woensdag 21 juli 2010

Het zal wel aan mij liggen ...

Dat is eigenlijk mijn standaard reactie als er iets misgaat. Zoals vorige week woensdag, toen ik een telefoontje kreeg van een dierenarts, die adviseur is voor een van onze tijdschriften. Hij had al een tijd niks van mij gehoord. Zo had hij geen uitnodiging ontvangen voor de redactievergadering de dag daarvoor. Hij vroeg of we hem van de e-maillijst hadden afgehaald. Nu had ik een aantal weken daarvoor enkele artikelen voor het tijdschrift geredigeerd. Gewoonlijk stuur ik ze dan aan hem door zodat hij er nog even naar kan kijken. Nu had ik dat niet gedaan, omdat de deadline dichtbij was, en ik zijn reactie toch te laat zou terugkrijgen. Maar (en dit was wel verkeerd van mij) ik had daar niet naar hem over gecommuniceerd.
Nu, toen hij vroeg waarom hij de uitnodiging voor de vergadering niet gekregen had, herinnerde ik me dat ik me er ongemakkelijk over had gevoeld dat ik hem de artikelen niet had toegestuurd. Maar ik kon me niet goed herinneren wat er gebeurd was met de e-mail voor de vergadering. Nu ik terugkijk vind ik het onwaarschijnlijk dat ik er bewust voor zou kiezen hem van de lijst weg te houden. Toch was dat wat ik op dat moment geloofde: dat ik hem niet onder ogen durfde komen omdat ik de artikelen niet aan hem had toegestuurd en dus zijn naam maar niet bij de adressen boven de e-mail over de vergadering had gezet. Ik voelde me daar erg schuldig over. Ik bracht het incident in verband met andere gebeurtenissen en concludeerde dat dit wel een 'coping mechanism' van mij zou zijn: om conflicten uit de weg te gaan, zou ik het contact met anderen maar helemaal verbreken, om me niet ongemakkelijk te voelen. Nu is dat misschien inderdaad een van mijn tactieken, want ik zoek niet graag de confrontatie op. Nadat ik hem over de telefoon al mijn excuses had aangeboden, schreef ik hem nog een e-mail, waarin ik dat uitlegde, dat ik me ervoor schaamde en hem vroeg mij te confronteren als het nog een keer mocht voorkomen. Ik voelde me er erg rot over, want dit is een van de betere mensen met wie ik de afgelopen bijna vier jaar heb samengewerkt, en ik zou het heel naar vinden als het contact verbroken zou worden. Ik nam alle schuld op me, vertelde het ook aan een goede vriend, en vroeg hem me te corrigeren als hij dit soort gedrag bij me zou merken. (Een goede keus natuurlijk, we kunnen de correctie van vrienden wel gebruiken.)
Maar wat bleek: in dit geval klopte mijn spijtbetuiging niet. Gisteren moest ik de notulen van de vergadering van vorige week versturen en daarvoor opende ik de e-mail met de uitnodiging. Ik keek naar de lijst met geadresseerden en daar stond deze dierenarts gewoon bij. Wat er was misgegaan? Ik had zijn oude e-mailadres gebruikt, in plaats van zijn nieuwe dat hij sinds een paar maanden heeft. Ik moest een paar keer met mijn ogen knipperen. Het betekende dat ik even onoplettend was geweest, in plaats van dat ik een grove fout had gemaakt door iemand bewust uit de geadresseerden weg te laten. Ik was onschuldig! (Of in elk geval minder schuldig!). Ik voelde me natuurlijk opgelucht. (En ook wel een beetje dom dat ik niet direct was nagegaan of de dierenarts bij de geadresseerden stond.)

