zondag 24 oktober 2010

Nauwelijks nog gelovig

Ik vraag me regelmatig af wat de Johan van zeg vijftien jaar geleden zou denken van de Johan van nu. De Johan van nu leest veel minder in de bijbel dan hij (geen vijf hoofdstukken per dag meer), bidt veel minder regelmatig (niet meer een half uur per dag), werkt geen bijbelcommentaren meer door, leert geen bijbelteksten meer uit het hoofd, en gaat zelfs niet meer standaard naar de kerk. Bovendien luistert de Johan van nu naar muziek die de Johan van toen ‘duivels’ zou vinden, en kijkt hij zonder schuldgevoel films waar de Johan van toen zich van af probeerde te houden (James Bond!). Maar ik denk dat de Johan van toen vooral zou schrikken van wat de Johan van nu daadwerkelijk gelooft, of liever gezegd: niet gelooft. De Johan van nu gelooft niet meer in een schepping in zes dagen, zesduizend jaar geleden (maar is overtuigd van de geldigheid van de evolutietheorie en de Big Bang-theorie), de Johan van nu gelooft niet meer in het pretribulationistische premillenialistische eindtijdmodel (met ingewikkelde schema’s over wanneer wie zou worden opgenomen of uit de dood opstaan, het model van de Laatste Bazuin-boeken), maar verwacht alleen dat Jezus’ koninkrijk ooit zal komen en hopelijk spoedig. De Johan van nu denkt niet meer dat er een enkele kerk is die op de juiste manier samenkomt (hoewel het wel goed is om bij elkaar te komen als christenen), de Johan van nu weet niet meer zeker wie er wel en niet uiteindelijk bij God zullen zijn (en vertrouwt dat God met iedereen liefdevol zal omgaan). Er is bijna geen terrein waarop de Johan van nu niet zijn zekerheden heeft opgegeven.

Het is soms schokkend om terug te kijken op hoeveel punten ik vroeger volkomen zeker was, en te realiseren hoe weinig daarvan overeind zijn blijven staan. Op de meeste gebieden durf ik nu niet te zeggen wat de waarheid is. Hoe het leven is ontstaan, hoe de mens is geschapen, wat er uit het Oude Testament ‘echt gebeurd’ is, hoe de kerk moet samenkomen, hoe het zit met de Heilige Geest, of Gods bestaan te bewijzen is, hoe de geschiedenis zal eindigen, wie er wel en niet gered zijn. Steeds vaker moet ik eerlijk zeggen: ‘Ik weet het niet.’ Ik ken de argumenten van de strijdende partijen, en ze klinken allemaal overtuigend, en ik zie geen manier om te achterhalen wie het bij het rechte eind heeft.
Autoriteiten waar de Johan van vroeger op zou terugvallen, zijn voor de Johan van nu niet meer zaligmakend. Dat een bewering ondersteund wordt met bijbelteksten maakt haar bijvoorbeeld nog niet waar. Met de juiste combinatie teksten kun je alles wel bewijzen. Er is dus altijd een menselijke interpretatieslag geweest die aan de conclusies voorafgaat, en ons menselijke denken is feilbaar. Bovendien: de bijbel is een verzameling gedichten, verhalen en betogen uit veel verschillende tijden, geen theologische encyclopedie waar dogma’s in staan opgesomd die de gelovigen moeten aannemen. En de bijbel is al helemaal geen populair-wetenschappelijke verhandeling over het leven, het heelal en de rest, waartegen de moderne wetenschap moet worden afgewogen. Ik geloof bovendien niet meer in woorden als ‘onfeilbaarheid’ en ‘letterlijke inspiratie’, die elke discussie rond dit boek belastend maken.
Maar dezelfde vragen stel ik bij religieuze autoriteitsfiguren. Het feit dat iemand als autoriteit gezien wordt, betekent niet dat hij gelijk heeft. Iets aannemen strikt op het gezag van iemand anders (‘het is zo, omdat ik het zeg’) lijkt mij onverstandig. Ook mijn eigen gedachten en ingevingen zijn niet honderd procent betrouwbaar. Zelfs voor de meest aangrijpende ervaringen van Gods aanwezigheid, en tekenen die niet toevallig lijken, zouden alternatieve verklaringen te bedenken zijn. Ik heb nog nooit letterlijk God gezien of gehoord, maar als anderen zeggen dat ze Hem hebben ontmoet, kan dat voor mij niet als bewijs dienen. Ik ken hun ‘innerlijke’ ervaring niet. De bijbel zelf suggereert dat sommige mensen niet zouden gaan geloven als ze iemand uit de dood zouden zien opstaan: dat relativeert de bewijskracht van ervaringen.
En het feit dat ik bepaalde waarheden van kinds af aan heb geloofd, is al helemaal geen basis voor zekerheid. Eerder andersom! Het zou wel heel toevallig zijn dat precies ik zou zijn geboren bij mensen die precies de juiste dingen geloofden. Dat precies ik opgroeide in de kerk die de waarheid in pacht had. Van alle miljarden mensen op aarde ... Als ik in een moslimgezin was opgegroeid was ik nu een moslim geweest, was ik in India geboren had ik vijftien jaar geleden met net zo veel vuur het hindoeïsme verdedigd als dat ik toen het christelijk geloof verdedigde. Het feit dat ik iets altijd al geloofd heb, is voor mij nu eerder een reden er wantrouwend tegenover te staan. Dat wil namelijk zeggen dat ik er waarschijnlijk nooit echt kritisch over heb nagedacht, maar het gewoon heb geslikt. En als ik ergens over nadenk, en ik kom tot de conclusie dat ik toch blijf bij wat ik als kind al geloofde, blijft het kritische stemmetje zeuren dat het alleen is omdat ik niet kritisch genoeg durf te zijn tegen wat mij bij de opvoeding is ingeprent. Mensen die van buiten het christendom tot geloof komen, hebben dit probleem waarschijnlijk minder, maar voor mij zal het me altijd ervan tegenhouden volledige zekerheid te claimen.

