zondag 21 maart 2010

Van creationist naar evolutionist (3): de dierlijke mens

Het is nogal wat. Van het ene moment op het andere van wereldbeeld veranderen. Wanneer je opeens niet langer gelooft dat de mens afzonderlijk van alle andere dieren en de rest van de werkelijkheid uit het niets geschapen is, maar dat er aan de komst van de mens een scheppingsproces is voorafgegaan, waarbij de ene diersoort overging in de andere, heeft dat onherroepelijk gevolgen: voor je godsbeeld (zoals we al zagen), voor je wereldbeeld en voor je mensbeeld (daar gaat het nu over). Zo’n omschakeling zal er namelijk toe leiden dat je jezelf gaat zien en accepteren als behorend tot de geschapen werkelijkheid, en niet langer die aspecten in jezelf veroordeelt waarin je overeenkomt met de dieren, zoals je lichaam en lichamelijke verlangens (wat niet wil zeggen dat je er niet op een goede, respectvolle manier mee zou moeten omgaan). Dit is mijns inziens een erg gezonde verandering en bovendien een Bijbelse.
De Bijbel bevestigt namelijk volmondig het feit dat we als mensen onlosmakelijk deel zijn van de geschapen werkelijkheid. We bestonden niet eerst als zielen in de geestelijke wereld, en zijn niet pas bij de schepping in lichamen terechtgekomen. Onze lichamen zijn geen gevangenis voor wat er werkelijk toe doet, onze geest. We hoeven er ook niet naar te streven om ons lichaam te verlaten of deel te worden van een niet materiële wereld, als zou dat inherent beter en waardevoller zijn. We zijn geen zielen die een lichaam hebben, we zijn ook geen lichamen die door een ziel bewoond worden, we zijn mensen. Er is geen onderscheid tussen de mens en zijn lichaam. Neem het lichaam weg en de mens verdwijnt. Er is geen scheidslijn aan te geven waar het lichaam ophoudt en de ‘ziel’ begint. Alle processen die wij ervaren als deel van ons bewustzijn, kunnen we beschrijven in termen van zenuwcellen, signaaloverdracht, neurotransmitters, hersenkernen en netwerken. Verander of beschadig iets van die materiële werkelijkheid, en het heeft gevolgen voor wat wij ervaren als ons ik of ons bewustzijn. Het is niet zo dat de menselijke ziel in een geestelijke dimensie boven ons lichaam zweeft en dat aanstuurt als een bovennatuurlijke poppenspeler. En het is al helemaal niet zo dat die niet lichamelijke poppenspeler de werkelijke mens is.
Zulke gedachten komen voort uit de Griekse filosofie met z’n ideeënleer en Oosterse religie met z’n reïncarnatie. Nee, wij zijn een geheel. Wij zijn dus onze lichamen. Zo heeft God ons gemaakt. Hij heeft geen bovennatuurlijke zielen geschapen en die in zielloze robots ondergebracht. Hij maakte mensen, compleet en helemaal: man en vrouw maakte hij hen volgens de Bijbel. En hij maakte hen uit het stof van de Aarde, dat Hij zijn levensadem inblies. Het stof van de aminozuren en ribonucleïnezuren, van eiwitten en DNA en van cellen en zenuwen en pezen en spieren en hersenen. Stof zijn we en tot stof zullen we terugkeren. God weet welk maaksel te zijn, hij weet dat wij stof zijn. Hij weet dat wij uit materie bestaan, uit cellen en zenuwen. Hij weet dat onze gedachten gedragen worden door biologische en neurologische processen. Hij weet dat we onder invloed staan van onze omgeving en van hormonen en instincten. Hij weet dat we dieren zijn, want de prediker zei het al: 'God heeft de mensen bevoorrecht: ze beseffen dat ze als de dieren zijn. Niet meer dan de dieren zijn ze, want de mensen en de dieren treft hetzelfde lot' (Pred 3:18,19). En hoewel wij dieren zijn, vindt God ons belangrijk: we zijn Zijn schepselen. Dus mogen ook wij onszelf belangrijk vinden, het feit dat wij materiële, geschapen wezens zijn incluis.


