zien als geliefde kinderen van God. En dat alles heeft gevolgen. Het heeft bijvoorbeeld als gevolg dat ik mezelf en anderen zie als individuen die respect waard zijn, die een identiteit hebben die ertoe doet, en die ik niet mag behandelen als machines. Het heeft als gevolg dat ik schoonheid zie als iets dat beschermd moet worden, en dat ik relaties serieus neem, dat ik ga staan voor de waarheid, en dat ik streef naar wat goed is. Zoals Paulus schrijft in Filippenzen: “Schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient.” (Filippenzen 4:8). Deze houdingen zijn niet van elkaar te scheiden. In dezelfde brief waarin Johannes stelt dat de liefde de angst uitdrijft, zegt hij: ‘Wie niet liefheeft, kent God niet.’ (1 Johannes 4:8). Dat is net zo radicaal! Maar het een kan niet zonder het andere. De verbinding ligt in wat Johannes vervolgens zegt: “Wij hebben lief omdat God ons eerst heeft liefgehad.” (v19). Dat is de crux. Daar gaat het om.
Als we ontdekken dat God met ons geassocieerd wil worden, dat hij in ons welbehagen heeft, zullen we naar onszelf kijken met compassie, hoeveel er ook mis met ons is, hoeveel pijn en zonde we ook met onszelf meedragen. We zullen ons weer met onszelf willen associƫren, ook als we niet volmaakt zijn, en grenzen willen aangeven om ons te beschermen tegen misbruik. En tegelijk zullen we anderen met respect gaan behandelen, omdat we weten dat God ook met hen geassocieerd wil worden, en in hen ook welbehagen heeft. Gods liefde wekt onze liefde op, voor onszelf, en voor de wereld en de mensen om ons heen. En daardoor wordt Zijn Koninkrijk realiteit. Niet door onze prestaties, niet door onze projecten, niet door alles waar we onszelf toe moeten zetten, niet door ons ego. Liefde is het antwoord. Liefde is het einde van de reis. En God is liefde. Hij is dus het einde van de reis, het einde van mijn reis. Daar verlang ik naar.

dinsdag 11 maart 2014

Het heilige evenwicht (4): Kijken met onbewolkte ogen

Een van mijn favoriete animatiefilms is de film Princess Mononoke, van de Japanse tekenaar Hayao Miyazaki. Het is niet een tekenfilm voor kinderen (daar is hij veel te bloederig voor), maar het is wel een film met een diep, indringend verhaal, een film die levensveranderend kan zijn. De hoofdpersoon, Ashitaka, loopt een vervloeking op, een besmetting, die hem als hij boos wordt een ongekende, destructieve kracht geeft. Hij probeert hem in te houden, maar dat lukt niet altijd, en dan gebeuren er nare dingen. Wat mij opviel bij het kijken, is dat de hoofdpersoon niet andere mensen pijn wil doen, maar dat hij tegelijk zichzelf niet veroordeelt voor de vloek die hij met zich meedraagt. En als hij arriveert bij het eiland van de mensen die verantwoordelijk waren voor de vervloeking, veroordeelt hij hen ook niet. Er is een conflict aan de gang tussen Lady Eboshi, die het bos wil omkappen om aan ijzererts te komen, en de goden van het bos, die ten strijde willen trekken tegen de vernietigende mensen. En Ashitaka staat tussen hen in. Lady Eboshi vraagt hem waarom hij is gekomen. Zijn antwoord? “To see with eyes unclouded.” Hij wil kijken met onbewolkte ogen. Hij wil zijn blik niet laten kleuren door haat. Hij weet dat hijzelf ook een vloek met zich meedraagt, die hij niet altijd onder controle kan houden. Daardoor is hij in staat te zien dat anderen ook niet volledig slecht zijn. Hij ziet hoeveel goeds Lady Eboshi doet voor de mensen onder haar, onder andere voor prostituees en melaatsen, en kan dat op zijn waarde schatten. Aan de andere kant ziet hij dat de bosgoden ook worden gedreven door wraaklust en woede, en hun motieven dus ook niet altijd zuiver zijn. Omdat hij naar allebei de zijden kijkt met compassie, zoals hij ook naar zichzelf kijkt met compassie, kan hij zoeken naar een weg die aan alle partijen recht doet. Dat is echter een weg die van hem grote opoffering zal vragen. Meer ga ik niet van de film zeggen. Kijk hem zelf! Het is een geweldige ervaring en zal je er meteen van overtuigen dat animatiefilms een volwassen medium zijn.

To see with eyes unclouded’ - dat spreekt me aan. Vooral omdat ik in de tijd dat ik de film voor het laatst zag, net een gesprek had gehad met een goede vriend. We hadden het ervoer hoe we ons vaak lieten leiden door angst, door wat we in de kerk hadden meegekregen over onszelf. We waren bang tekort te schieten, te weinig te doen, straf te verdienen. We waren (in mijn geval) bang dat God of belangrijke mensen in ons leven niet met ons geassocieerd wilden worden. En we waren bang geweest dat andere mensen naar de hel zouden gaan als we hen niet zouden vertellen over de God waar we bang voor waren. Onze angst maakte echter ook dat we de mensen om ons heen niet met respect behandelden. Ik vertelde al dat ik mensen aanviel omdat ze naar bepaalde muziek luisterden die in mijn ogen van de duivel was (of dat ik vond dat ze als man geen oorbel mochten dragen). Tegelijk dacht ik dat ik beter was dan zij (omdat ik die muziek niet luisterde, en geen oorbel droeg, en veel bijbelstudie deed) en behandelde hen soms neerbuigend. Tegelijk kon ik niet verdragen als anderen mij zeiden wat ik moest doen. Want ook dan nam de angst het over. Als iemand me zei dat ik meer moest bijbellezen, kwam dat hard binnen, want ik was toch al bang dat ik niet genoeg in de bijbel las om voor God acceptabel te zijn.
Angst is een negatieve motivatie en bewerkt alleen negatieve dingen. Wat volgens mijn vriend en ik een betere motivatie is, is compassie. Je kunt namelijk geen compassie hebben voor een ander, en niet tegelijk voor jezelf. Dit is de liefde die de vrees uitdrijft. Anderen liefhebben, werkelijk, zoals ze zijn, houdt in dat je ook jezelf in je onvolmaaktheid onder ogen moet zien, en ervoor moet kiezen jezelf lief te hebben. Dit leidt ertoe dat je jezelf niet met een zweep als slavenmeester achterna kunt zitten, en tegelijk echt anderen zichzelf kunt laten zijn. Als je anderen in hun waarde wilt laten, zul je je eigen grenzen ook moeten respecteren. Ik heb wel eens gelezen (bij John Eldredge volgens mij) dat hoe je je eigen hart behandelt, ook is hoe je anderen behandelt. Daarom vond ik het mooi wat oscarwinnares Lupita Nyong’o zei in een video die ik online tegenkwam: ‘Beauty is compassion. For yourself and for others.’
Ik gebruik het woord compassie ook omdat zelfacceptatie niet betekent dat ik mijn eigen zwakheden ontken, of denk dat ik geen fouten maak, of dat ik op de een of andere manier beter ben dan anderen. Juist niet! Ik wil immers ook naar mezelf kijken met ‘onbewolkte ogen’, namelijk realistisch zien wat er goed aan mij is en wat er slecht aan mij is, maar zonder mezelf erom af te wijzen - wat ook is hoe ik anderen wil zien. Als Jezus een melaatse omarmde, zei hij niet dat de persoon niet melaats was. Toen hij zichzelf uitnodigde bij een tollenaar, zei hij niet dat het prima was om anderen uit te buiten. Maar hij zag de mens en had hem lief. Ook als hij melaats was. Ook als hij tollenaar was.

