vrijdag 7 maart 2014

Het heilige evenwicht (1): Het eeuwige moeten

Geoffrey Chaucer, een van de bekendste vijftiende eeuwse schrijvers, heeft zijn Canterbury Tales nooit afgeschreven. Mijn vrouw is nu het werk van Chaucer aan het lezen, en vertelt mij al weken over zijn verhalen. Soms plat, soms diepgaand, maar altijd met scherp geobserveerde karakters, en veel humor. Chaucer hield edelen, ridders, herbergiers en soldaten een spiegel voor, waarin zij hun eigen gebreken en kleingeestigheden herkenden. Deze weerspiegeling is zo universeel, dat de verhalen ook nu nog worden gelezen en verfilmd. En Chaucer schreef gewoon mooi, met een enorme woordenschat. Het Engels dat hij gebruikt is iets te moeilijk voor mij, maar mijn vrouw smult er van. Laatst liet ze mij een gedeelte lezen, het stuk waarmee de Canterbury Tales eindigen. In die paar paragrafen trekt Chaucer al zijn werken terug. Ze waren frivool en platvloers, zegt hij, en brachten mensen niet tot Christus. Hij hoopt vergeven te worden voor het schrijven van de verhalen. Maar een paar van zijn stukken (onder andere een heiligenleven) blijft hij erkennen als van hem.
Dit is de in wat moderner Engels vertaalde tekst: “Now pray I to them all that listen to this little treatise or read it, that if there be any thing in it that pleases them, that thereof they thank our Lord Jesus Christ, from whom proceeds all wit and all goodness. And if there be any thing that displeases them, I pray them also that they blame it on the fault of my lack of wit and not to my will, that would much prefer to have said better if I had had cunning. For our book says, "All that is written is written for our doctrine," and that is my intent. Wherefore I beseech you meekly, for the mercy of God, that you pray for me that Christ have mercy on me and forgive me my sins; and namely of my translations and compositions of worldly vanities, the as is the book of Troilus; the book also of Fame; the book of the XXV. Ladies; the book of the Duchesse; the book of Saint Valentines day of the Parliament of Birds; the tales of Canterbury, those that tend toward sin; the book of the Lion; and many another book, if they were in my remembrance, and many a song and many a lecherous lyric, that Christ for his great mercy forgive me the sin. But of the translation of Boethius's Consolation of Philosophy, and other books of legends of saints, and homilies, and morality, and devotion, that thank I our Lord Jesus Christ and his blissful Mother, and all the saints of heaven, beseeching them that they from henceforth unto my life's end send me grace to bewail my sins and to study to the salvation of my soul, and grant me grace of true penitence, confession and satisfaction to do in this present life, through the benign grace of him that is king of kings and priest over all priests, that bought us with the precious blood of his heart, so that I may be one of them at the day of doom that shall be saved.”
Het schijnt dat Chaucer tot zijn dood niets meer heeft geschreven. Deze passage wordt daarom door Engelse literatuuurcritici beschouwd als een van de meest tragische uit de geschiedenis. Het schijnt dat wetenschappers er nog steeds over discussiëren waarom Chaucer zijn eigen werken aan de kant schoof en stopte met schrijven.

Voor mij is dat geen vraag. En de passage is voor mij om een andere reden tragisch, namelijk omdat hij me aan mijn eigen verleden doet denken. Ik dacht namelijk ook dat mijn liefde voor verhalen en mijn passie voor het schrijven me van God weg hielden en dat ik er dus mee moest stoppen. Er was nog niets van mij uitgegeven, dus heb ik nooit officieel werken van mezelf teruggetrokken, maar ik heb wel een verhaal waar ik aan werkte in de prullenbak gegooid, ‘De Groene Toren’ mijn eerste serieuze SF-roman. Iets waar ik nu nog spijt van heb.