De laatste maanden lees ik met enige regelmaat over ‘zwak geloven’, vooral via iemand die ik volg op Twitter (Ronald van den Oever, zie zijn blog). "De kern van het zwakke denken is dat we geen claims meer hebben om krachtige metafysica vast te houden ... Jezus is gekomen om alle bolwerken (machthebbers) van hun kracht te ontdoen. Onze weg is achter Hem aan, de weg van de naastenliefde (charitas) en naastenliefde verzwakt alle macht en bant al het geweld uit." Het duurde even voor ik doorhad wat met de term 'zwak geloven' bedoeld werd, maar ik ben hem gaan waarderen. Eigenlijk is het de weg van de zwakheid, waar ik in het voorjaar al een hele serie over heb geschreven:
Ook mijn geloof is een zwak geloof geworden. Sterker nog, soms geloof ik nauwelijks meer (ik schreef al hoe ik vorig weekeinde worstelde met de vraag of mijn geloof in Gods toekomst niet een soort ‘coping mechanism’ was en een vlucht uit de realiteit). Ik twijfel regelmatig. Ik vraag me af wat de betekenis is van het lijden in de wereld, en waarom God niet ingrijpt. Ik vraag me af waar parasieten en virussen vandaan komen. Ik vraag me af in welk opzicht ik verschil van dieren, en hoe onzelfzuchtig ik kan zijn in mijn relaties.
Maar tot nu toe heb ik mijn geloof niet verloren. Ten eerste heb ik al uitgelegd dat ik mezelf niet kan zien als betekenisloos product van toevalsprocessen, maar dat ik mezelf beschouw als persoon. En ik hou daarom vast aan een levensbeschouwing die mij die betekenis verleent. En geen levensbeschouwing biedt meer betekenis dan de christelijke, die mij laat weten dat ik naar het beeld van God ben geschapen, en dat diezelfde God zoveel van mij houdt dat hij zelf mens is geworden om mij van zijn liefde te overtuigen.
Ten tweede is de persoon van Jezus zoals Hij wordt beschreven in de evangeliën wel heel erg bijzonder. Ik geloof dat Hij en zijn boodschap zo tegen de religieuze instincten van mensen ingaan, dat ze niet verzonnen kunnen zijn. De gebeurtenissen rond zijn lege graf suggereren ook dat Hij meer was dan de zoveelste Joodse rabbi. Als deze persoon van zichzelf zegt dat hij Gods zoon is, moet ik dat dus serieus nemen.
Ten derde heb ik regelmatig iets van Gods aanwezigheid ervaren, ik heb bemoedigende woorden in mijn gedachten gehoord, op momenten dat ik die niet zelf verzonnen zou hebben, ik heb woorden van anderen gekregen, en ik heb meegemaakt dat gebeden werden verhoord. Ook al bewijzen die ervaringen niets op zichzelf, ik kan ze ook niet naar het rijk der fabeltjes verwijzen.