Een mooi voorbeeld van deze houding kwam ik tegen bij een artikel over schrijver W.H. Auden. Hij was zich er volgens dit essay scherp van bewust dat zijn motieven niet zo zuiver waren als hij van zichzelf hoopte. “He was disgusted by his early fame because he saw the mixed motives behind his image of public virtue, the gratification he felt in being idolized and admired. He felt degraded when asked to pronounce on political and moral issues about which, he reminded himself, artists had no special insight. Far from imagining that artists were superior to anyone else, he had seen in himself that artists have their own special temptations toward power and cruelty and their own special skills at masking their impulses from themselves. He dismissed the fantasy that anyone’s private life could be innocent of the evils that so obviously drove public life. Individual persons know subjectively—as if looking in a mirror—that they treat others as objects to be used, just as nations do.” Als hij het met iemand oneens was, ook wat betreft ideologie of overtuiging, keek hij altijd bij zichzelf naar binnen, en ontdekte hij in zichzelf iets van datgene wat hij bij de ander afwees. “He described the unending war for the human heart between the playful children of Hermes the trickster and the authoritarian children of law-giving Apollo, and he urged his fellow irresponsibles to resist Apollo’s battalions. But he told a friend afterward, “I have a bit of Apollo in me too.” He later told another friend that he had authoritarian impulses in himself that he despised but could never entirely abolish.” Kortom, hij zag de persoon tegenover hem, met wie hij het oneens was, wiens denkbeelden hij veroordeelde, die hij zag als vijand, niet als fundamenteel anders dan zichzelf. Hij zag hem of haar als mens, net als hij. En hij wist dat hijzelf net zo zeer tendensen bevatte tot zelfzucht als ieder ander. Als hij met zijn wijsvinger beschuldigend naar een tegenstander wees, wezen er drie vingers terug naar hemzelf. Dit had gevolgen voor hoe hij met anderen omging. “When he felt obliged to stand on principle on some literary or moral issue, he did so without calling attention to himself. He was always professional in his dealings with editors and publishers, uncomplainingly rewriting whole essays when asked—except on at least two occasions when he quietly sacrificed money and fame rather than falsify his beliefs...” Hij zag de ander die het met hem oneens was, en die bijvoorbeeld zijn essays niet wilde plaatsen, niet als slechter dan zichzelf. En zichzelf niet als beter. Dus kon hij het conflict voor zichzelf loslaten. Zelfs toen het er een keer toe leidde dat de nobelprijs voor de literatuur aan zijn neus voorbijging. Het bracht hem niet in de put, want hij wist dat hij zelf net zo goed de neiging had rigide en hard te zijn als de mensen die hem de prijs ontzegden.
Maar hij zag niet alleen zichzelf als net zo slecht als andere mensen, hij zag ook andere mensen als net zo goed en waardevol als hijzelf - ongeacht hun positie of prestaties. Dus behandelde hij hen met respect. Hij realiseerde zich dat elk persoon net zo veel betekenis had als hijzelf. “At literary gatherings he made a practice of slipping away from “the gaunt and great, the famed for conversation” (as he called them in a poem) to find the least important person in the room. A letter-writer in the Times of London last year recalled one such incident: Sixty years ago my English teacher brought me to London from my provincial grammar school for a literary conference. Understandably, she abandoned me for her friends when we arrived, and I was left to flounder. I was gauche and inept and had no idea what to do with myself. Auden must have sensed this because he approached me and said, “Everyone here is just as nervous as you are, but they are bluffing, and you must learn to bluff too”.” Hij deed goede dingen voor buren, voor studenten, zelfs voor gevangenen, zonder daar aandacht voor te trekken, zonder er een punt van te maken. Hij was immers niet bijzonder, en de anderen waren gewoon mensen. Hij deed zelfs expres zijn best om niet te worden gezien als een ‘liefdadige schrijver’, omdat mensen anders zijn goedheid zouden verwarren met zijn beroemdheid! “At times, he went out of his way to seem selfish while doing something selfless. When NBC Television was producing a broadcast of The Magic Flute for which Auden, together with Chester Kallman, had translated the libretto, he stormed into the producer’s office demanding to be paid immediately, instead of on the date specified in his contract. He waited there, making himself unpleasant, until a check finally arrived. A few weeks later, when the canceled check came back to NBC, someone noticed that he had endorsed it, “Pay to the order of Dorothy Day.” Mensen hoefden helemaal niet te weten dat hij goede dingen deed, anders zouden ze het alleen gebruiken om hem op een podium te zetten, en dat was niet waarom hij het deed.
Auden zelf zei dat hij niet werkelijk in God geloofde, maar hij werd uiteindelijk wel anglicaan en bezocht trouw de diensten om aan het avondmaal deel te nemen. Ik denk dat ik hem in dat opzicht begrijp. Of je het gelooft of niet, is immers niet belangrijk als je een sacramentele visie aanhangt. In het avondmaal ontmoet je de liefde van God, die volledig onafhankelijk is van ons of van onze morele situatie. Of je nu zondaar bent, of heilige, of je gelooft of niet gelooft, of je moreel bent of immoreel, voor jou is het brood het lichaam van Christus en de wijn het bloed van Christus. God wil zich met je associeren. En dat is voldoende.

Ik merk dat ik zelf ook steeds meer van dit evenwicht begin te ervaren, allebei de kanten op. Ten eerste merk ik dat ik mijn ergernis kan loslaten over boodschappen die me bereiken via allerlei kanalen. Ik neem bij anderen boodschappen waar die gekleurd worden door ‘confirmation bias’, of andere vooroordelen en drogredenen waarmee we onszelf voor de gek houden. Maar ik wind me er niet meer over op, word er niet meer boos over, want ik ben me bewust dat ook mijn denken wordt gekleurd door ‘confirmation biases’. Misschien andere dan die van de mensen tegenover me, maar ik ben ook mens. Dit is misschien wat Jezus bedoelde met zijn gelijkenis van de splinter en de boomstam. Maar dat terzijde.
Een klein voorbeeld: ik merkte bij mezelf soms de neiging boos te worden op of me te ergeren aan mensen die op Twitter berichten plaatsen over hoe vaak je eigenlijk moet twitteren en op welke momenten om het meest gelezen te worden, hoe lang je blogberichten zouden moeten zijn, en hoe vaak je zou moeten retweeten (of juist niet). Ik voel me ergens schuldig dat ik niet aan deze idealen voldoe (zo zijn mijn blogs erg lang, en ik wil ook niet op de klok kijken voor ik Twitter), ik voel me tekortschieten, en voel me beoordeeld. Ik wil helemaal niet worden gedwongen om ‘effectief te twitteren’, en als ik dat zou doen, voelt het manipulatief. Ik wil daar helemaal niet mee bezig hoeven zijn. Maar tegelijk realiseer ik me dat ik steeds opnieuw controleer hoe vaak blogberichten van me zijn gelezen, en hoe vaak ik via verschillende media reacties op mijn stukken heb gehad. Ik wil mijn ego niet van mijn social media gebruik laten afhangen, maar ik kan er ook niet aan ontkomen. Als ik me erger aan mensen die tips plaatsen om effectief te twitteren, erger ik me eigenlijk aan mezelf: aan die kant van mezelf die om zich goed te kunnen voelen waardering van anderen nodig heeft. En als ik dat weet, kan ik genadig zijn voor de ander, en snap ik waarom hij zo effectief wil twitteren, en hoef ik zijn boodschap niet persoonlijk aan te trekken.
Hetzelfde geldt voor schrijvers die vertellen hoe ze hun eigen boeken op de markt zetten en een lezerspubliek trekken. Ik ben niet zo’n marketeer en voel me dan ook tekortschieten, alsof ik dit allemaal zou moeten doen om mee te tellen. Maar aan de andere kant wil ik ook graag gelezen worden. Ik ben dus niet anders dan zij. Als ik ervoor kies mezelf niet te marketen, hoef ik hen niet te veroordelen omdat ze het wel doen. Net zo met christenen die oproepen tot actie, bijvoorbeeld omdat ze enthousiast zijn voor missionaire vormen van kerk zijn. Ze hebben namelijk vaak gelijk. En als ik niet dezelfde passie heb als zij, ik ben toch niet anders, want ik probeer ook mensen op te roepen mijn gezichtspunt over te nemen. Ik probeer ook mensen enthousiast te maken voor wat ik zelf geloof of ideaal vind. Ik mag dus met ze in discussie gaan als ik wil, ik hoef ze als persoon niet af te wijzen.

Net als bij Auden gaat het gelukkig ook de andere kant op. Ik ben niet alleen vrij van het oordeel van anderen, ik ben ook vrij om anderen lief te hebben en creatief te zijn. Daarover meer in het volgende bericht.

maandag 10 maart 2014

Het heilige evenwicht (3): De weg uit het dal ...

