donderdag 24 maart 2011

De pijl van de tijd 2: Vroeger was alles beter

In het vorige artikel in deze mini-serie (hoewel ik blij zal zijn als het bij maar vier afleveringen blijft. Ik ken mijn eigen valkuilen, waarvan een zekere breedsprakigheid er een is) stelde ik dat de tijd zich van het verleden weg beweegt. Wat er nu gebeurt, wordt bepaald door wat er in het verleden is gebeurd. Wat er in de toekomst zal gebeuren, wordt veroorzaakt door wat er nu gebeurt. Maar wat gebeurd is, staat voor eens en altijd vast. Gebeurtenissen uit de toekomst kunnen er geen enkele invloed op uitoefenen, behalve in science fiction-verhalen. En die zijn niet voor niets ‘fiction’. Het is dus niet zo dat er in de natuur ooit gebeurtenissen plaatsvinden om een bepaald doel te bereiken, om een beoogd resultaat te behalen. Dat zou namelijk impliceren dat een toestand in de toekomst bepalend is voor een gebeurtenis in het verleden. De pijl van de tijd gaat echter maar een enkele richting uit.

Dit geldt niet alleen voor de kosmologie en de geschiedenis van het heelal, maar ook voor de biologie en de geschiedenis van het leven. Het is ondertussen uit de studie van fossielen en uit moleculair biologisch onderzoek wel redelijk duidelijk vast komen te staan dat dier- en plantensoorten niet statisch zijn, maar dat er veranderingen plaatsvinden en een soort kan veranderen in een andere soort. En die weer in een andere. Verschillende soorten en groepen soorten volgen elkaar zo op in de tijd. Ze kunnen op een tijdsbalk achter elkaar worden weergegeven. Eerst zie je dan alleen maar eencellige dieren, dan zie je meercellige dieren, dan vissen, dan landdieren, dan reptielen, dan zoogdieren en dan de mens. En andersom kun je vanuit de mens een hele lijn terug trekken naar de eerste eencellige met alle soorten die daar tussenin leefden. Vaak wordt deze informatie weergegeven in een soort ‘evolutionaire boom’, waarin de mens de hoogste tak vormt, het hoogste puntje. Het lijkt er zo op dat de mens het doel was van de evolutie, dat de geschiedenis daar naar toe werkte. Maar dat is een artefact van onze illustratiemethodes, want de evolutie heeft natuurlijk geen doel. Er is geen eindpunt dat moet worden bereikt. De processen van mutatie en selectie zijn er niet op gericht om uiteindelijk intelligentie te bereiken, ze zijn niet zo geprogrammeerd dat er een soort moet ontstaan die schoonheid kan waarnemen en beschavingen beginnen. Evolutie heeft zelfs niet tot doel de complexiteit van het leven te laten toenemen. Er wordt nergens naar toe gewerkt. Elke volgende stap in het evolutieproces wordt, net als in de kosmologie, bepaald door de situatie in het heden. In het genetisch materiaal dat nu op Aarde aanwezig is, vinden mutaties plaats (door stralingsdeeltjes die in het verleden van hun stralingsbron vertrokken, en die niet als doel hadden op DNA in te slaan in het heden). En de omstandigheden in het heden bepalen of dieren blijven leven of sterven, dus of hun erfelijk materiaal naar de volgende toekomstige generatie wordt doorgegeven, of niet. Als een mutatie een organisme een hogere overlevingskans biedt, is de kans groter dat deze in een volgende generatie terechtkomt, dan wanneer de mutatie leidt tot een lagere overlevingskans. Maar alle factoren die bepalen of een mutatie doorgaat naar de volgende ‘ronde’, bevinden zich in het verleden. Dat er bij onze voorouders intelligentie en zelfbewustzijn ontstond, was dus niet de ‘bedoeling’. Het was kennelijk toevallig een eigenschap die onze voorouders hogere overlevingskansen bood. In de tijd van de dinosaurussen kon het leven vele miljoenen jaren blijven floreren zonder dat er intelligentie in het spel was. En waren de omstandigheden weer anders geweest, zodat bijvoorbeeld er geen overlevingsvoordeel was van meercelligheid, dan zou onze planeet nog steeds alleen bevolkt zijn door eencelligen. En waren de omstandigheden weer anders, dan zou het zelfs denkbaar zijn dat er maar een enkele soort was. Sterker nog: eencelligen en vooral bacteriĆ«n zijn nog steeds de meest succesvolle levensvormen op onze planeet, en vooral in onze aardkorst. Als je alle massa van al het leven op en in de Aarde bij elkaar optelt, komt het grootste deel op rekening van deze nederige wezentjes. Mensen zijn maar een toevallige uitkomst van de processen uit het verleden, en dat wij kunnen denken is een eigenschap die ontstaan is door een samenloop van omstandigheden. We zijn dus in wetenschappelijk oogpunt niet de kroon van de schepping. Als we als mensen onszelf bijvoorbeeld zouden uitroeien, zou onze beschaving in al zijn glorie maar een voetnoot zijn in de geschiedenis van het leven. In elk geval kunnen biologen om het huidige leven in al zijn verscheidenheid te begrijpen alleen maar terugkijken naar het verleden, en naar de processen die hebben geleid tot de huidige vormen. De toekomst heeft uit evolutionistisch perspectief geen betekenis voor het heden.

