zaterdag 23 oktober 2010

Gij zult niet vergelijken

“Gij zult niet begeren ... iets wat van uw naaste is”, is een van de bekende tien geboden uit de bijbel. Het is makkelijk te denken dat het daarbij gaat om het jaloers zijn op de bezittingen van een ander, of op zijn vrouw, wat ook de voorbeelden zijn die in de bijbel genoemd worden. Maar interessant genoeg zijn er aparte geboden die stellen dat je niet wordt geacht te stelen, en die je verbieden overspel te plegen. Kennelijk vonden de bijbelschrijvers het nodig niet alleen de daad van het in bezit nemen van het eigendom van de ander te verbieden, maar ook nog iets dat daaraan vooraf gaat. Waar dit gebod volgens mij voor waarschuwt, is jezelf te vergelijken met anderen. Wie begint zichzelf te vergelijken, met andere mensen of met idealen uit de omgeving, is op weg naar gedrevenheid, frustratie, minachting van zichzelf, en uiteindelijk onvrijheid. Dit wordt het duidelijkst geïllustreerd in het verhaal van de zondeval uit Genesis 3. Adam en Eva leefden in volledige vrijheid. Ze konden zichzelf zijn en doen wat ze wilden in de tuin. Ze hadden niet het idee dat ze iets anders moesten zijn dan ze waren, of iets anders moesten doen dan ze wilden. Tot de slang kwam en suggereerde dat ze tekort kwamen, dat ze niet goed genoeg waren, dat ze eigenlijk als God moesten zijn, en dat ze er zelf voor moesten zorgen dat ze zo zouden worden. De poging van Adam en Eva om te voldoen aan het ideaal dat de slang voorspiegelde, beroofde hen van hun vrijheid. Opeens zagen ze zichzelf niet meer als ‘goed’ (ze schaamden zich voor hun naaktheid), ze sneden zich af van communicatie met God en ze probeerden elkaar naar beneden te halen door elkaar te beschuldigen. En het eindigde ermee dat ze stierven, eigenlijk op het moment dat ze begonnen zich te vergelijken (immers: ‘Op de dag dat u daarvan eet, zult u sterven.’). De fysieke dood zou heel wat later volgen, maar zodra Adam en Eva zichzelf niet meer goed genoeg vonden, waren ze eigenlijk al opgehouden met vrij te leven.

Het vergelijken met anderen is een van mijn grootste valkuilen. Zo hadden we het op de bijbelkring van de kerk over ‘discipelschap’. Het voorbeeld werd genoemd van evangelist Anne van der Bijl, die in Afghanistan de Taliban opzoekt om met hen over Jezus te praten. Dat is hoe een discipel hoort te zijn, was de conclusie. Ik voelde me direct tekortschieten. Ik voelde me schuldig omdat ik zoiets niet zou durven en niet eens het verlangen voel om het te doen. Ik vind het al moeilijk genoeg de juffrouw achter de kassa in de supermarkt recht in de ogen te kijken. Maar in mijn ogen zijn degenen die wel vol goede moed terroristen evangeliseren ‘beter’ dan ik ben.
Even later gingen we de kring rond, waarbij iedereen vertelde hoe hij of zij het ‘discipelschap’ in praktijk bracht. Ik was als een van de eersten aan de beurt en vertelde wat ik deed of probeer te doen. Ik verontschuldigde me er al voor dat het niet veel was, en dat ik mezelf niet heel ‘geestelijk’ voel. Ik verwachtte eigenlijk dat die mensen die Anne van der Bijl als voorbeeld stelden, veel meer uit de bijbel zouden lezen dan ik, en meer zouden bidden. Ik voelde me automatisch negatief bij hen afsteken. Maar wat bleek? De meesten bleken niet meer te doen dan ik deed, en heel wat zelfs minder. Dat was een ‘reality check’ voor mij. Kennelijk klopte er iets niet in mijn automatische oordeel over mijzelf dat ik eigenlijk te weinig doe, of beter zou moeten presteren.

