zaterdag 26 maart 2011

Blast from the past 2: De bron van de verschillen

Wie het vorige bericht onder deze titel gelezen heeft, weet wat hij kan verwachten in deze editie. Geen filosofische overdenkingen, of theologische bespiegelingen, maar een persoonlijke terugblik op de tijd voor mijn overspannenheid. Ik vertelde in de eerste aflevering hoe ik tot het inzicht kwam dat ik de Johan van toen ten onrechte had verguisd. Ik had hem jarenlang uitgemaakt voor wettische betweter en bemoeial, een Farizeeër die niet van het leven kon genieten en mensen die het niet met hem eens waren veroordeelde, een workaholic die werd gedreven door schuld- en plichtgevoel, kortom: een onaangenaam persoon, met wie ik me niet wilde associëren. Ik had geprobeerd hem uit mijn gedachten te bannen, en die periode te zien als een donkere bladzijde uit mijn persoonlijke geschiedenis. De Johan van nu was totaal iemand anders. Die had niets meer te maken met de persoon van toen.
Maar ik keek naar mijn verleden door een zwarte bril. Ik was bevooroordeeld. Wat ik opnieuw moest beseffen, was dat ik toen dezelfde persoon was als nu. Een persoon met dezelfde humor, dezelfde liefde voor verhalen, fantasie en vissen, met dezelfde creativiteit en dezelfde eerlijkheid als de Johan van nu. Die jaren die ik altijd door een donkere bril had bekeken, horen gewoon bij mijn persoonlijke geschiedenis. Ze zijn als boeken uit een tot nu toe 34-delige serie, die ik van zolder mag halen, waar ze stof lagen te verzamelen, en die ik weer in de kast mag zetten, tussen de andere delen, waar ze thuishoren. Ik mag terugkijken naar deze tijd zonder mezelf te veroordelen, ik mag genieten van de goede herinneringen van toen, en tegelijk verdriet voelen om de druk die ik mezelf oplegde, en het schuldgevoel waar ik mijzelf (onterecht meestal) mee strafte.
Misschien is dit wat mensen bedoelen, als ze spreken over ‘jezelf vergeven’ - het verloren, afgesneden deel van jezelf weer thuis ontvangen, en zijn plek laten innemen. Daarbij hoort dat je het goede van die tijd op waarde schat, maar zonder het verkeerde goed te praten. Volgens mij is dat de enige manier waarop een mens echt van zijn verleden kan leren, en waarop echte en blijvende verandering mogelijk is. Dat is de enige manier om niet aan symptoombestrijding te blijven doen, en de ware wortels van destructief gedrag te vinden en uit te roeien.