Ergens tijdens mijn eindexamenjaar koos ik namelijk ‘echt’ voor God. We leerden namelijk in onze kerk dat als we in de kerk opgroeiden we ook nog eens zelf echt voor God moesten kiezen. Dat deed ik. Maar daar hoorden dingen bij. Een klasgenoot herinnerde me daar aan. ‘Als jij echt een christen bent’, zei ze, ‘zou je wel meer bijbel lezen.’ En die opmerking was het zetje dat ik nodig had. Het steentje ging rollen en werd al snel een landverschuiving. Ik begon bijbelstudieboeken te lezen. Niet af en toe eentje tussendoor, maar gepland, ingedeeld in mijn vrije tijd. Ik vond dat ik geen spannende boeken meer mocht lezen. Ik merkte namelijk dat ik boeken van Alistair MacLean uit de bibliotheek wilde halen, maar als ik dat zo graag wilde, dan zou het wel een verslaving zijn. Ik las in jongerentijdschriften dat alles waar je enthousiaster over was dan God een verslaving was. Dus borg ik mijn stripverhalen weg, en verbood ik het mezelf om naar films te kijken. Als ik een James Bond-film zag, wilde ik namelijk zelf ook autoachtervolgingen verzinnen. “Denk jij dat een hele dag niet christelijke romans lezen verkeerd is? En zo nee, waarom niet?” vroeg een vriend mij. “Is het te passen in teksten als: we moeten onze tijd uitkopen (Ef 6)?” Ik schreef ook niet langer verhalen, stopte ze weg in mappen in mijn kast. Gelukkig was ik niet zo ver heen dat ik ze allemaal weggooide!
Alleen wat geestelijk was, was waardevol. Ik las daarom elke dag vijf hoofdstukken uit de bijbel, memoriseerde dagelijks bijbelverzen, bezocht trouw alle bijeenkomsten van de studentenvereniging en alle samenkomsten van de kerk. Ik evangeliseerde trouw op de zaterdagmorgen en vond dat ik folders mee moest nemen naar de universiteit om vrienden te evangeliseren. Tegelijk werd ik heel kritisch op andere gelovigen, die niet zo fanatiek waren als ik. Ze luisterden bijvoorbeeld naar housemuziek, of droegen als man een oorbel. Dat was van de duivel, of in elk geval zou het zo niet horen. Op bijbelstudiekringen ging ik daar dan ook fel tegen tekeer. Ikzelf worstelde ondertussen met mijn ‘boezemzonde’ - ik keek in de tijdschriftenwinkel X-menstripboekjes in (vanwege het verhaal en vanwege de daarin getekende vrouwen). Ik werd dagenlang verteerd door schuldgevoel en schaamte als ik in overtreding was geweest. Zoals een huisgenoot in die periode tegen me zei: “Een streng geweten en een grote verbeelding zijn geen goede combinatie.” Deze situatie heeft zo’n vier jaar geduurd. Toen ontwikkelde ik slaapproblemen, en werd ik voor de eerste keer overspannen.

Een docent suggereerde me dat ik niet langer zou doen wat ik van mezelf moest doen, maar dat ik zou doen wat ik graag wilde doen. Ik wist wel wat ik wilde: ik wilde schrijven. In die periode schreef ik Neptunus, Het Wrak en De Derde Macht en die zijn zelfs uitgegeven!
Maar het was niet meer als daarvoor. Ik kon mezelf namelijk nooit echt de vrijheid gunnen om te doen wat ik wilde. Want ik kon fantaseren, schrijven en verlangen in het algemeen niet als goed zien. Gelovige vrienden zeiden dat mijn schrijven wel eens mijn roeping zou kunnen zijn. Ik kon het niet accepteren. Hoe kon mijn schrijven voor God belangrijk zijn? Zelfs op een fantasybeurs kon ik niet zeggen dat ik schrijver ben, maar mompelde ik wat en draaide ik me om. Ik mocht het niet van mezelf claimen. Verder wilde ik graag film kijken, maar ook daarin legde ik mezelf beperkingen op (maar een film per week. En sommige films die mij erg aanspraken, mocht ik van mezelf niet kijken, omdat ze misschien slecht waren). Ik ging weer bidden en bijbellezen, en las ook al snel weer christelijke boeken. Ik mocht niet de SF-verhalen lezen die ik het liefst wilde, maar moest ze al snel weer afwisselen met ‘stichtelijke boeken’. Ik maakte er bovendien een punt van dat ik niet ‘doorsloeg’ op mijn interessegebieden. Ik mocht mijn verlangen niet volgen tot zijn logische conclusie. Als ik met mensen op fantasyfestivals of boekenbeursen liep, verontschuldigde ik me voor mijn uitroepen van enthousiasme, ik zwakte het af. Ik las op internetforums over mensen met meerdere aquariums in huis, en was dan altijd jaloers, toch vond ik niet dat ik er meer dan twee mocht hebben. Ook op andere gebieden drukte ik mijn verlangen altijd de kop in. Ik wist namelijk zeker dat er iets mis met mij was, dat mijn verlangen zoals ik dat ervoer verkeerd was. Ik liep rond met een diep, donker geheim in mij, wat niemand ooit mocht weten. En ik controleerde al mijn uitingen niet een, maar twee of drie maal om te zien of ze wel door de beugel konden. Niets kon spontaan zijn.