Het vergelijken kwam ook aan de orde in een gesprek, toen ik vertelde dat ik in mijn jeugd het idee had dat ik als professor Willem Ouweneel moest zijn (een veelschrijver en veelspreker, met drie doctorstitels, die ik toen bewonderde). Ik heb nog maar drie boeken gepubliceerd tegenover Ouweneels honderdzoveel (ik ben de tel kwijt), dus voel ik me tekortschieten. Maar zoals mijn vriend terecht opmerkte: zelfs al zou je zoveel schrijven als Willem Ouweneel, je zou het nog steeds niet genoeg vinden. Zelfs al zou je een auteur zijn waar Ouweneel zelf naar opkijkt, dan zou je nog steeds niet tevreden zijn met wat je had bereikt.
Hij had gelijk. Het is nooit genoeg. Ik lees nu regelmatig een hoofdstuk uit de bijbel, en soms voelt dat als weinig. Maar zelfs toen ik vijf hoofdstukken per dag uit de bijbel las, voelde dat als weinig. Het kan namelijk theoretisch altijd meer zijn. En zelfs al besteedde ik twee uur per dag aan gebed, omdat het theoretisch gezien drie uur kan zijn, zou ik niet tevreden zijn. En dus is wat ik allemaal wel doe nooit genoeg. Dus word ik gedreven door schuld- en plichtgevoel, en neig ik steeds tot overspannenheid.

Dat geldt trouwens niet alleen op christelijk terrein. Ik kan nauwelijks de treinkrantjes lezen, zonder me minderwaardig te voelen. De carrièrebijlages roepen wat ik allemaal moet doen om succesvol te zijn. Ik moet aan mezelf werken, ik moet cursussen volgen, ik moet financieel alles op orde hebben, ik moet me verzekeren, ik moet verre vakanties maken, een aantrekkelijke partner hebben ... (vul maar in). Reclamebeelden en tijdschriften hebben ook dat effect: ik ben nooit zo aantrekkelijk/succesvol/rijk/slim als het ideaalbeeld en voel me gedreven het aangeprezen product te kopen om maar een beetje in de buurt te komen. Ik voel me opgejaagd door de stortvloed aan onhaalbare idealen die mij van elk scherm, elke kiosk, en elk reclamebord overspoelen. En door de idealen die ons worden voorgehouden, laten we ons allemaal opjutten tot een uitputtende ‘rat race’, waarbij we onszelf en anderen voortdurend vergelijken, cijfers geven en wie tekortschiet veroordelen. We zijn allemaal ten prooi gevallen aan het vergelijken.

Ondertussen zie en waardeer ik niet wie ik dan wel ben en wat ik dan wel doe. Toen ik op de bijbelkring zei dat ik het gevoel had dat ik weinig deed als volgeling van Jezus, herinnerde een van de kringleden me eraan dat ik een boek geschreven heb. Maar hoewel ik daar hard aan heb gewerkt, voelt dat voor mij niet als een uitzonderlijke prestatie. Ik hou nu eenmaal van schrijven. Het hoort bij mij. Het voelt als iets natuurlijks. En dan vergeet ik dat het voor veel anderen helemaal niet zo natuurlijk voelt, en dat de meesten van mijn kringgenoten er niet aan zouden moeten denken om een boek te moeten schrijven (zoals ik er niet aan zou moeten denken om op straat mensen aan te spreken, of per telefoon, om maar eens een voorbeeld te noemen).
Net zo met spreken in het openbaar. Ik doe het graag, en geniet ervan om iets duidelijk uit te leggen voor een groep. Maar omdat het voor mij zo natuurlijk voelt, ben ik geneigd te denken dat het voor anderen wel net zo zal zijn. Maar ik ken mensen die voor geen goud voor een groep zouden willen staan, die alles liever doen dan in een vergadering het woord voeren of een spreekbeurt houden. Niet alleen denk ik dat ik zou moeten doen en hebben wat anderen doen en hebben, ik zie niet de waarde en betekenis van wat ikzelf heb en doe. En dan heb ik het niet eens over het schrijven van boeken of het spreken voor groepen, en zelfs niet over deze blog. Ik heb het ook over de passie waarmee ik kan spreken over nieuw ontdekte vissoorten, of een gesprek van hart tot hart kan hebben met een vriend bij de koffie, of de foto’s die ik maak van schoonheid.