Wat ik interessant vind, is dat de christelijke ‘stroming’ die zich het sterkst tegen de evolutietheorie in al haar facetten verzet, op dit punt opvallende overeenkomsten vertoont met de evolutionisten. Ik heb het hier over ‘jonge aarde creationisten’ - als een onderdeel van een bredere christelijke stroming - degenen die geloven in de schepping van een perfecte wereld (of dat nu zesduizend of miljarden jaren geleden is), een wereld zonder dood of pijn, zonder dierenleed en zonder menselijk verval. Ze geloven dat onze wereld, het heelal, door God is gemaakt in een paradijselijke staat. En de mens die in deze wereld werd geplaatst was zelf ook volmaakt: het toppunt van menselijke perfectie - lichamelijk, geestelijk, intellectueel en moreel, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks. Deze mensen leefden in een volmaakte gemeenschap met God, en hadden verder niets meer nodig. Gods ideaal was bereikt. Gods werk zat er op.
Dit volmaakte verleden is voor deze gelovigen het ijkpunt. Hun ‘Grote Verhaal’ (dat ik nu wel heel kort en kort door de bocht samenvat) vertelt hoe de mens door God ongehoorzaam te zijn van zijn verheven, volmaakte positie ‘viel’. De mens viel terug in een staat van ziekte, moeite, pijn en imperfectie. En in zijn ‘val’ sleurde de mens de hele schepping mee. Omdat de mens de perfectie verliet, werd ook de rest van de wereld in de ellende gestort. Het is een verhaal van verval, van degeneratie. De dingen zijn niet meer zoals ze geweest zijn. Vanaf de val gaat het alleen maar bergafwaarts. Sommige christenen betogen dat letterlijk in hun verweer tegen de evolutietheorie, dat het ontstaan van nieuwe soorten een kwestie is van degeneratie, dat er geen nieuwe eigenschappen en genen worden toegevoegd, maar dat genen muteren en hun functie verliezen. Het perfecte DNA van de oervormen wordt steeds verder beschadigd, en daardoor ontstaan afwijkende, minder perfecte soorten. De natuur wordt ook moreel steeds perverser, want er ontstaan virussen, parasieten en andere uitbuiters. Het is als een glijbaan op weg naar het verderf, want het proces van dood en verval kan natuurlijk niet tot stand worden gebracht. Dat geldt op heel grote schaal voor alle soorten, die kennelijk in een proces van degeneratie terecht zijn gekomen. Het geldt ook voor de menselijke beschaving. Van vooruitgang kan geen sprake zijn, onze inspanning is vechten tegen de bierkaai. Uiteindelijk zijn we met z’n allen op weg naar de ondergang. We kunnen het hoogstens even tegenhouden. En er is ook geen hoop dat we het proces kunnen omkeren. En in ons individuele leven al net zo: al onze inspanningen ten spijt zullen we onszelf niet kunnen verbeteren. Het gaat alleen maar slechter en dat moet ook, want we zijn gevallen van de perfecte staat waarin we ooit begonnen.
Natuurlijk is dit niet de enige boodschap van christenen uit deze stroming. Ze prediken ook over de verlossing. Maar de verlossing, de hoop die ze brengen, staat in het teken van het verleden. Wat God van plan is, is de schepping terugbrengen naar die volmaakte staat waarmee ze ooit begon. Wij hebben er een zootje van gemaakt, en God zal de boel opruimen. Al onze menselijke inspanningen zullen daar geen rol bij spelen, die zullen verloren gaan. God voert de mens terug naar het paradijs. En dit tijdvak van strijd, van lijden, van ontbering, maar ook van beschavingen, van cultuur, van ontdekkingen, zal niet meer zijn dan een donkere pagina in de geschiedenis van alles, een vlek die maar het best vergeten kan worden. Niemand zal meer willen denken aan die tijd dat de mens het voor de schepping verpest had. God zal van buitenaf ingrijpen, en alles zal weer voor altijd bij het oude zijn. God is in deze visie eigenlijk conservatief, behoudend, reactionair, en niet vernieuwend, creatief en revolutionair. En de toekomst die door deze christenen wordt geschetst is ook een (in mijn bescheiden mening) vaak saaie toekomst, waarbij voor de rest van de tijd alles hetzelfde blijft, waar niets meer ontwikkelt, waar niets meer gebouwd wordt en mensen geen avonturen meer kunnen beleven. Als het God alleen maar gaat om het herstel van de paradijselijke toestand uit het verleden, als God op het verleden gericht is, is de toekomst iets statisch.