En nog steeds dwong ik mezelf dingen te doen die wel goed zouden zijn. Als het geen bijbelstudieboeken waren, dan waren het literaire klassiekers. Op mijn blog had iemand opgemerkt dat ik wel veel recente boeken noemde, en of ik niet ook klassiekers moest lezen (“want ook Lewis roept op tot het lezen van oude boeken.”). Dus ging ik negentiende eeuwse literatuur lezen. Sommige boeken waren echt goed, andere voelden voor mij als werk. Toch vond ik dat ik door moest gaan. Ik mocht immers niet af gaan op wat ik zelf wilde. Dus ploeterde ik weken door ‘War and Peace’ van Tolstoy, tot mijn vrouw vond dat ik wel heel chagrijnig uit mijn werk thuiskwam. Ook het schrijven van mijn blog was een moeten geworden, en ik voelde druk om in het weekeinde te werken aan stukken en bijvoorbeeld filmbesprekingen. Een ander voorbeeld was het diëten. Ik overtuigde mezelf ervan dat ik moest afvallen en hield me aan een heel strak regime (het oermensdieet). Ik zette mezelf onder druk. Ik moest dus nog steeds presteren van mezelf. Meerdere reageerders op mijn blog wezen er regelmatig op dat ik wel veel ‘moest’ van mezelf. Zelfs in stukken over genade, wist ik steeds weer bewoordingen te vinden die een naar mezelf toe verplichtend karakter hadden. Ik besprak onlangs bijvoorbeeld de opzet van mijn nieuwe boek ‘Wat als God je verhaal vertelt’ met de redacteur. Die merkte op dat ik wel heel vaak betoogde dat je pas naar iets kon verlangen als het betekenis had. Volgens hem kwam bij de meeste mensen verlangen spontaan bij hen op, zonder dat ze het moesten verantwoorden. Mijn vrouw legde de link en het kwam binnen als een klap: zoveel jaren na mijn overspannenheid moest ik mijn verlangens en mijn keuzes nog steeds naar mezelf toe verantwoorden!
Ik reageerde daarom ook overgevoelig op andere mensen die mij probeerden te vertellen dat ik dingen moest doen of laten. Bijvoorbeeld als ik op kantoor kritiek kreeg op mijn werk. Dat kon mij in een heftige negatieve spiraal doen belanden, en zelfs tot wanhoop drijven. Ik probeerde immers uit alle macht mijn werk goed te doen, omdat mijn zelfbeeld ervan af hing. Als ik het niet goed deed, suggereerde het voor mij dat ikzelf als persoon tekort schoot. En dan waren er de evangelische christenen die stelden dat ik stille tijd moest houden, of missionaire christenen die suggereerden dat ik hun werk moest gaan doen. Krantenberichten over hoe ik mezelf moest verkopen op het werk, hoe ik carrière moest maken, of hoe ik eruit moest zien. Zelfs mensen op twitter of facebook die vertelden op welke momenten ik eigenlijk berichten moest plaatsen of hoe ik als schrijver mezelf moest verkopen. Het stond hun natuurlijk vrij al deze dingen zelf te doen en hun enthousiasme te delen, maar ik vatte het persoonlijk op. Want hun claims waren voor mij altijd belangrijker dan wat ik zelf wilde en droegen dus de connotatie mee dat ik eigenlijk zoals zij moest zijn en dat ik zoals ik ben tekort schoot.
Voor mijn werk heb ik een keer meegedaan aan een persoonlijkheidstest. Ik scoorde op veel punten best redelijk, behalve op het onderdeel ‘zelfvertrouwen’. Op dat punt haalde ik de allerlaagste score die mogelijk was. Een ‘1’. En eigenlijk wist ik dat ook wel van mezelf. Ik was al jaren bewust van een negatief zelfbeeld, maar dat probleem is niet op basis van wilskracht op te lossen. Daarmee kun je niet omgaan door jezelf onder druk te zetten. Ik had in de jaren daarna dus ook niet het idee dat die score ooit werkelijk zou veranderen.