Deze gebeurtenis zette me natuurlijk wel aan het denken. Er was namelijk wel degelijk een patroon in mij ontmaskerd. Maar niet mijn vluchtgedrag in situaties die mij me ongemakkelijk laten voelen. Ik kon me niet goed herinneren wat ik gedaan had bij het opstellen van de mail (dat was twee weken voor de vergadering, dus ondertussen een maand geleden). En dus ging ik maar uit van het ergste: dat ik zijn adres met opzet had weggelaten. Waarom was dat mijn automatische aanname? Waarom was het voor mij vanzelfsprekend dat ik een grove misstap had begaan? Gezondere mensen hadden waarschijnlijk als eerste gedacht aan de optie van een verkeerd e-mailadres (die noemde deze dierenarts ook) en even de mail opgezocht om te controleren wie er boven stond. Het patroon dat zichtbaar werd, was mijn neiging mezelf en mijn motieven automatisch negatief te beoordelen.
Dit herken ik namelijk uit meerdere situaties. De ergste waren de schuldwanen tijdens mijn episodes van winterdepressie, waarbij er geen dag voorbijging waarop ik niet piekerde en mezelf voor van alles en nog wat uitmaakte. Maar ik herken het uit vele dagelijkse situaties. Ik wantrouw altijd mijn keuzes en motieven. Ik kan maar heel moeilijk toegeven dat ik iets niet wil (of juist wel). Ik zal bijna automatisch mijn voorkeur inwisselen voor die van de ander. Ik zal bijna voortdurend mijn eigen grenzen opzijschuiven om de ander ruimte te geven. Als iemand een beroep op mij doet, met mij wil praten, mijn tijd nodig heeft, zal ik bijna altijd 'ja' zeggen (en 'nee' alleen met veel moeite, en de neiging mezelf uitvoerig te verdedigen). Ik zal altijd mijn hart openen, vaak zonder eerst te hebben gecontroleerd of de ander betrouwbaar is. Meerdere mensen hebben me er meerdere malen op gewezen dat ik de lat voor mezelf te hoog leg. (Zo tweette ik vrij recent dat je pas over jezelf zou mogen beginnen te praten, als je de ander interessanter vond dan jezelf. Daaruit blijkt ook een onderwaardering van mezelf). Mede als gevolg van deze neiging heb ik het idee dat er weinig voor mijzelf overblijft, of van mijn meningen en overtuigingen. Ik loop mezelf voorbij. Ik probeer teveel ballen in de lucht te houden. Ik ga onrustiger slapen, wordt overspannen. En dan gebeurt inderdaad dat ik het contact verbreek, mensen afstoot, brieven niet beantwoord en telefoontjes niet opneem. Zonder duidelijk te communiceren.
Dat kan ik natuurlijk niet goedpraten. Ik kan mogelijke oorzaken aanwijzen (en daar moet ik nog eens over nadenken, maar zo'n blogbericht op het internet is daarvoor niet de juiste plek), maar ook die excuseren me niet. Het blijft een feit dat ik ermee moet ophouden steeds het slechtste van mezelf te denken. Ik hoop dat het eindelijk tot me door gaat dringen dat ik geliefd ben, en dat ik dus ook voor mezelf mag kiezen. Dat is geen zonde, want alleen uit mijn volheid kan ik aan anderen geven. Ik heb het zelf in mijn boek geschreven: ik kan niet 'ja' zeggen tegen een ander, als ik niet in staat ben ook 'nee' te zeggen. Het is geen kracht als ik mezelf opoffer, als ik niets anders kan dan de ander over me heen te laten lopen. Ik ben alleen vrij als ik mezelf zie als waardevol en geliefd en waard om voor op te komen. Pas als ik mezelf recht in de ogen kan kijken en mijn eigen noden en behoeften als waardevol kan erkennen, ben ik in staat om uit echte liefde mijn tijd, geld en energie te offeren. Dan is mijn aandacht onverdeeld. Dan leidt het bij mij ook niet tot depressie of overspannenheid. Dan doe ik het omdat ik het wil.
Kennelijk is dit nog niet mijn uitgangspunt. Maar ik wil wel veranderen. Dat is het proces waarin ik me de afgelopen weken bevindt. Daarvoor moet mijn theologie omver worden gegooid. Daarvoor moet ik echt in de onvoorwaardelijke liefde van God geloven (zonder 'maars ...'). Daarvoor moet de macht van de religie worden verbroken (die zegt dat het niet belangrijk is wat ik wil, als ik me maar opoffer). Daarvoor moet ik naar mezelf gaan kijken met Gods ogen van aanvaarding. Niet dat ik het al gegrepen heb, zoals Paulus zou zeggen, maar ik strek me hiernaar uit.
En in de tussentijd moet ik de betreffende dierenarts maar opbellen om het hem uit te leggen en mij te excuseren, maar dan voor wat ik echt heb nagelaten: het controleren van zijn e-mailadres, en niet voor iets waar ik mezelf ten onrechte van beschuldig.