Ik vond op internet laatst een treffende afbeelding. Het was een bekende plaat, van Jezus die klopt op de deur van het hart. ‘Doe de deur open’, zegt Jezus. ‘Waarom?’ vraagt de mens binnen. ‘Omdat ik je wil redden’, zegt Jezus. ‘Waarvan?’ ‘Van wat ik je ga aandoen als je niet snel die deur opendoet!’.
Ik moest er hartelijk om lachen. De cartoon liet goed zien wat voor Godsbeeld ik met me meedroeg. Het beeld van een God met ‘anger issues’, die niets anders kan dan boos op zijn op zijn eigen kinderen, de mensen die hij zelf had gemaakt, en ik moest wel heel blij en dankbaar zijn dat hij een manier had gevonden om zich in te houden. Nu moest ik vervolgens onder het mom van dankbaarheid mijn leven lang mijn uiterste best doen om hem niet alsnog boos te maken. Dat is liefde, zeiden we in de kerk waar we opgroeiden. Maar dat is helemaal geen liefde! Verre van dat. Liefde drijft de vrees juist uit, aldus 1 Johannes 4:18. “De liefde laat geen ruimte voor angst; volmaakte liefde sluit angst uit, want angst veronderstelt straf. In iemand die angst kent, is de liefde geen werkelijkheid geworden.”
Een paar weken geleden in de kerk werd tijdens het moment van zalving voor genezing en heelmaking muziek gemaakt door piano en trombone. Ik vroeg ondertussen of God tot me wilde spreken. Ik kreeg echter geen openbaring. In plaats daarvan luisterde ik naar de muziek en ik was onder de indruk, onder andere van de mooie loopjes van de piano, mooie hoge tonen, afgewisselde met de diepe trombone. En ik realiseerde me opeens dat die schoonheid en die lieflijkheid ook iets over God zeiden. Als God zichtbaar werd in de tere schoonheid van de muziek, dan kon hij niet slecht zijn. Dan moest hij goed zijn. Dan moest hij wel liefde zijn. Het kon niet anders. De God die op de deur van mijn hart bonst om me van zijn eigen boosheid te redden, kon niet die schoonheid voortbrengen.
Ik heb in de laatste paar series op mijn blog al veel geschreven over het verschil tussen een transactionele visie op God en onze verlossing (‘voor wat hoort wat’) en een sacramentele visie op God en onze verlossing (Gods onvoorwaardelijke liefde werd zichtbaar in Jezus leven, dood en opstanding - zoals God zichtbaar werd in de muziek). Volgens mij sluiten die twee benaderingen elkaar volledig uit. Of God is liefde, zoals Johannes zegt, of hij is het niet. Maar als God geen liefde is, waarom zouden we dan in hem geloven? Waarom zouden we de eeuwigheid bij hem willen doorbrengen? Als God geen liefde zou zijn, zou de hel een beter alternatief zijn (de hel is immers de afwezigheid van God. En gepijnigd worden terwijl je je persoonlijkheid behoudt, is beter dan eeuwig gehersenspoeld te zijn.) Jezus riep tijdens zijn leven al op tot een radicale keuze voor hem of tegen hem, en zijn volgelingen zijn al even scherp. Paulus bijvoorbeeld heeft in Galaten geen goed woord over voor mensen die een andere boodschap brengen dan die van Gods genade. Zelfs als deze zichzelf christen noemen. Hij windt zich er behoorlijk over op.

Ik ontdekte dat ik eigenlijk veel te snel had gekozen om de kerk waar ik in opgroeide te vergeven, dat ik ze het voordeel van de twijfel wilde bieden, dat ik het probleem meer bij mezelf zocht dan bij de kerk. Ik had mezelf nooit echt toegestaan om mijn boosheid over de kerk te voelen of te uiten. Het zijn christenen, en dus moet je voorzichtig zijn, dat is altijd de boodschap. Ze bedoelen het immers goed, ze geloven ook in God en de bijbel, en zo voorts ... Maar als de leer van de kerk echt slecht is, is het gepast boos te zijn! De woorden die van de kansel werden gesproken hebben me daadwerkelijk beschadigd. Dat moet ik erkennen, en daar moet ik boos over zijn. Daardoor ontdek ik wat de grenzen zijn, en hoe belangrijk deze grenzen voor me zijn. En dus laat ik vervolgens anderen niet meer zo makkelijk over deze grenzen heen komen.
Ik ben er van overtuigd dat God liefde is en dat hij deze liefde heeft laten zien in Jezus. Ik geloof ook heilig dat andere boodschappen geen ‘goed nieuws’ zijn en mijzelf en andere mensen beschadigen. Ik wil daar dan ook geen ruimte mee voor laten. Ik zal me er zelfs over opwinden. Wat slecht is, moet ook slecht genoemd mogen worden. En geen ruimte meer krijgen in mijn eigen leven. De boodschap dat God van mij houdt, zoals ik ben, kan alleen echt effect hebben, als ik hem niet langer betwijfel, als ik hem niet langer op armslengte houdt omdat ik ook de optie open moet laten dat God wel eens boos op mij zou kunnen zijn. Zolang ik ergens nog rekening moet houden met het idee dat God wel eens niet met mij geassocieerd zou willen worden, geloof ik nooit dat ik goed genoeg ben. En ergens voor kiezen, is altijd ook ergens tegen kiezen. Zo radicaal moeten we zijn. Zo radicaal moet ik zijn.
Net zo moet ik zo’n keuze maken in mijn relaties met andere mensen. Ik schreef over een belangrijk persoon in mijn leven die mij de boodschap had meegegeven dat die niet met mij geassocieerd wilde worden. Ik moet over deze boodschap boos worden, dat wil zeggen: ik moet radicaal beseffen dat het niets over mij zegt, dat ik -ook als iemand niet met mij geassocieerd zou willen worden- mag zijn wie ik ben. En dat ik zo’n behandeling niet hoef te accepteren, alleen omdat de mogelijkheid zou bestaan dat deze persoon gelijk heeft. Ik heb radicaal gekozen dat ik niet meer wil dat mensen dit soort dingen over mij zeggen, en dat ik er niet meer naar wil leven. Ze hebben gewoon geen gelijk!
Een opmerking van een oud leidinggevende heeft me hier erg bij geholpen. Ik vertelde haar dat ik op de middelbare school gepest was. Ze reageerde begrijpend. En toen zei ze iets dat diep bij me binnenkwam: ‘Maar ook als je niet gepest was, was je nog steeds anders geweest dan je klasgenoten.’ Ook als ik niet gepest was, was ik mezelf geweest. Waar ik mee moest leren omgaan was dus niet het pesten, maar het feit dat ik Johan ben, en in sommige aspecten verschil van anderen. Ik ben gevoelig, ik ben fantasievol, ik ben creatief en gedreven, en ik gebruik veel woorden. Dat is wat ik mag accepteren.
Het weekeinde hierna was ik op een verjaardag van studievrienden van me. Nu heb ik zolang ik me kan herinneren het diepgewortelde gevoel dat als anderen mij in hun aanwezigheid accepteren, het een daad van liefdadigheid is. Ze zien dat ik kwetsbaar en eenzaam ben, en dus nodigen ze me uit. Ik kon niet werkelijk geloven dat mensen het echt leuk vonden als ik er was, dat ze mij (als Johan) echt waardeerden. Maar op die verjaardag zag ik het voor het eerst: mensen genieten er werkelijk van als ik er ben! Mijn vrienden waren werkelijk in mijn geĆÆnteresseerd, luisterden naar wat ik te vertellen had, en lachten om mijn grappen. Ze verdroegen me niet maar in hun gezelschap, ze waardeerden mij werkelijk als vriend. Dat kwam bijna als een klap bij me binnen. Mensen wilden dus wel met mij geassocieerd worden! Ik had de boodschap van de kerk en mijn omgeving zo geĆÆnternaliseerd dat ik dacht dat die voor de hele wereld gold, maar toen ik die boodschap afwees, was er voor mij de ruimte om te zien dat ik er wel mocht zijn! Dat ik wel werd gewaardeerd, gewoon, als mezelf. Als Johan. Zonder de radicale afwijzing van de boodschap van de kerk en anderen, zonder daar echt boos op te worden, kon ik nooit andere boodschappen waarnemen. De twee boodschappen sluiten elkaar namelijk uit. En ik moest kiezen wie ik zou geloven. “Kies dan heden wie u dienen zult”, houdt de bijbel ons voor. Dat geldt ook op dit gebied! Er is geen tussenweg mogelijk, ook niet om de lieve vrede.
Ik moet denken aan het mooie gedicht van Gerard Manley Hopkins:

My own heart let me have more have pity on; let
Me live to my sad self hereafter kind,
Charitable; not live this tormented mind
With this tormented mind tormenting yet.

I cast for comfort I can no more get
By groping round my comfortless, than blind
Eyes in their dark can day or thirst can find
Thirst ’s all-in-all in all a world of wet.