Op deze manier worstelen met jezelf is natuurlijk heel erg vermoeiend. Het zal je niet verbazen dat ik eigenlijk sinds mijn overspannenheid voortdurend met (winter)depressie en slaapproblemen heb geworsteld. Een nacht waarin ik maar twee keer wakker werd, was meestal een goede nacht en er waren hele periodes waarin ik acht keer per nacht ontwaakte, en moe wakker werd ‘s ochtends. Ik slikte eigenlijk bijna elke dag wel paracetamol tegen de hoofdpijn, worstelde met ‘de man met de hamer’ en mijn gezondheid ging zienderogen achteruit. Ik kreeg eczeem, die verergerde, en ik ontwikkelde in 2012 uiteindelijk tot twee keer toe wondroos, waardoor ik met extreme koorts op bed kwam te liggen. Het was een negatieve spiraal. Mijn vrouw heeft wel gezegd dat ze heel bezorgd over me was op de langere termijn. Ik wist echter niet hoe ik ooit uit deze vicieuze cirkel zou kunnen breken.

En ondertussen keek ik met nostalgie terug op mijn tijd op de middelbare school. Dat was eigenlijk helemaal niet zo’n beste tijd: ik werd gepest, was deel van een strenge kerk en er gebeurden andere dingen die me pijn deden. Toch was ik enthousiast over de verhalen die ik schreef, hoe ik op de fiets zat plotontwikkelingen te bedenken. Hoe ik stripverhalen tekende, puur voor mijn eigen plezier, alleen of samen met mijn broer. Hoe ik hele verhalen uitspeelde, en avonturen beleefde met de lego (ik ben nog enthousiast over voertuigen die ik bouwde). Ik mocht helemaal doorslaan van mezelf: in mijn aquariumhobby, in het schrijven, in het lezen. Ik was helemaal mezelf.
Mijn vrouw vindt het leuk om me enthousiast te horen over het verleden, maar ze zou graag willen dat ik ‘nostalgisch’ praat over dingen die ik nu doe. Dat ik ook eens kan zeggen: ‘vorig jaar, toen ik zo lekker onbezorgd met mijn stripverhaal bezig kon zijn’. In plaats van steeds te werken aan zaken die ik mezelf heb opgelegd (zelfs als dat bloggen is). Ze zei laatst bovendien dat ze sinds we elkaar kennen, nog nooit heeft meegemaakt dat ik een dag niets heb gedaan. Volgens haar ben ik altijd aan het werk, ook als ik niet op mijn werk zit. Ik heb altijd gedacht dat ik eigenlijk passief ben, en dat ik mezelf alleen tot daden aan kan zetten door mezelf te dwingen. Dat ik mezelf ertoe moest zetten nuttige dingen te doen, en dat ik voor God moest produceren. Maar dat is dus wel heel erg vermoeiend (en ik reageer ook jaloers als ik op twitter lees van full time christenen die oproepen tot missionair werk, en zich dan gunnen om elke voetbalwedstrijd te kijken. Alsof je tijd zou kunnen hebben om je te ontspannen als je aan al die dingen ‘moet’ werken. Vooral naast je werk). Die reactie is natuurlijk niet rationeel, maar komt voort uit mijn gebrokenheid.
Wat ik me de laatste jaren steeds beter realiseer is dat mijn stress niet voorkomt uit het te veel werken. Ik kan namelijk heel veel. Er zit in mij een motor die me tot creativiteit aanzet, en mijn enthousiasme over verhalen, aquariums, schoonheid en intimiteit raakt niet uitgeput. Nee, ik ben gestrest omdat ik mijn energie kwijt ben aan het onderdrukken van mezelf. Ik probeer uit alle macht mijn enthousiasme en verlangens in te dammen, ik duw met al mijn kracht op het deksel van de put, en probeer te voorkomen dat de ‘echte Johan’ zich uit. Om overspannen te worden hoef je niet te veel te doen, het is genoeg het verkeerde te doen. En eigenlijk ben ik sinds mijn eerste overspannenheid in meer of mindere mate het verkeerde blijven doen, omdat ik niet werkelijk durfde geloven wat God al van het begin tegen me zei: dat ik onvoorwaardelijk geliefd ben, dat ik zijn geliefde zoon ben in wie hij welbehagen heeft, en dat ik dat al was voordat ik ook maar iets had gepresteerd of nagelaten.

De laatste weken is er iets veranderd, waardoor ik eigenlijk voor het eerst deze vrijheid ervaar. Ik ervaar een rust en ruimte in mijn gedachten die ik sinds mijn tienertijd eigenlijk niet meer heb meegemaakt. En ik voel me vrij om te creëren en te scheppen, zoals ik dat lang niet heb gemerkt. De reden voor deze verandering zijn enkele ontdekkingen die ik gedaan heb over mezelf, mijn jeugd, en wat ik over God ben gaan geloven, namelijk dat zijn liefde sacramenteel is en niet transactioneel. In de volgende berichten van deze serie hoop ik deze ontdekkingen met jullie te delen.