Als ik zeg dat de mens een dier is, doe ik daarmee niets af aan de waarde van de mens. We zijn namelijk niet ‘slechts een dier’. Ik moet denken aan de film Finding Neverland. Een jongetje zegt tegen James Barrie, de bedenker van Peter Pan: ‘But that’s just a dog!’ Hij antwoordt daarop: ‘There is no such thing as ‘just a dog’.’ Want in die film heeft die hond een grotere betekenis gegeven omdat James Barrie hem die verleend had. Net zo heeft God verklaard dat wij waardevol zijn. Hij heeft verklaard dat wij, mensen gemaakt uit stof, materiële wezens, in biologisch opzicht niet te onderscheiden van de dieren, zijn beelddragers zijn. Dat wij zijn gelijkenis dragen. Onze waarde bezitten we niet vanwege een eigenschap van onszelf, vanwege een kenmerk dat ons ‘beter’ of ‘waardevoller’ maakt dan de wereld om ons heen, maar omdat God die waarde aan ons toekent. We hebben geen betekenis omdat we een soort eeuwige geest bezitten die eeuwige waarde zou hebben. We hebben betekenis omdat God die ons verleent. Als Hij ons aanduidt als waardevolle schepselen, die Hij liefheeft, dan hebben wij dat te accepteren, ook al zijn we uit wetenschappelijk oogpunt ‘maar dieren’. Wij zijn als de pot, die heeft te accepteren dat de pottenbakker hem uitroept tot zijn ‘meesterwerk’, ook al bestaan we uit dezelfde klei als alle andere potten. We zijn als het boek waarvan de auteur uitroept dat hij zijn hele hart erin heeft blootgegeven, ook al bestaat het als alle andere boeken uit papier en inkt. Want niet hoe wij onszelf zien bepaalt de werkelijkheid, maar hoe God ons ziet. En als Hij wezens van vlees en bloed aanduidt als zijn beelddragers, ziet Hij kennelijk niets minderwaardigs in het feit dat zij wezens van vlees en bloed zijn, maar is dat Hoe hij wilde dat ze zouden zijn. Dan wilde hij een relatie met mensen met lichamen en lichamelijke verlangens. En Hij bevestigt dat nog eens door te beloven dat Hij ons als de hele mensen die we zijn, met lichaam en al, uit de dood zal opwekken (of een nieuw lichaam zal geven bij de komst van zijn koninkrijk). De bijbel spreekt niet over een hemel waar de ziel na de dood heen zal gaan zonder lichaam, er is geen toekomstverwachting van een puur geestelijk bestaan of een opgaan in het ‘al’. De verwachting van de bijbel is een hoop voor de vernieuwing en het herstel van de schepping. De toekomst waar christenen op mogen hopen is die van een belichaamd leven in die nieuwe glorieuze materiële werkelijkheid. Het is een hoop voor het lichaam!

Dit is echter een wat andere manier van denken dan veel christenen bewust dan wel onbewust hanteren. De platonische en gnostische zienswijze van de ziel die belangrijker of waardevoller is dan het lichaam doet nog steeds opgeld. We waarderen nog steeds spirituele verlangens of bezigheden boven lichamelijke activiteiten en verlangens. We stellen het ‘hemelse’ nog steeds vaak boven het ‘aardse’. Waardoor we bijvoorbeeld niet durven genieten van schoonheid, of van lekker eten, spannende verhalen of goed gezelschap. Waardoor een vriend mij letterlijk door elkaar moest schudden omdat ik bang was dat ik teveel van een film genoot (The Incredibles. Geweldige film!). Het vertaalt zich ook in een ambivalente houding naar onze seksualiteit. Het is iets ‘dierlijks’ en zou daarom minder waard zijn. Kijk maar naar de kerkgeschiedenis en hoe christenen met hun lichamen en seksualiteit zijn omgegaan. We hebben het zwartgemaakt, en het seksuele verlangen als iets slechts neergezet, terwijl het een lichamelijke reactie is! En dus iets goeds, omdat God het in ons gelegd heeft!
Er is nauwelijks een theorie of ideologie aan te wijzen die de kerk en de christenen meer schade heeft toegebracht dan deze van het dualisme tussen lichaam en geest. Kijk maar naar de omgang van de religie met de vrouw. Omdat de vrouw bij de man lichamelijke (‘dierlijke’) lusten opwekt (die niet ‘geestelijk’ zijn en dus minderwaardig of zelfs zondig), is de vrouw zelf minderwaardig en zondig. Terwijl de vrouw volgens de bijbel net als de man de kroon op de schepping was, juist gevormd als weergave van Gods schoonheid. Het was Gods bedoeling dat de man zich tot de vrouw aangetrokken zou voelen. Lichamelijk! ‘Dit is vlees van mijn vlees en gebeente van mijn gebeente’. Adam was behoorlijk opgewonden. En dat is iets goeds. Het is een schande dat een vals Grieks dualisme van seksualiteit (maar ook van schoonheid, goed eten, spannende verhalen en gezelschap) iets ongeestelijks en minderwaardigs heeft gemaakt. God wilde dat de mens zou genieten van seks. Maar ook dat hij zou genieten van de schoonheid van de schepping, dat hij met plezier zou eten van al het goede dat er te eten viel, dat de mens verhalen zou vertellen en ernaar zou luisteren, dat hij zou drinken van de wijn die het hart van God en mensen vrolijk maakt en dat hij genoegen zou ontlenen aan het gezelschap van anderen.
Laten we accepteren dat God ervoor heeft gekozen om in vele miljoenen jaren materiële wezens te maken, en die aan te wijzen als zijn beelddragers, zijn vertegenwoordigers. Dat hij dieren, met lichamen en lichamelijke verlangens, uitkoos om lief te hebben en een relatie mee aan te gaan. En laten wij dan ook onszelf accepteren als de beperkte schepselen die we zijn. We zijn God niet en kunnen hem niet worden. We blijven mens, inclusief een lichaam en alles wat daarbij komt kijken. Zo heeft God ons gemaakt en zo zal God ons uit de dood opwekken.