Beide visies waarbij het verleden het ijkpunt is, waarbij de tijd wordt gezien als een pijl die zich van het verleden af beweegt, bieden uiteindelijk geen hoop  voor deze wereld, voor ons menselijke leven in deze materiĆ«le werkelijkheid. Ik heb al proberen aan te geven dat dit geldt voor de christelijke visie, waarin alleen het paradijs aan het begin van de tijd (het vertrekpunt) perfect was, en alles wat er sindsdien gebeurt alleen maar verder af beweegt van die ideale toestand. Al onze menselijke pogingen om ons in te zetten voor het milieu, voor gezondheid, voor onze medemens, zijn hoogstens doekjes voor het bloeden, maar hebben geen blijvende betekenis. Uiteindelijk zal deze wereld worden opgedoekt, zal alles wat wij hebben gemaakt of gedacht of geschreven als in vuur vergaan, als God zal zorgen voor een ‘reboot’, een herstart. Ik voelde dit ooit al instinctief aan als een ten diepste wanhopige boodschap. Ik herinner me nachtmerries, akelige dromen over de toekomst. Waarin ik bijvoorbeeld zorgen maakte over wat er ging gebeuren met mijn vissen als ik naar de hemel ging. Waarin alles wat ik belangrijk vond, of naar verlangde, waardeloos bleef. Waarin ik de eeuwigheid moest doorbrengen in een soort troonzaal waarin niets meer gebeurde en niets veranderde, waarin ik alleen maar kon zingen.
Maar hetzelfde wanhopige gevoel overvalt mij bij het Grote Verhaal van de kosmologie en de evolutie. Ook die poneren namelijk dat de hele geschiedenis een verhaal is van verval. Ik zei dat de tijd wetenschappelijk kon worden verbonden aan de wetten van oorzaak en gevolg, maar je kunt net zo goed zeggen dat de tijd verbonden is aan het gestage verlies van ordening in het universum. Dit noemen we als wetenschappers ‘Entropie’. We weten allemaal dat niets voor niets gaat. Aan alles zit een prijs, ook op kosmisch niveau. Alles wat gebeurt, elke ontwikkeling, elk ‘gevolg’ na een ‘oorzaak’, kost energie. Bij elk proces gaat wat energie verloren, wat een andere manier is om te zeggen dat de chaos een klein stukje toeneemt. De ordening van het systeem neemt onherroepelijk af. Het universum begon als een oneindig heet, oneindig dicht punt, en sindsdien neemt de temperatuur af en daalt de dichtheid. Een deel van de materie is nu verzameld in sterren, maar sterren houden ooit op met branden. Over miljarden jaren raakt de materie in het heelal zo wijd verspreid dat er geen nieuwe sterren meer worden gevormd. Uiteindelijk blijven er slechts zwarte gaten en donkere sintels over. En na nog weer vele miljarden jaren vallen de atomen uiteen tot subatomaire deeltjes. Dan is het heelal bovendien zo ver uitgezet dat het feitelijk bestaat uit leegte, waarin niets beweegt, waarin niets trilt, waarin niets meer gebeurt. Wat wij ook verrichten als mensen, waar we ons ook mee bezighouden, deze ‘hittedood’ van het universum kunnen we nooit tegenhouden. Er blijft niets over wat ook maar herinnert aan de mens en aan het leven.

Maar ik zal mijn lezers niet achterlaten met een allesoverheersend gevoel van wanhoop. Ik geloof namelijk dat de bijbel laat zien dat het Grote Verhaal van God is gericht op de toekomst. Ik geloof dat God niet aanstuurt op het herstel van een ideale situatie in het verleden, maar op een heerlijk, avontuurlijk, steeds expanderend Koninkrijk in de toekomst. God kijkt vooruit. De werkelijkheid is ‘doelgericht’. Dat betekent dat de pijl van de tijd voor de christen niet afkomstig is uit het verleden, dat we ons niet afbewegen van de perfectie, maar dat de pijl van de tijd op weg is naar de toekomst, dat we op weg zijn naar onze bestemming. Dit is een visie die werkelijk hoop geeft, voor de christen en voor het universum. Het is ook een visie die het voor gelovigen mogelijk maakt vast te houden aan de bijbelse waarheid en tegelijk de waarnemingen van wetenschappers serieus te nemen. Meer daarover in het volgende deel van deze serie ...

Wordt vervolgd ...