Ik vertelde hoe ik voor het eerst in jaren op bezoek was bij een vriend uit mijn ‘donkere’ periode, en hoe ik met hem driehonderd pagina’s e-mailcorrespondentie uit die tijd doornam. Later praatten we erover door. Want als we zoveel met elkaar konden delen, waarom ontstond er dan zo’n kloof tussen ons? Waarom kon onze vriendschap niet blijven bestaan? Ja, we dachten over sommige zaken verschillend, en voerden lange discussies over de ontwikkelingen in onze geloofsgemeenschap, en over postmodernisme, en bijbelstudie. Maar vrienden moeten over sommige onderwerpen van mening kunnen verschillen, dat hoort erbij. Wat we nu ontdekten was dat de verschillen dieper zaten.
Toen ik schreef dat ik zocht naar een manier om te ontspannen, adviseerde mijn vriend me om rustig iets uit de bijbel te lezen, of naar christelijke muziek te luisteren, want dat was voor hem ontspannend. Een film kijken zou weer inspanning zijn, betoogde hij. Hij kon op dat moment niet weten dat deze dingen voor mij een heel andere lading hadden. Bijbellezen was voor mij niet ontspannend. Net zo min als bidden of christelijke muziek dat was. Het was iets dat ik deed uit plicht, dat een ‘moeten’ was geworden, en dat me dus juist spanning opleverde als ik het zou doen. In een andere mail vroeg mijn vriend ‘Denk jij dat een hele dag niet christelijke romans lezen, omdat je dat leuk vindt, verkeerd is? En zo nee, waarom niet? Is het te passen in teksten als: we moeten onze tijd uitkopen (Ef. 6)?’ Voor hem was het een legitieme vraag. Hij kon niet weten dat het bij mij schuldgevoel opriep, dat ik me veroordeeld voelde. Hij kon niet weten dat ik de vraag of iets verkeerd was, direct op mezelf zou toepassen, dat ik het zou interpreteren alsof ikzelf verkeerd was (zodra ik iets deed dat mogelijk verkeerd zou kunnen zijn). Mijn vriend dacht dat ik hetzelfde in elkaar zat als hij, dat ik dezelfde motivaties had als hij, dat bij mij dezelfde diepe overtuigingen ten grondslag lagen aan mijn gedrag. En de technieken die hij zelf toepaste, die bij hem goed werkten, leidden bij mij tot een diepere wanhoop. De adviezen die hij zelf vrij kon opvolgen, werden voor mij een dwang.
En andersom meende ik dat mijn vriend hetzelfde in elkaar zat als ik. Dat hij dezelfde motivaties had als ik, en dat zijn gedrag op dezelfde innerlijke wereld was gebaseerd. Dat wil dus zeggen dat ik dacht dat hij zich liet leiden door hetzelfde schuldgevoel als ik en hetzelfde plichtsgevoel. Dat hij net zo oordelend over zichzelf dacht als ik, en zichzelf net zo snel ‘verkeerd’ vond als ik. Dus toen ik overspannen werd, en meende dat mijn religieuze gedrag uit de periode ervoor allemaal zijn oorsprong had in schaamte en plicht, dacht ik dat hetzelfde moest gelden voor het religieuze gedrag van mijn vriend. Het feit dat ik niet kon bidden zonder mezelf onder druk te zetten, betekende dat hij dat ook niet kon. Het feit dat ik uit de bijbel las omdat ik alleen zo een ‘goed christen’ kon zijn, betekende dat hij dat ook deed. Het kwam niet bij me op dat mijn vriend uit de bijbel las omdat hij het graag wilde, en bad zonder dat het voelde als een ‘plicht’. Omdat ik mezelf zag als een huichelaar, zag ik mijn vriend ook zo. En dus verbrak ik het contact, zonder ooit te vragen waarom hij nou werkelijk deed wat hij deed, of hij hetzelfde over zichzelf dacht als ik.

De realiteit was dat er grote verschillen waren in de manier waarop wij in het leven stonden. We hadden het er nu, vijftien jaar na dato, eindelijk met elkaar over of we in ons hart wisten dat God van ons hield, dat we onvoorwaardelijk aanvaard waren. Daarin bleek het verschil te liggen. We vergeleken hoe wij omgingen met schuldgevoel, als we iets hadden gedaan waarvan we dachten dat het verkeerd was. (Bij mij waren het vaak kleine dingen, zoals het inkijken van X-menstripboekjes bij de tijdschriftenwinkel. Als ik dat had gedaan, voelde ik me soms dagenlang diep schuldig). Mijn vriend vertelde me nu dat hij er altijd van overtuigd was geweest dat God echt van hem hield. Als hij iets had gedaan waarvan hij overtuigd was dat het niet goed was, dacht hij niet dat God nu boos op hem was. Hij beleed zijn zonde, erkende dat het niet goed was, en dacht er verder niet meer aan. Hij voelde zich niet slecht of verontreinigd. Daarentegen voelde ik me een mislukkeling, iemand van wie God niet kon houden. Ik kon verstandelijk wel zeggen dat God van me hield. Maar het voelde niet zo. Het voelde alsof ik nooit goed genoeg was, alsof ik perfect moest zijn. En dat ik het oordeel verdiende als ik dat niet was. Voor mij was Gods liefde ten diepste voorwaardelijk.
Op mijn beurt vertelde ik mijn vriend waarom ik mezelf zoveel oplegde. Ik schreef het zelfs in een van mijn e-mails: “Ik denk dat het een soort compensatie is voor mijn teleurstelling in mezelf. Ik faal zo vaak in dienst van de Heer! En als ik maar veel lees, kan ik mezelf zeggen dat ik ‘het toch wel goed doe’.” Ik las vijf hoofdstukken per dag in de bijbel, memoriseerde bijbelteksten, studeerde Nieuw Testamentisch Grieks, bad een half uur per dag, las commentaren op de bijbel, bezocht elke mogelijke samenkomst, maar het was nooit genoeg. Ik kon nooit tevreden zijn met mezelf. Tot ik volmaakt was, kon ik mezelf niet accepteren. Daarom dat ik zo gevoelig was voor suggesties over wat ik moest doen, de preken in de kerk die me opriepen meer te bidden en meer in de bijbel te lezen. Ik geloofde ten diepste niet dat God van mij hield zoals ik ben, dat God me al volledig aanvaard had, en dat ik Gods liefde niet hoefde verdienen.