Soul, self; come, poor Jackself, I do advise
You, jaded, let be; call off thoughts awhile
Elsewhere; leave comfort root-room; let joy size
At God knows when to God knows what; whose smile
’s not wrung, see you; unforeseen times rather—as skies
Betweenpie mountains—lights a lovely mile.


Ik heb er dus radicaal voor gekozen mezelf te accepteren, te geloven dat ik geliefd ben door God, zoals ik ben, en dat ik dus ook mezelf mag liefhebben. En daardoor is het voor het eerst mogelijk voor mezelf om mezelf te uiten. Om niet langer voortdurend wantrouwend te zijn. Ik merk bijvoorbeeld dat ik vrijer lach! Ik merk dat er wat meer momenten zijn dat ik ongedwongen ergens van kan genieten (zonder eerst mijn motivaties aan een diepgravend onderzoek te onderwerpen). Ik merk dat ik vrijer ben om gewoon creatief te zijn (zonder te vinden dat het iets moet opleveren of mensen dichter bij de Heer moet brengen), zo ben ik begonnen aan het tekenen van een stripverhaal. Zelfs mijn vrouw merkt aan me dat ik vrijer naar haar toe ben geworden. Het werkt ook door op kantoor, waar ik steeds meer geneigd ben mezelf te uiten, voor mezelf op te komen, en me kritiek niet langer altijd persoonlijk aan te trekken. Het is ook voor het eerst dat ik niet langer geloof dat ik in een persoonlijkheidstest de laagst mogelijke score zou halen voor mijn zelfvertrouwen. Voor het eerst denk ik dat ik op dit punt hoger zou uitkomen. Ik merk ook dat ik minder bescheiden doe over mijn schrijven en dat ik tegen anderen duidelijker durf te vertellen dat ik boeken heb geschreven. Ik verontschuldig me niet langer voor mijn momenten van enthousiasme. Verder heb ik de keuze gemaakt om meer te durven ‘doorslaan’ in mijn interesses. Ik heb lang betoogd dat ik zoveel hobby's heb dat ik niet de kans loop om in een ervan door te slaan. Maar eigenlijk wil ik in elk ervan volledig enthousiast zijn. Ik wil meer aquariums in huis hebben. Ik wil vaak naar de film. Ik wil me verkleden als middeleeuwse ridder en naar fantasyfestivals. Ik wil tekenen, schrijven, dichten met volledig enthousiasme. Kortom, ik durf eindelijk ruimte in te nemen.
En tegelijk merk ik dat het claimen van deze ruimte, en de daarbij horende boosheid over vernederende boodschappen, mijn relaties met anderen niet vertroebelt. Juist omdat ik duidelijk ben over wie ik ben en waar ik boos over ben, kan ik ook in deze relaties meer mezelf zijn. Ik merk dat ik minder snel geraakt wordt op de zere plekken in mijn hart, omdat ik weet dat de ander geen gelijk heeft (ik ben niet iemand met wie niemand geassocieerd wil worden). De woorden glijden sneller langs me heen, en ik blijf rechter overeind staan. Ik laat me niet meer omver blazen, maar durf te zeggen wat ik wil. En daarmee respecteer ik de ander eigenlijk meer: ik sluit mezelf niet hermetisch af, maar geef weerwoord. Ik haat immers niet de ander, ik ben boos op de boodschap die ik heb meegekregen. En die boodschap mag niet meer tegen mij worden uitgesproken. Ook naar de kerk toe ervaar ik deze vrijheid. Vreemd genoeg merk ik dat ik minder antagonistisch ben als mensen over de evangelische kerk praten. Niet de hele kerk is immers verkeerd, maar alleen die boodschap (die wel breed verkondigd wordt). Ik hoef de mensen niet af te wijzen. Ik kan ze recht in de ogen kijken. Ik wil alleen niet met ‘slecht nieuws’ worden opgezadeld. Boodschappen die suggereren dat God niet van mij kan houden zoals ik ben, komen er bij mij niet meer in. Maar daardoor kan ik de mensen uit de kerk dus makkelijker zien als losse personen, en ze behandelen als mensen, als individuen. Ik ben werkelijk vrij!
Ik merk zelfs dat ik beter slaap. Voor het eerst in bijna veertien jaar slaap ik werkelijk ontspannen. Ik merk zelfs dat ik maar een keer per nacht wakker wordt, soms vlak voor mijn wekker toch al zou gaan. Terwijl ik daarvoor eigenlijk voortdurend met slaapproblemen worstelde, en een nacht waarin ik maar twee keer wakker werd als ‘goede nacht’ bestempelde. Nu is dat een uitzondering. Ik ben immers niet meer de hele dag bezig mezelf onder controle te houden en te voldoen aan een acceptabel ideaalbeeld in plaats van mezelf te uiten. Ik kan eindelijk ontspannen. Laatst kon ik zelfs een hele middag niets doen, dan op de bank zitten en schetsen maken van mogelijke nieuwe aquariuminrichtingen. Dat was voor mij een overwinning. Eindelijk kon ik zijn, gewoon zijn, zonder mezelf als slavendrijver achter de broek te zitten.

De vrijheid is verfrissend. Ik merk dat het als het ware leeg is in mijn gedachten, dat er een nare, veroordelende stem tot zwijgen is gebracht. Ik ben bij zulke veranderingen altijd bang dat ze niet blijvend zullen zijn en dat ik weer zal terugvallen in oude patronen. Dat zal misschien voor een deel ook gebeuren. Maar het voelt als een grote grondverschuiving, alsof (zoals ik in een eerder blogbericht schreef) het standbeeld op zijn sokkel is terecht gekomen. Die komt niet makkelijk meer van zijn plaats! Zoals het in Efeze staat, ben ik ‘geworteld en gegrondvest in de liefde’.
Ik ben hoewel hij eigenlijk nog maar pas nieuw is, nu al fan van de Disneyfilm Frozen. In een vorig blogbericht heb ik al eens verteld hoe ik me identificeer met een van de hoofdpersonen, Elsa, die ook jarenlang te horen heeft gekregen dat er iets mis met haar is, en dat ze haar ware natuur verborgen moet houden. En dat doet ze, maar daardoor wordt ze diep ongelukkig. Tot ze in het (oscarwinnende) lied Let it go de beperkingen afwerpt. Ze kiest ervoor zichzelf te zijn. Maar ze is er op dat moment nog niet. Ze isoleert zichzelf namelijk, hoog op een berg, ver van andere mensen vandaan, en beschadigt anderen die dichterbij haar willen komen, zelfs haar zus. Ze haalt in haar boosheid uit. Zoals ik eigenlijk ook lang uithaalde naar mensen en naar de kerk. Daarom is de verandering aan het eind van de film nog veel belangrijker, omdat ze dan echt ontdekt dat andere mensen van haar houden, zelfs terwijl ze zichzelf is. En ze leert zichzelf (en anderen) te zien met compassie.

Deze compassie is wat leidt tot werkelijke vrijheid. En daarover zal ik in het volgende blogbericht proberen te schrijven.

zondag 9 maart 2014

Gedicht: Gods gezicht

Gods gezicht

Als God is te zien
in witte bloesem
als breekbaar porselein
in de lentezon.
Als God zich bevindt
in vrolijke muziek,
de hoge noten,
piano en trombone.
Als Hij schuilgaat
achter het kirren
van de baby voor mij
in de kerkbank.
Als cheesecake hem aan
de zintuigen aanbiedt.
Als dansers aanbidden
wie sterren beweegt.
Dan moet Hij goed zijn
en toont zijn gezicht
een glimlach die blijft
tot in de eeuwigheid.

zaterdag 8 maart 2014

Het heilige evenwicht (2): Het is ook nooit goed!