En dan nog zit er de gedachte achter dat ik in elk geval iets moet doen of zijn (dus vergelijk ik me alsnog, maar dan met de nul-lijn). Maar wat als ik helemaal zou ophouden met vergelijken? Wat als ik tevreden zou zijn met gewoon te zijn? Ik geloof dat Gods liefde onvoorwaardelijk is, dat wil zeggen dat hij niet afhangt van wat ik doe of ben. Als ik meer doe, wordt Gods liefde niet groter, als ik minder doe wordt hij niet kleiner. God heeft mij uitgekozen van voor de grondlegging van de wereld, dat wil zeggen dat hij mijn hele toekomst en alles wat ik zou doen toen al kende. Hij kan dus ook niet teleurgesteld in mij zijn. Hij accepteert mij met wat ik ook doe of ben, als zijn geliefde kind. Hij vergelijkt mij niet, zoals goede ouders ook hun kind niet vergelijken met een standaard, maar het aan hun hart drukken zoals het is. Ik kan bij God niets verdienen, en hoef ook niet bang te zijn door hem veroordeeld te worden. Dat betekent dat ik mij ook niet meer hoef te vergelijken. Niet meer met Willem Ouweneel of met Anne van der Bijl of mijn kringgenoten. Niet met een of ander ideaal, of het nu afkomstig is uit de kerk, of uit de krantjes of de reclames. En niet eens meer met de nul-lijn. Er is geen meetlat meer. Ik mag eenvoudig zijn wie ik ben.
Dit is Gods antwoord op de val van de mens in Genesis 3. Toen begon de mens zich te vergelijken met God en met de andere mensen. De boodschap van Jezus’ dood en opstanding is dat dit vergelijken nooit, en werkelijk nooit meer nodig is. Elke vorm van vergelijking (in feite is dat de wet) is op het kruis gespijkerd en van zijn kracht ontdaan. Elke gedachte dat ik minder of meer zou zijn dan iemand anders is sindsdien een leugen.
En dat heeft een gevolg voor hoe ik leef. Paulus zegt in Filippenzen 4:11 dat hij heeft geleerd met alle omstandigheden tevreden te zijn, zowel met voorspoed als met tegenspoed. Dat wil zeggen: hij vergeleek zijn omstandigheden niet meer. Als hij veel had, voelde hij zich niet beter dan mensen met minder. Als hij weinig had, was hij niet jaloers op de mensen met meer. Hij rustte in de wetenschap dat hij, of hij veel had of weinig, geliefd was door God en oneindig waardevol.

En als ik mezelf ben (helaas is dit nog deels hypothetisch, ik vind het moeilijk in praktijk te brengen), zal ik gaan doen wat bij mij hoort. Ik hoorde vrijdagmorgen het volgende voorbeeld van mijn psycholoog. “Als je bij een boom komt, en je ziet dat er appels onder liggen. Wat denk je dan dat het voor boom is? Een appelboom natuurlijk - je verwacht geen perenboom of kersenboom. Dus als jij boeken schrijft, dan ben je kennelijk een ‘boekenboom’. Dan hoef je ook niet iets anders te zijn dan een boekenboom.” (Of een koffie drinken met vrienden-boom, een bloggen-boom, of een naar mooie zonsondergangen kijken-boom.)
Dat is een andere manier van kijken. Niet vergelijken met een ideaal van buiten jezelf van wat je zou moeten doen of zijn, maar kijken wat je als vanzelf doet, welke vrucht je voortbrengt. Dit is een bijbels principe ('Kan een vijgenboom olijven voortbrengen, of een wijnstok vijgen?' Jakobus 3:12, 'Aan hun vruchten zul je hen herkennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken of vijgen van distels? Zo draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, evenmin als een slechte boom goede vruchten dragen kan.' Mattheus 7:16-18). Het is niet Gods bedoeling dat wij vrucht voortbrengen die niet bij ons past. Hij wil juist dat de unieke glorie die Hij in ons heeft gelegd, de unieke manier waarop elk van ons zijn beeld weerspiegelt, zichtbaar wordt. Dat wat in ons DNA verborgen zit, tot uiting komt in onze woorden en daden. Dit is het mysterie van het koninkrijk van God, waar ik vaker over schrijf: een nieuwe werkelijkheid van binnen die als vanzelf ook aan de buitenkant zichtbaar wordt.
En dat betekent dat ik iets heel anders zal doen en zijn, dan wat jij doet of bent. Een mooi voorbeeld is de film Chariots of Fire. Eric Liddell is een begaafd hardloper. Hij kan het niet alleen goed, hij geniet er ook van. Het is wie hij is. Als iemand hem vraagt het rennen op te geven om zendeling te worden, antwoordt hij dat het zonde zou zijn die gave niet te gebruiken, want: ‘Ik geloof dat God me heeft gemaakt voor een bedoeling. Maar hij maakte me ook snel. En als ik loop, dan voel ik Gods welbehagen.’
Ik hoop dat ik leer om mijzelf te accepteren zoals ik ben, dat ik niet meer ontevreden zal zijn over al die punten die andere mensen wel kunnen die ik niet kan, en dat ik de waarde zal zien van alles wat ik wel heb of kan. En dat ik Gods welbehagen zal voelen als ik doe waarvoor God mij gemaakt heeft.