Mijn vriend en ik vertoonden dus aan de buitenkant hetzelfde gedrag. We lazen allebei veel uit de bijbel, waren actief in de kerk, baden veel, probeerden te evangeliseren, en lazen een boel. En omdat we van buitenaf zo op elkaar leken, dachten we dat we dus ook van binnen wel hetzelfde zouden zijn. Maar de realiteit was dat we van binnen nogal van elkaar verschilden. Om naar het plaatje bovenaan te verwijzen: we sprongen allebei uit het water. Maar mijn vriend deed het omdat het bij hem paste, omdat hij ervan genoot, omdat hij een dolfijn was. Daardoor kon hij het ook volhouden. Ik deed het omdat ik het mezelf oplegde, maar het ging bij mij niet vanzelf. Ik was een koe. En dus werd ik al snel moe van het onnatuurlijke springen.
Mijn vriend was in staat zichzelf te accepteren, omdat hij geloofde dat God van hem hield. Daarom kon hij al bidden, bijbellezen en evangeliseren zonder er overspannen van te worden, zonder religieuze plicht. Daarentegen vond ik mezelf tekortschieten, ik kon mezelf niet accepteren, omdat ik in mijn hart niet echt geloofde dat God zomaar van mij kon houden. En dus deed ik al die dingen om beter over mezelf te denken, om mezelf voor God acceptabel te maken, om er als christen bij te horen. En ik werd er overspannen van. We geloofden met ons verstand dezelfde dingen over God en over onszelf, toch waren ons Godsbeeld en ons zelfbeeld in ons hart totaal verschillend. We hadden dezelfde intellectuele leerstellingen over God gehoord op de zondagsschool en in de kerk, maar we hadden ze anders geïnterpreteerd. Omdat onze ervaringen anders waren. Mijn vriend had als kind een andere relatie met zijn ouders als ik, had andere ervaringen op school (waar ik bijvoorbeeld was gepest omdat ik zo anders was dan anderen). Hij had tijdens zijn jeugd heel andere beelden opgedaan van ouderliefde, acceptatie en veiligheid, dan ik. Zijn gedrag had dus een heel andere basis.
Veertien jaar geleden waren we ons daar niet van bewust. Het kwam niet in ons op om de ander naar die diepe beelden te vragen die onze waarneming en ons gedrag kleurden. En omdat we dit niet wisten, en er niet over konden praten, dreven we uit elkaar, en verbrak ik het contact. Gelukkig waren we nu allebei ouder en wijzer, en konden we elkaar recht in de ogen kijken en ook over deze soms pijnlijke zaken delen. We durfden elkaar te vertellen wat ons in onze jeugd was overkomen, en waarom we soms nog steeds gevoelig reageren als we aan die gebeurtenissen herinnerd worden. Doordat we zonder elkaar te veroordelen of af te wijzen naar elkaar konden luisteren, konden we elkaar vergeven. Er was opnieuw een basis voor relatie. Een basis niet in gedeelde interesse voor bijbelstudie alleen, zoals vroeger, maar in openheid en respect. Zelfs al verschilden we nu meer dan toen in ons religieuze gedrag, kerkgang en sommige overtuigingen ten aanzien van de bijbel, we deelden meer op een dieper niveau.
Het was mooi om te merken dat we nu allebei begrip konden opbrengen voor de verschillende ervaringen die aan ons gedrag ten grondslag hadden gelegen, en nog steeds liggen. Want ik begrijp nu dat ik nog steeds opgejaagd wordt door hetzelfde gevoel van tekortschieten, van niet goed genoeg zijn. Het stoppen met het religieuze gedrag maakte niet een einde aan de innerlijke slavendrijver, de diepe leegte die mij voortdreef. En met dat besef wordt de eerste stap gezet naar genezing. Genezing van de relatie, maar ook genezing van die beschadigde beelden diep in het hart. Want adviezen en opmerkingen op het niveau van gedrag bieden geen uitkomst. De beelden van binnen moeten worden veranderd. Dat gaat niet door informatie van buitenaf. Kennis heeft er niets mee te maken. Het enige dat de wond kan genezen is de ervaring van acceptatie en liefde. Leren liefde te ontvangen van God, van anderen en leren mezelf te accepteren. Dat is het proces waar ik me in bevind. En dat proces zal nog wel even doorgaan. De ontmoeting van twee weken geleden was er een onderdeel van.