Mijn vrouw en ik zagen in 2012 in de bioscoop opnames van het toneelstuk Frankenstein, geregisseerd door Danny Boyle, met Sherlock-acteur Benedict Cumberbatch in de hoofdrol als het monster (in een andere uitvoering, die we ook zagen, speelde hij dr. Frankenstein zelf, en speelde Johnny Lee Miller het monster. De laatste speelt Sherlock Holmes in de Amerikaanse serie Elementary. Maar dat allemaal terzijde). In het toneelstuk gaat dr. Frankenstein trouwen met zijn jeugdliefde. Hij heeft echter een geheim. Maar hij zal het zijn vrouw pas vertellen als ze getrouwd zijn! Na de plechtigheid, op hun huwelijksnacht komt het hoge woord eruit: Frankenstein heeft een levend wezen gecreƫerd, maar is zijn belofte aan zijn schepsel, namelijk om hem een vrouw te maken, niet nagekomen. En nu heeft het wezen wraak gezworen. Als ze dat van te voren had geweten ...
Ook ik had een geheim dat ik pas na mijn huwelijk met mijn vrouw deelde. Nou ja, ze wist er wel van. Ik had haar namelijk verteld dat ik als tiener avonturenverhalen had geschreven. Ze was daar ook wel nieuwsgierig naar, maar ik had geaarzeld ze aan haar te laten lezen. Dat was voor als we samenwoonden, had ik besloten. Dus vorige maand was het zo ver en nam ze de ‘Avonturen van Joost, Cliff en Yoko’ ter hand. Zeven verhalen, getypt op een elektrische typemachine, over twee biologen en hun Japanse vriendin, die in allerlei gevaarlijke situaties verzeild raken. Zo komen ze dinosauriĆ«rs tegen, een witte haai, olifantenstropers en mensen uit de toekomst.
Ik was best zenuwachtig. Misschien vond ze het wel helemaal niets. Misschien vond ze ze kinderachtig. Maar niets van dat alles gebeurde. Mijn vrouw bleek zelfs enthousiast. Volgens haar waren de verhalen duidelijk van een getalenteerde jongen. Ik was volgens haar wel beter gaan schrijven door de tijd, en had wat meer inzicht gekregen in de psychologie van mijn karakters. Maar er was ook iets verloren gegaan. Ze had in mijn verhalen een Johan ontmoet die ze nog niet kende. Mijn oude verhalen hadden volgens haar een levendigheid die mijn recentere boeken misten. De hoofdpersonen stortten zich bijvoorbeeld in het avontuur. Maar terwijl ze in levensgevaar waren, verwonderden ze zich nog over bijzondere dieren en planten om hen heen. Ze hadden bovendien oog voor het andere geslacht - mijn hoofdpersonen zagen hoe aantrekkelijk de ander was. Ze durfden te handelen uit hun overtuiging. En ze herkende mij er in, mijn voorliefdes, mijn enthousiasme, mijn passie. Er was volgens haar niets in mijn verhalen waar ik me voor hoefde schamen.
Ik vertelde haar dat de verhalen inderdaad hoorden bij de ‘echte Johan’. Ik heb een verlangen naar avontuur, naar bijzondere omgevingen, bijzondere dieren, het beschermen van schoonheid en het doen wat goed is. En net als mijn hoofdpersonen was ik onder de indruk van sterke, zelfbewuste, avontuurlijke vrouwen. Dat is wat bij mij naar buiten komt als ik mezelf ben. Maar ik had inderdaad niet zo durven schrijven. Ik mocht namelijk niet zo zijn, zoals ik in het vorige deel van deze serie al schreef.
Al jaren las ik boeken over de liefde van God. Ik luisterde naar God tijdens het bidden. Anderen hadden woorden voor me over Gods liefde. Ik wist met mijn verstand wel dat ik geliefd was, zoals ik ben, maar ik kon mezelf niet de toestemming geven ook daadwerkelijk gewoon te zijn, gewoon te leven. Als mezelf. Als Johan.

In dezelfde week dat mijn vrouw las in ‘De avonturen van Joost, Cliff en Yoko’, las ik een heel ander boek. Het boek ‘Toxic Parents’. Dat is een heftig boek, zoals je je misschien kunt voorstellen! Het kwam ook behoorlijk dichtbij. De schrijfster van het boek waarschuwt ervoor familieleden te snel te vergeven. Dat is anders dan je in veel christelijke boeken leest. Ze zag er geen kwaad in om af te zien van wraak. Dat kan heel gezond zijn. Maar volgens haar was het niet gezond om te snel je boosheid te laten varen, en te doen alsof de relatie met de ander weer hersteld is. Om te herstellen van misbruik is het voelen van de boosheid om wat je is aangedaan namelijk essentieel. De boosheid helpt je te identificeren waar je grenzen liggen, wanneer die worden overschreden en hoe graag je wilt voorkomen dat het nog eens gebeurt. Boosheid geeft de kracht om anderen de waarheid te zeggen. En het is de weg naar verdriet, verdriet om wat je is aangedaan, wat ook noodzakelijk is voor heling. Wie te snel vergeeft, loopt het risico de daden van de ander te bagatelliseren, en de gevolgen ervan uit het zicht te schuiven en te verbergen, zonder dat ermee is afgerekend. Soms zeg je dat je de ander vergeeft (vooral als die er om vraagt) nog voordat je zelf hebt beseft hoeveel pijn de daden van de ander je deden, en vooral welke boodschap je erdoor hebt meegekregen, en welke gevolgen ze voor je hebben gehad. En daardoor kunnen de effecten gewoon blijven doorgaan in je leven.
Dat besefte ik in elk geval wat betreft mijn verleden.
Een belangrijk iemand in mijn jeugd heeft me namelijk veel pijn gedaan. Deze persoon werd bijvoorbeeld snel boos, en begon te schreeuwen, als ik met lage cijfers thuis kwam van school. Ik was ook erg bang. Toen ik een keer een uurtje moest nablijven op school (door iets wat niet mijn schuld was: mijn klasgenoten hadden gezegd dat de bel was gegaan, en ik had hen geloofd), was ik zo overstuur dat ik dreigde met zelfmoord. Ik denk niet dat ik van plan was echt zelfmoord te plegen, maar als een tiener dat gaat roepen, is er toch iets ernstig mis. Deze persoon was bovendien heel kritisch. Ik heb een keer een verhaal dat ik had geschreven (over Joost en Cliff) laten lezen en dat werd afgedaan met ‘Wat een onzin’. Ik liep wel eens voorovergebogen, en kreeg dan een porrende vinger in mijn rug. ‘Wat moeten mensen wel niet van mij denken, als jij zo voorovergebogen loopt’, was de boodschap. Dat extra schaamte me niet zou helpen om rechtop te gaan lopen was kennelijk niet vanzelfsprekend. Dit gebeurde vele keren.
Maar het ergste gebeurde nadat deze persoon met mij mee was gegaan om een aquariumpomp te kopen. Ik was toen zestien, bijna zeventien. Ik keek de verkoper in de winkel niet aan. Daar was degene die me begeleidde niet blij mee. Ik kreeg een forse scheldkanonnade over me heen. ‘Als je nooit iemand aankijkt, zul je niet je mondelinge examens halen, zul je niet kunnen afstuderen, zul je geen baan vinden, zul je geen vrouw vinden’. Dat werd naar me geroepen. En toen: ‘Ik wil niet met je geassocieerd worden.’ Hard, pijnlijk. Zo ging het maar door, tot ik thuis huilend onder mijn bed lag. En toen riep deze persoon tegen me dat ik nu ook het filter moest installeren. Ik mocht niet huilen. Ik weet dit allemaal nog letterlijk, omdat ik het de dag nadat het gebeurde heb opgeschreven in de vorm van een kort verhaaltje. Het raakte me diep. Samen met een andere geschreeuwde opmerking van dezelfde persoon toen ik jaren later met mijn broers praatte over de Matrix-films: ‘Ik wil niet dat je mijn kinderen meesleurt in het verderf’. Alsof ik -omdat ik van films houd- niet tot die kinderen behoorde! Het hakte er bij mij diep in.
De persoon in kwestie heeft me al om vergeving gevraagd, en ik heb keer op keer gezegd dat ik vergeef, maar onze relatie blijft verstoord. Vooral omdat ik te snel heb vergeven en mijn boosheid dus geen kans heb gegeven om ruimte voor mezelf te claimen. Om te zeggen: ik accepteer niet dat dit over me gezegd wordt. En het heeft me ervan weerhouden het patroon te ontdekken in mijn leven dat het gevolg was van dit verbaal misbruik. De boodschap die ik meekreeg, was namelijk dat de echte Johan niet iemand was met wie deze persoon geassocieerd wilde worden. En dus dat ik moest veranderen, moest voldoen aan een bepaald ideaalbeeld (hoge cijfers, studeren, actief in de kerk, maatschappelijk acceptabel) voor deze situatie zou kunnen veranderen. Ik kreeg daarbij ook nog eens te horen dat ik zou moeten veranderen voordat een vrouw met mij geassocieerd zou willen worden. Ik zou mijn aquariums moeten wegdoen, ik zou mijn hobby’s moeten reduceren tot een vrij kwartiertje, et cetera. Geen wonder dat ik zo lang vrijgezel blijf. Voeg erbij dat mijn leeftijdsgenoten in de brugklas en ook daarna ook niet met mij geassocieerd wilden worden -ik werd namelijk gepest- en het is duidelijk dat de boodschap dat ik niet mezelf mocht zijn, er uiteindelijk bij mij diep in zat.