Deze drie punten maken dat ik mijn geloof niet kan loslaten. Maar mijn geloof is nu wel van een ander soort dan het vijftien jaar geleden was. Toen bestond mijn geloof uit een vaste overtuiging van een verzameling waarheden of dogma’s. Ik wist precies wat waar was en wat niet. Geloven betekende voor mij intellectueel instemmen met leerstellingen. Nu zijn er nog maar weinig leerstellingen waar ik voor de volle honderd procent van overtuigd ben. En de waarheden die ik verdedig, pretendeer ik niet meer te kunnen bewijzen, en ik eis niet meer dat anderen het ermee eens zijn. Het geloof is voor mij geen ‘theory of everything’ meer, waarmee ik alles zou moeten kunnen verklaren en waar ik alles in zou moeten kunnen passen.
Geloven is nu voor mij geworden tot het vertrouwen in de liefde van God. Dat is waar ik mij aan vastklamp: dat ik de geliefde van God ben, zijn kind, door Hem gemaakt en door Hem uitgekozen. Ik wil me ervoor openstellen zijn aanwezigheid te ervaren. En ondertussen wil ik God, andere mensen en mijzelf liefhebben zoals Hij van mij houdt. Ik wil andere mensen en mijzelf zien als unieke schepselen van God, als geliefde personen, met een onaantastbare waarde. En ik hoop op de komst van Gods koninkrijk, de wederoprichting van alle dingen, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.

Dit geloof is zwak. Ik probeer niet meer mensen te overtuigen met onweerlegbare argumenten, indrukwekkende tekenen, of niet aflatende inzet. Vijftien jaar geleden probeerde ik dat wel, ik dacht dat ik door redeneren mensen zover kon krijgen ook in te stemmen met de waarheden waar ik in geloofde. Maar ik besef nu dat ik niemand kan bekeren. Ik geloof immers zelf nauwelijks, mijn argumenten hebben geen bewijskracht. Het enige dat ik kan is vasthouden aan de liefde van God, en in het contact met andere mensen open en eerlijk zijn. En ik hoop dat in die relaties God zichzelf zal laten zien aan mijn vrienden en kennissen. Ondertussen geniet ik van mijn vrienden en hun gezelschap, en vertrouw ik erop dat God ook hen met zijn hele hart liefheeft.
Dit zwakke geloof is volgens mij heel menselijk. Het is, om het cliché te gebruiken, meer een relatie tussen God en mij als individu, dan een universeel denksysteem. En hetzelfde geldt voor andere mensen. Het gaat om de liefde van God voor individuen. Ik denk dat dit zwakke geloof veel minder een onmenselijk denksysteem is, maar meet met de menselijke maat. Het behandelt mensen als mensen.
En ik geloof dat deze manier van geloven mij een liefdevol, gevoelig beeld geeft van mijn medemensen, hoeveel ze ook van mij verschillen, en van mijzelf. Daarom dat ik dit pad blijf volgen. Ik klamp me vast aan de hoop dat Gods liefde onherroepelijk ooit de overhand zal halen, en dat ik daar op dit moment - in het 'nu' - al iets van kan ervaren. En zelfs al zou het niet waar zijn, al zou het heelal koud en dood zijn, niets anders dan trillende atomen, en zou er na het uitdoven van alle energie geen herstel der dingen meer plaatsvinden, dan heb ik in elk geval geleefd als iemand die zichzelf waardevol en geliefd wist, die met passie handelde, omdat hij geloofde dat wat hij deed betekenis had, en die andere mensen met geduld en liefde tegemoet trad, omdat hij ze zag als geliefde kinderen van God. En dat is volgens mij de moeite van het geloven waard.