Wat echter minstens zo ernstig was als de woorden van deze persoon, was hoe de boodschap overeenkwam met wat ik hoorde in de kerk. De redacteur met wie ik laatst praatte over mijn volgende boek noemde de gemeente waarin ik opgroeide een sekte. Zo ver zou ik niet per se willen gaan, maar sekte-achtige kwaliteiten had deze gemeenschap wel.
En de boodschap die ik daar kreeg was dat God ook niet met mij geassocieerd wilde worden. Dat kon hij niet. Ik was zondig, hij was heilig. Hij moest dus vanuit zijn natuur wel boos op mij zijn. Hij moest mij straffen. Hij kon niet anders. Ik was immers niet volmaakt. Wanneer ik ook meer een keer een leugentje om bestwil verteld had, verdiende ik al de toorn van God. Als ik een keer een snoepje had gestolen, of boos op een klasgenoot was geweest, dan moest ik eigenlijk al naar de hel. Als ik een keer een vrouw aantrekkelijk vond, dan was het beter dat ik een arm afhakte of een oog uitrukte. Ik kon het bij God gewoon niet goed doen. Als nakomeling van Adam was ik inherent besmet met het kwaad. En dat had alles in mij doortrokken. Er was per definitie niets goeds in mij, werd in de kerk geleerd. Mijn natuurlijke verlangens en talenten zaten God alleen maar in de weg. Als God me al gaven gaf, moesten het bovennatuurlijke gaven zijn. Ik mocht daarom niet trots zijn. Als ik al iets voor elkaar bracht, was het God die door mij heen werkte, niet ikzelf. In mij, dat is in mijn vlees, kon immers niets goeds zijn. Ik -de persoon Johan- moest dus verdwijnen.
Nu leerden we dat Jezus gelukkig voor ons mensen bij God tussenbeide was gekomen. Aan het kruis onderging hij de straf die wij verdiend hadden. Hij ging tussen zijn boze vader en ons in staan, en kreeg de klappen. We leerden dat we als het ware waren ‘bedekt’ met zijn bloed. Als God nu naar ons keek, zag hij Jezus, die volmaakt was, en niet ons. En zo konden we dan toch naar de hemel. Maar o wee als we ooit onder de bescherming van Jezus’ bloed vandaan zouden komen! Dan zou God direct weer zijn bliksems op mij moeten laten neerkomen. Hij kon mij immers nog steeds niet als mezelf in zijn aanwezigheid verdragen. Dus bleef ik bang voor God en probeerde ik door hard te werken en mezelf onder druk te zetten de echte Johan op wie God zo boos was te onderdrukken en te leven als de ‘geestelijke mens’ die God zo graag zag, een ideaalbeeld. Als ik daar iets van afweek, werd ik weer boos op mezelf (omdat God ook boos op me zou worden).
En zelfs dat leven als geestelijk mens kon ik niet goed doen, want ik merkte bij mezelf de neiging om trots te worden. En dat was in zichzelf weer een zonde. Ik snap nu achteraf niet waarom ik bleef geloven. Ja, ik wilde niet naar de hel, maar de hemel was nou niet echt een aanlokkelijk perspectief. De eeuwigheid doorbrengen met een God die je haatte als je jezelf was? Of die je zo veranderde dat je niet meer jezelf was, maar een ‘geestelijk mens’ die niets liever wilde dan lofliederen zingen? Het klinkt als de hel. Ik weet van mezelf dat ik de boodschappen van de kerk door een gekleurde bril heb waargenomen, maar laatst sprak ik met een vriend uit die periode. En hij vertelde dat hij dezelfde boodschap had meegekregen. En ook dat hij nog steeds veel moeite had om te geloven dat God goed is. En ik heb de afgelopen de kans gehad om te spreken in kerken die uit deze beweging zijn voortgekomen, en steeds komen er wel mensen naar me toe die zich in dit verhaal herkennen. Bovendien hoor ik dezelfde boodschappen in licht afgezwakte vorm terug in de evangelische kerk. ‘God houdt van je zoals je bent, maar hij houdt teveel van je om je zo te laten.’ Kortom, hij houdt niet van me zoals ik ben. Hij wil niet met me geassocieerd worden. En ‘Een man moet voor zijn vrouw niet alleen zijn verlangens opofferen, maar ook zijn dromen’ - je kunt maar beter ophouden jezelf te willen zijn. Voeg je bij het programma, alleen dan kan God zich met je associĆ«ren.
Maar over de boodschappen in de evangelische kerk heb ik in andere berichten wel genoeg geschreven. De kern was in elk geval voor mij dat God niet met mij geassocieerd wilde worden.

Het moge duidelijk zijn - de combinatie van deze twee boodschappen, thuis en in de kerk, maakte dat ik mezelf ging wantrouwen. De ware Johan, de Johan die enthousiast was, die hield van boeken, van schrijven, van aquariums, die soms onzeker was en onhandig, die het liefst nieuwe werelden wilde verkennen, dat was iemand met wie belangrijke mensen in mijn leven niet geassocieerd wilden worden. Dat was iemand met wie zelfs God niet geassocieerd wilde worden. Er moest dus wel iets verkeerds aan hem zijn. Daar ging ik dus naar zoeken. Ik kon immers niet van mij of van mijn verlangens concluderen dat ze goed konden zijn. De conclusie moest per definitie zijn dat ik slecht was. Dat stond bij voorbaat vast. Dus vond ik altijd wel nieuwe manieren om mezelf te veroordelen, en mezelf te blijven zien als vuil, zondig of gewoon tekortschietend.
Tegelijk moest ik zorgen dat ik iemand werd met wie deze mensen en met wie God wel geassocieerd wilden worden. Het korte verhaaltje dat ik schreef na de uitbarsting van de belangrijke persoon in mijn leven besloot ik met de uitspraak dat ik mijn hart hard zou maken. Ik zou nooit meer huilen, maar mezelf diep wegstoppen. En dat deed ik. Ik stopte mezelf steeds dieper weg, liet steeds meer van mezelf achter: mijn verhalen, mijn lezen, mijn passie. Ik leefde voor het halen van hoge cijfers, voor het slagen in mijn studie en voor het bereiken van een status als geestelijke broeder, die in de samenkomst kon voorgaan en bijbelstudies kon geven. Met zo iemand, maatschappelijk en geestelijk succesvol, zouden mensen en God zich misschien wel willen associƫren.
Het is eigenlijk pijnlijk om het hier zo op te schrijven. Maar dat verdriet is nu juist belangrijk om te komen tot heling. In het volgende bericht meer over het pad naar genezing.

vrijdag 7 maart 2014

Het heilige evenwicht (1): Het eeuwige moeten

Geoffrey Chaucer, een van de bekendste vijftiende eeuwse schrijvers, heeft zijn Canterbury Tales nooit afgeschreven. Mijn vrouw is nu het werk van Chaucer aan het lezen, en vertelt mij al weken over zijn verhalen. Soms plat, soms diepgaand, maar altijd met scherp geobserveerde karakters, en veel humor. Chaucer hield edelen, ridders, herbergiers en soldaten een spiegel voor, waarin zij hun eigen gebreken en kleingeestigheden herkenden. Deze weerspiegeling is zo universeel, dat de verhalen ook nu nog worden gelezen en verfilmd. En Chaucer schreef gewoon mooi, met een enorme woordenschat. Het Engels dat hij gebruikt is iets te moeilijk voor mij, maar mijn vrouw smult er van. Laatst liet ze mij een gedeelte lezen, het stuk waarmee de Canterbury Tales eindigen. In die paar paragrafen trekt Chaucer al zijn werken terug. Ze waren frivool en platvloers, zegt hij, en brachten mensen niet tot Christus. Hij hoopt vergeven te worden voor het schrijven van de verhalen. Maar een paar van zijn stukken (onder andere een heiligenleven) blijft hij erkennen als van hem.
Dit is de in wat moderner Engels vertaalde tekst: “Now pray I to them all that listen to this little treatise or read it, that if there be any thing in it that pleases them, that thereof they thank our Lord Jesus Christ, from whom proceeds all wit and all goodness. And if there be any thing that displeases them, I pray them also that they blame it on the fault of my lack of wit and not to my will, that would much prefer to have said better if I had had cunning. For our book says, "All that is written is written for our doctrine," and that is my intent. Wherefore I beseech you meekly, for the mercy of God, that you pray for me that Christ have mercy on me and forgive me my sins; and namely of my translations and compositions of worldly vanities, the as is the book of Troilus; the book also of Fame; the book of the XXV. Ladies; the book of the Duchesse; the book of Saint Valentines day of the Parliament of Birds; the tales of Canterbury, those that tend toward sin; the book of the Lion; and many another book, if they were in my remembrance, and many a song and many a lecherous lyric, that Christ for his great mercy forgive me the sin. But of the translation of Boethius's Consolation of Philosophy, and other books of legends of saints, and homilies, and morality, and devotion, that thank I our Lord Jesus Christ and his blissful Mother, and all the saints of heaven, beseeching them that they from henceforth unto my life's end send me grace to bewail my sins and to study to the salvation of my soul, and grant me grace of true penitence, confession and satisfaction to do in this present life, through the benign grace of him that is king of kings and priest over all priests, that bought us with the precious blood of his heart, so that I may be one of them at the day of doom that shall be saved.”
Het schijnt dat Chaucer tot zijn dood niets meer heeft geschreven. Deze passage wordt daarom door Engelse literatuuurcritici beschouwd als een van de meest tragische uit de geschiedenis. Het schijnt dat wetenschappers er nog steeds over discussiƫren waarom Chaucer zijn eigen werken aan de kant schoof en stopte met schrijven.

Voor mij is dat geen vraag. En de passage is voor mij om een andere reden tragisch, namelijk omdat hij me aan mijn eigen verleden doet denken. Ik dacht namelijk ook dat mijn liefde voor verhalen en mijn passie voor het schrijven me van God weg hielden en dat ik er dus mee moest stoppen. Er was nog niets van mij uitgegeven, dus heb ik nooit officieel werken van mezelf teruggetrokken, maar ik heb wel een verhaal waar ik aan werkte in de prullenbak gegooid, ‘De Groene Toren’ mijn eerste serieuze SF-roman. Iets waar ik nu nog spijt van heb.
Ergens tijdens mijn eindexamenjaar koos ik namelijk ‘echt’ voor God. We leerden namelijk in onze kerk dat als we in de kerk opgroeiden we ook nog eens zelf echt voor God moesten kiezen. Dat deed ik. Maar daar hoorden dingen bij. Een klasgenoot herinnerde me daar aan. ‘Als jij echt een christen bent’, zei ze, ‘zou je wel meer bijbel lezen.’ En die opmerking was het zetje dat ik nodig had. Het steentje ging rollen en werd al snel een landverschuiving. Ik begon bijbelstudieboeken te lezen. Niet af en toe eentje tussendoor, maar gepland, ingedeeld in mijn vrije tijd. Ik vond dat ik geen spannende boeken meer mocht lezen. Ik merkte namelijk dat ik boeken van Alistair MacLean uit de bibliotheek wilde halen, maar als ik dat zo graag wilde, dan zou het wel een verslaving zijn. Ik las in jongerentijdschriften dat alles waar je enthousiaster over was dan God een verslaving was. Dus borg ik mijn stripverhalen weg, en verbood ik het mezelf om naar films te kijken. Als ik een James Bond-film zag, wilde ik namelijk zelf ook autoachtervolgingen verzinnen. “Denk jij dat een hele dag niet christelijke romans lezen verkeerd is? En zo nee, waarom niet?” vroeg een vriend mij. “Is het te passen in teksten als: we moeten onze tijd uitkopen (Ef 6)?” Ik schreef ook niet langer verhalen, stopte ze weg in mappen in mijn kast. Gelukkig was ik niet zo ver heen dat ik ze allemaal weggooide!
Alleen wat geestelijk was, was waardevol. Ik las daarom elke dag vijf hoofdstukken uit de bijbel, memoriseerde dagelijks bijbelverzen, bezocht trouw alle bijeenkomsten van de studentenvereniging en alle samenkomsten van de kerk. Ik evangeliseerde trouw op de zaterdagmorgen en vond dat ik folders mee moest nemen naar de universiteit om vrienden te evangeliseren. Tegelijk werd ik heel kritisch op andere gelovigen, die niet zo fanatiek waren als ik. Ze luisterden bijvoorbeeld naar housemuziek, of droegen als man een oorbel. Dat was van de duivel, of in elk geval zou het zo niet horen. Op bijbelstudiekringen ging ik daar dan ook fel tegen tekeer. Ikzelf worstelde ondertussen met mijn ‘boezemzonde’ - ik keek in de tijdschriftenwinkel X-menstripboekjes in (vanwege het verhaal en vanwege de daarin getekende vrouwen). Ik werd dagenlang verteerd door schuldgevoel en schaamte als ik in overtreding was geweest. Zoals een huisgenoot in die periode tegen me zei: “Een streng geweten en een grote verbeelding zijn geen goede combinatie.” Deze situatie heeft zo’n vier jaar geduurd. Toen ontwikkelde ik slaapproblemen, en werd ik voor de eerste keer overspannen.

Een docent suggereerde me dat ik niet langer zou doen wat ik van mezelf moest doen, maar dat ik zou doen wat ik graag wilde doen. Ik wist wel wat ik wilde: ik wilde schrijven. In die periode schreef ik Neptunus, Het Wrak en De Derde Macht en die zijn zelfs uitgegeven!
Maar het was niet meer als daarvoor. Ik kon mezelf namelijk nooit echt de vrijheid gunnen om te doen wat ik wilde. Want ik kon fantaseren, schrijven en verlangen in het algemeen niet als goed zien. Gelovige vrienden zeiden dat mijn schrijven wel eens mijn roeping zou kunnen zijn. Ik kon het niet accepteren. Hoe kon mijn schrijven voor God belangrijk zijn? Zelfs op een fantasybeurs kon ik niet zeggen dat ik schrijver ben, maar mompelde ik wat en draaide ik me om. Ik mocht het niet van mezelf claimen. Verder wilde ik graag film kijken, maar ook daarin legde ik mezelf beperkingen op (maar een film per week. En sommige films die mij erg aanspraken, mocht ik van mezelf niet kijken, omdat ze misschien slecht waren). Ik ging weer bidden en bijbellezen, en las ook al snel weer christelijke boeken. Ik mocht niet de SF-verhalen lezen die ik het liefst wilde, maar moest ze al snel weer afwisselen met ‘stichtelijke boeken’. Ik maakte er bovendien een punt van dat ik niet ‘doorsloeg’ op mijn interessegebieden. Ik mocht mijn verlangen niet volgen tot zijn logische conclusie. Als ik met mensen op fantasyfestivals of boekenbeursen liep, verontschuldigde ik me voor mijn uitroepen van enthousiasme, ik zwakte het af. Ik las op internetforums over mensen met meerdere aquariums in huis, en was dan altijd jaloers, toch vond ik niet dat ik er meer dan twee mocht hebben. Ook op andere gebieden drukte ik mijn verlangen altijd de kop in. Ik wist namelijk zeker dat er iets mis met mij was, dat mijn verlangen zoals ik dat ervoer verkeerd was. Ik liep rond met een diep, donker geheim in mij, wat niemand ooit mocht weten. En ik controleerde al mijn uitingen niet een, maar twee of drie maal om te zien of ze wel door de beugel konden. Niets kon spontaan zijn.
En nog steeds dwong ik mezelf dingen te doen die wel goed zouden zijn. Als het geen bijbelstudieboeken waren, dan waren het literaire klassiekers. Op mijn blog had iemand opgemerkt dat ik wel veel recente boeken noemde, en of ik niet ook klassiekers moest lezen (“want ook Lewis roept op tot het lezen van oude boeken.”). Dus ging ik negentiende eeuwse literatuur lezen. Sommige boeken waren echt goed, andere voelden voor mij als werk. Toch vond ik dat ik door moest gaan. Ik mocht immers niet af gaan op wat ik zelf wilde. Dus ploeterde ik weken door ‘War and Peace’ van Tolstoy, tot mijn vrouw vond dat ik wel heel chagrijnig uit mijn werk thuiskwam. Ook het schrijven van mijn blog was een moeten geworden, en ik voelde druk om in het weekeinde te werken aan stukken en bijvoorbeeld filmbesprekingen. Een ander voorbeeld was het diĆ«ten. Ik overtuigde mezelf ervan dat ik moest afvallen en hield me aan een heel strak regime (het oermensdieet). Ik zette mezelf onder druk. Ik moest dus nog steeds presteren van mezelf. Meerdere reageerders op mijn blog wezen er regelmatig op dat ik wel veel ‘moest’ van mezelf. Zelfs in stukken over genade, wist ik steeds weer bewoordingen te vinden die een naar mezelf toe verplichtend karakter hadden. Ik besprak onlangs bijvoorbeeld de opzet van mijn nieuwe boek ‘Wat als God je verhaal vertelt’ met de redacteur. Die merkte op dat ik wel heel vaak betoogde dat je pas naar iets kon verlangen als het betekenis had. Volgens hem kwam bij de meeste mensen verlangen spontaan bij hen op, zonder dat ze het moesten verantwoorden. Mijn vrouw legde de link en het kwam binnen als een klap: zoveel jaren na mijn overspannenheid moest ik mijn verlangens en mijn keuzes nog steeds naar mezelf toe verantwoorden!
Ik reageerde daarom ook overgevoelig op andere mensen die mij probeerden te vertellen dat ik dingen moest doen of laten. Bijvoorbeeld als ik op kantoor kritiek kreeg op mijn werk. Dat kon mij in een heftige negatieve spiraal doen belanden, en zelfs tot wanhoop drijven. Ik probeerde immers uit alle macht mijn werk goed te doen, omdat mijn zelfbeeld ervan af hing. Als ik het niet goed deed, suggereerde het voor mij dat ikzelf als persoon tekort schoot. En dan waren er de evangelische christenen die stelden dat ik stille tijd moest houden, of missionaire christenen die suggereerden dat ik hun werk moest gaan doen. Krantenberichten over hoe ik mezelf moest verkopen op het werk, hoe ik carriĆØre moest maken, of hoe ik eruit moest zien. Zelfs mensen op twitter of facebook die vertelden op welke momenten ik eigenlijk berichten moest plaatsen of hoe ik als schrijver mezelf moest verkopen. Het stond hun natuurlijk vrij al deze dingen zelf te doen en hun enthousiasme te delen, maar ik vatte het persoonlijk op. Want hun claims waren voor mij altijd belangrijker dan wat ik zelf wilde en droegen dus de connotatie mee dat ik eigenlijk zoals zij moest zijn en dat ik zoals ik ben tekort schoot.
Voor mijn werk heb ik een keer meegedaan aan een persoonlijkheidstest. Ik scoorde op veel punten best redelijk, behalve op het onderdeel ‘zelfvertrouwen’. Op dat punt haalde ik de allerlaagste score die mogelijk was. Een ‘1’. En eigenlijk wist ik dat ook wel van mezelf. Ik was al jaren bewust van een negatief zelfbeeld, maar dat probleem is niet op basis van wilskracht op te lossen. Daarmee kun je niet omgaan door jezelf onder druk te zetten. Ik had in de jaren daarna dus ook niet het idee dat die score ooit werkelijk zou veranderen.
Op deze manier worstelen met jezelf is natuurlijk heel erg vermoeiend. Het zal je niet verbazen dat ik eigenlijk sinds mijn overspannenheid voortdurend met (winter)depressie en slaapproblemen heb geworsteld. Een nacht waarin ik maar twee keer wakker werd, was meestal een goede nacht en er waren hele periodes waarin ik acht keer per nacht ontwaakte, en moe wakker werd ‘s ochtends. Ik slikte eigenlijk bijna elke dag wel paracetamol tegen de hoofdpijn, worstelde met ‘de man met de hamer’ en mijn gezondheid ging zienderogen achteruit. Ik kreeg eczeem, die verergerde, en ik ontwikkelde in 2012 uiteindelijk tot twee keer toe wondroos, waardoor ik met extreme koorts op bed kwam te liggen. Het was een negatieve spiraal. Mijn vrouw heeft wel gezegd dat ze heel bezorgd over me was op de langere termijn. Ik wist echter niet hoe ik ooit uit deze vicieuze cirkel zou kunnen breken.

En ondertussen keek ik met nostalgie terug op mijn tijd op de middelbare school. Dat was eigenlijk helemaal niet zo’n beste tijd: ik werd gepest, was deel van een strenge kerk en er gebeurden andere dingen die me pijn deden. Toch was ik enthousiast over de verhalen die ik schreef, hoe ik op de fiets zat plotontwikkelingen te bedenken. Hoe ik stripverhalen tekende, puur voor mijn eigen plezier, alleen of samen met mijn broer. Hoe ik hele verhalen uitspeelde, en avonturen beleefde met de lego (ik ben nog enthousiast over voertuigen die ik bouwde). Ik mocht helemaal doorslaan van mezelf: in mijn aquariumhobby, in het schrijven, in het lezen. Ik was helemaal mezelf.
Mijn vrouw vindt het leuk om me enthousiast te horen over het verleden, maar ze zou graag willen dat ik ‘nostalgisch’ praat over dingen die ik nu doe. Dat ik ook eens kan zeggen: ‘vorig jaar, toen ik zo lekker onbezorgd met mijn stripverhaal bezig kon zijn’. In plaats van steeds te werken aan zaken die ik mezelf heb opgelegd (zelfs als dat bloggen is). Ze zei laatst bovendien dat ze sinds we elkaar kennen, nog nooit heeft meegemaakt dat ik een dag niets heb gedaan. Volgens haar ben ik altijd aan het werk, ook als ik niet op mijn werk zit. Ik heb altijd gedacht dat ik eigenlijk passief ben, en dat ik mezelf alleen tot daden aan kan zetten door mezelf te dwingen. Dat ik mezelf ertoe moest zetten nuttige dingen te doen, en dat ik voor God moest produceren. Maar dat is dus wel heel erg vermoeiend (en ik reageer ook jaloers als ik op twitter lees van full time christenen die oproepen tot missionair werk, en zich dan gunnen om elke voetbalwedstrijd te kijken. Alsof je tijd zou kunnen hebben om je te ontspannen als je aan al die dingen ‘moet’ werken. Vooral naast je werk). Die reactie is natuurlijk niet rationeel, maar komt voort uit mijn gebrokenheid.
Wat ik me de laatste jaren steeds beter realiseer is dat mijn stress niet voorkomt uit het te veel werken. Ik kan namelijk heel veel. Er zit in mij een motor die me tot creativiteit aanzet, en mijn enthousiasme over verhalen, aquariums, schoonheid en intimiteit raakt niet uitgeput. Nee, ik ben gestrest omdat ik mijn energie kwijt ben aan het onderdrukken van mezelf. Ik probeer uit alle macht mijn enthousiasme en verlangens in te dammen, ik duw met al mijn kracht op het deksel van de put, en probeer te voorkomen dat de ‘echte Johan’ zich uit. Om overspannen te worden hoef je niet te veel te doen, het is genoeg het verkeerde te doen. En eigenlijk ben ik sinds mijn eerste overspannenheid in meer of mindere mate het verkeerde blijven doen, omdat ik niet werkelijk durfde geloven wat God al van het begin tegen me zei: dat ik onvoorwaardelijk geliefd ben, dat ik zijn geliefde zoon ben in wie hij welbehagen heeft, en dat ik dat al was voordat ik ook maar iets had gepresteerd of nagelaten.

De laatste weken is er iets veranderd, waardoor ik eigenlijk voor het eerst deze vrijheid ervaar. Ik ervaar een rust en ruimte in mijn gedachten die ik sinds mijn tienertijd eigenlijk niet meer heb meegemaakt. En ik voel me vrij om te creƫren en te scheppen, zoals ik dat lang niet heb gemerkt. De reden voor deze verandering zijn enkele ontdekkingen die ik gedaan heb over mezelf, mijn jeugd, en wat ik over God ben gaan geloven, namelijk dat zijn liefde sacramenteel is en niet transactioneel. In de volgende berichten van deze serie hoop ik deze ontdekkingen met jullie te delen.

maandag 3 maart 2014

Gedicht: zolder

Zolder

De ruimte van binnen is wijd,
alsof de ramen open staan.
Het stof is weggeblazen. Licht
dringt in de verste hoeken door
en ik kan eindelijk helder zien:
de dozen, gelabeld, opgestapeld,
schilderijen van vergezichten
over groene weiden, speelgoed
glanzend van herinneringen,
mappen vol gespreksnotities
zonder oordeel. Ik zoek mijn weg
door nieuw terrein, geen moeras
of doornstruik op mijn pad.
Ik bereik het eind, de spiegel,
afgestoft, lokt me dichtbij,
toont mij niet dat wat ik vreesde
maar een vriendelijke man. Ogen
brandend van verlangen en lust
naar avontuur, de mond een lach,
alsof hij toestemming wil geven.
Ik weet genoeg voor nu, neem afscheid
en kijk rond. Ik ben thuisgekomen.